Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
abilities /əˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: talent, begaafdheden, natuurlijke gaven; USER: capaciteiten, vaardigheden, bekwaamheden, vermogens, mogelijkheden

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
absurd /əbˈsɜːd/ = ADJECTIVE: absurd, ongerijmd, onzinnig, belachelijk, dwaas; USER: absurd, absurde, ongerijmd, belachelijk, onzinnig

GT GD C H L M O
academy /əˈkæd.ə.mi/ = NOUN: academie, hogeschool, instituut, genootschap; USER: academie, academy, academie van, Akademie, academie voor

GT GD C H L M O
accelerate /əkˈsel.ə.reɪt/ = VERB: versnellen, bespoedigen, accelereren, vervroegen, verhaasten, te vroeg dateren; USER: versnellen, bespoedigen, te versnellen, versnellen van, versnelling

GT GD C H L M O
access /ˈæk.ses/ = NOUN: toegang, toegankelijkheid, vlaag, oprit, opwelling, genaakbaarheid, vatbaarheid, nadering, aangroeiing, aanval, vermeerdering, toeneming; USER: toegang, toegang tot, Nog, naar, openen

GT GD C H L M O
accolades /ˈæk.ə.leɪd/ = NOUN: accolade, eerbetoon, ridderslag, eerbetuiging; USER: onderscheidingen, lofbetuigingen, accolades

GT GD C H L M O
achieving /əˈtʃiːv/ = VERB: bereiken, behalen, bewerkstelligen, presteren, tot stand brengen, volbrengen, verrichten, doorvoeren, voleinden; USER: bereiken, het bereiken, het bereiken van, realiseren, bereiken van

GT GD C H L M O
acrylic /əˈkrɪl.ɪk/ = NOUN: acryl; USER: acryl,

GT GD C H L M O
act /ækt/ = VERB: handelen, werken, doen, acteren, spelen, zich gedragen, ageren, handelend optreden, te werk gaan; NOUN: handeling, wet, daad; USER: handelen, treden, fungeren, te handelen, werken

GT GD C H L M O
active /ˈæk.tɪv/ = ADJECTIVE: actief, werkzaam, werkend, levendig, bedrijvig, bedrijvend; USER: actief, actieve, werkzame, gezien, actief is

GT GD C H L M O
actuated /ˈæk.tʃu.eɪt/ = USER: bediende, werking gesteld, in werking gesteld, geactueerde, ingeschakelde stand,

GT GD C H L M O
actuation /ˈæk.tʃu.eɪt/ = USER: bediening, aansturing, activering, aandrijving, bedienen,

GT GD C H L M O
actuator = NOUN: drijfwerk; USER: actuator, servomotor, aandrijving, aandrijver, actor

GT GD C H L M O
actuators = NOUN: drijfwerk; USER: actuatoren, actuators, aandrijvingen, servomotoren, aandrijvers

GT GD C H L M O
adapting /əˈdæpt/ = VERB: aanpassen, afstemmen, bewerken, adapteren, geschikt maken, passend maken; USER: aanpassing, aanpassen, aanpassing van, aanpassen van, passen

GT GD C H L M O
addressing /əˈdres/ = VERB: richten, adresseren, aanspreken, toespreken, afzenden, consigneren, verwijzen; USER: adressering, aanpakken, het aanpakken van, het aanpakken, aanpakken van

GT GD C H L M O
adjunct /ˈædʒ.ʌŋkt/ = NOUN: bepaling, toevoegsel, bijvoegsel, assistent, bijkomende omstandigheid, helper, toevoegd, aanbangsel, adjunkt; ADJECTIVE: verbonden; USER: toevoegsel, aanvulling, adjunct, adjuvans, toevoeging

GT GD C H L M O
administrative /ədˈminiˌstrātiv,-strətiv/ = ADJECTIVE: administratief, bestuurlijk, bestuurs-; USER: administratief, bestuurlijk, administratieve, bestuursrechtelijke, de administratieve

GT GD C H L M O
admissions /ədˈmɪʃ.ən/ = NOUN: toelating, toegang, erkenning, toegangsprijs, aanvaarding, toegeving, aanneming; USER: opnames, bekentenissen, toelatingscommissie, toelatingsbeleid, toelatingen

GT GD C H L M O
advance /ədˈvɑːns/ = NOUN: voorschot, vooruitgang, bevordering; VERB: bevorderen, vooruitgaan, vervroegen, voorschieten, vorderen, verhogen, oprukken, vorderingen maken, aanvoeren; USER: vooruitgaan, voorschot, voorschieten, bevorderen, vooruitgang

GT GD C H L M O
advanced /ədˈvɑːnst/ = ADJECTIVE: gevorderd, vergevorderd, vooruitstrevend, vooruitgeschoven, vervroegd; USER: vergevorderd, gevorderd, advanced, geavanceerde, geavanceerd

GT GD C H L M O
advancement /ədˈvɑːns.mənt/ = NOUN: bevordering, promotie, voortgang, vordering; USER: vordering, promotie, voortgang, bevordering, vooruitgang

GT GD C H L M O
adventure /ədˈven.tʃər/ = NOUN: avontuur, onderneming, voorval, waagstuk, gewaagde onderneming, risico, speculatie; VERB: wagen; USER: avontuur, Adventure, avontuurlijke, avonturenfilms, avonturen

GT GD C H L M O
advertisements /ˈadvərˌtīzmənt,ədˈvərtiz-/ = NOUN: advertentie, reclame, aankondiging; USER: advertenties, advertenties in, reclame, advertenties in de, advertenties van

GT GD C H L M O
advice /ədˈvaɪs/ = NOUN: advies, raad, raadgeving, bericht; USER: advies, raad, aanbevelingen, advice, advies in

GT GD C H L M O
advised /ˌɪl.ədˈvaɪzd/ = ADJECTIVE: welberaden, doordacht; USER: geadviseerd, adviseerde, aangeraden, advies, aanbevolen

GT GD C H L M O
advising /ədˈvaɪz/ = VERB: aanraden, adviseren, raden, raadgeven, berichten, kennisgeven; USER: het adviseren, adviseren, het adviseren van, advisering, adviseren van

GT GD C H L M O
advisor /ədˈvaɪ.zər/ = USER: adviseur, advisor, adviseur van, raadgever

GT GD C H L M O
advisory /ədˈvaɪ.zər.i/ = ADJECTIVE: raadgevend, adviserend; USER: adviserend, raadgevend, advies, adviserende, raadgevende

GT GD C H L M O
aesthetic /esˈθet.ɪk/ = ADJECTIVE: aesthetisch; USER: aesthetisch, esthetische, esthetisch, esthetiek, de esthetische

GT GD C H L M O
aesthetics /esˈθet.ɪks/ = NOUN: schoonheidsleer, aesthetica; USER: schoonheidsleer, esthetiek, esthetica, esthetische, schoonheid

GT GD C H L M O
after /ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit; CONJUNCTION: nadat; ADVERB: daarna, achter, achteraan; ADJECTIVE: later, volgend; USER: na, nadat, na het, na de, achter

GT GD C H L M O
again /əˈɡenst/ = ADVERB: weer, opnieuw, nogmaals, terug, verder, van voren af aan, bovendien; USER: opnieuw, weer, nogmaals, meer, wederom

GT GD C H L M O
against /əˈɡenst/ = PREPOSITION: tegen, tegenover, met, jegens, strijdig met; USER: tegen, tegen de, tegenover, tegen het, met

GT GD C H L M O
agents /ˈeɪ.dʒənt/ = NOUN: agent, middel, vertegenwoordiger, tussenpersoon, dealer, zaakwaarnemer, zaakgelastigde; USER: agenten, agents, agentia, middelen, stoffen

GT GD C H L M O
agile /ˈædʒ.aɪl/ = ADJECTIVE: behendig, lenig, vlug, rap; USER: behendig, agile, wendbaar, behendige, flexibele

GT GD C H L M O
agreements /əˈɡriː.mənt/ = NOUN: overeenkomst, akkoord, overeenstemming, instemming, afspraak, verdrag, accoord, samenklank, vergelijk; USER: overeenkomsten, afspraken, akkoorden, overeenkomst

GT GD C H L M O
ai /ˌeɪˈaɪ/ = USER: ai, aI Type, KI

GT GD C H L M O
air /eər/ = NOUN: lucht, air, houding, wijsje, tocht, luchtje, voorkomen, ademtocht, wijs, schijn; VERB: luchten, drogen, geuren, bespreken, te koop lopen met; USER: lucht, air, voorzien, airconditioning, voorzien van

GT GD C H L M O
aires

GT GD C H L M O
al /-əl/ = USER: al., al

GT GD C H L M O
aleph

GT GD C H L M O
algebra /ˈæl.dʒə.brə/ = NOUN: algebra, stelkunde; USER: algebra, de algebra

GT GD C H L M O
algorithms /ˈalgəˌriT͟Həm/ = NOUN: algoritme; USER: algoritmen, algoritmes, algoritme, algoritmen voor

GT GD C H L M O
alia /ˌɪn.tər ˈeɪ.li.ə/ = USER: meer, andere, name, meer de

GT GD C H L M O
alice /ˈæl.ɪs.bænd/ = USER: alice, van alice

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
alumni /əˈlʌm.nəs/ = NOUN: oud-leerling; USER: alumni, oudstudenten, de oudstudenten, oudstudenten van, de oudstudenten van

GT GD C H L M O
alumnus /əˈlʌm.nəs/ = NOUN: oud-leerling; USER: oud-leerling, alumnus, oudstudent, alumnus van

GT GD C H L M O
am /æm/ = USER: am, ben, pm, uur, ik

GT GD C H L M O
american /əˈmer.ɪ.kən/ = NOUN: Amerikaanse, Amerikaans; USER: Amerikaanse, Amerikaans, amerikaan, american

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
ancient /ˈeɪn.ʃənt/ = NOUN: oude, grijsaard, van dagen; ADJECTIVE: oud, antiek, ouderwets, aloud; USER: oude, oud, oudheden, eeuwenoude, antieke

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
android /ˈæn.drɔɪd/ = USER: android, androïde, voor Android, Applicatie voor Android

GT GD C H L M O
androids /ˈæn.drɔɪd/ = USER: androids, androïden, robots, androïden te, androidsrobots

GT GD C H L M O
angeles /ˈeɪn.dʒəl/ = USER: angeles, angeles beeld,

GT GD C H L M O
animation /ˌæn.ɪˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: bezieling, levendigheid, leven, aanmoediging, opwekking; USER: animatie, animation, animatie te, animaties

GT GD C H L M O
annual /ˈæn.ju.əl/ = ADJECTIVE: jaar-, eenjarig; USER: jaar-, jaarlijkse, jaarlijks, de jaarlijkse, van jaarlijkse

GT GD C H L M O
anthrax /ˈæn.θræks/ = NOUN: miltvuur, bloedzweer, bloedpuist; USER: miltvuur, anthrax, antrax, bloedzweer

GT GD C H L M O
apache = NOUN: apache, straatschuimer; USER: apache, een Apache, van Apache, apache Niet

GT GD C H L M O
appeal /əˈpiːl/ = VERB: appelleren, in beroep gaan, aantrekkelijk zijn, beroep doen op, smeken, zich beroepen op, spreken tot; NOUN: hoger beroep, appel, smeekbede, smeking; USER: appelleren, hoger beroep, beroep, aanspreken, een beroep

GT GD C H L M O
appearance /əˈpɪə.rəns/ = NOUN: uiterlijk, verschijning, voorkomen, optreden, schijn, verschijnsel, air; USER: verschijning, uiterlijk, uitstraling, teleurstellend, het uiterlijk

GT GD C H L M O
appeared /əˈpɪər/ = NOUN: uiterlijk, verschijning, voorkomen, optreden, schijn, verschijnsel, air; USER: verschenen, verscheen, bleek, leek, lijkt

GT GD C H L M O
appearing /əˈpɪər/ = VERB: verschijnen, lijken, blijken, schijnen, optreden, te voorschijn komen, toeschijnen, ten tonele verschijnen; USER: verschijnen, verschijnt, weergegeven, te zien, zien zijn

GT GD C H L M O
applicability = USER: toepasselijkheid, toepasbaarheid, toepassing, de toepasbaarheid, toepassing is

GT GD C H L M O
application /ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning; USER: toepassing, aanvraag, applicatie, verzoek, de toepassing

GT GD C H L M O
applications /ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning; USER: toepassingen, applicaties, aanvragen, verzoeken

GT GD C H L M O
april /ˈeɪ.prəl/ = NOUN: april, grasmaand; ADJECTIVE: april-

GT GD C H L M O
aps = USER: aps, JBS, jaarlijkse beleidsstrategie, aps te,

GT GD C H L M O
arbitrary /ˈɑː.bɪ.trər.i/ = ADJECTIVE: willekeurig, arbitrair, eigenmachtig, grillig; USER: willekeurig, arbitrair, willekeurige, arbitraire, willekeur

GT GD C H L M O
arc /ɑːk/ = USER: boog, arc, vlamboog, de Arc, de boog

GT GD C H L M O
architecture /ˈɑː.kɪ.tek.tʃər/ = NOUN: bouwstijl, bouwkunde; USER: architectuur, platform

GT GD C H L M O
architectures = NOUN: bouwstijl, bouwkunde; USER: architecturen, platforms, architectuur, platforms Platform

GT GD C H L M O
are /ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter; USER: zijn, bent, is, worden

GT GD C H L M O
area /ˈeə.ri.ə/ = NOUN: gebied, ruimte, terrein, areaal, vlakte, vlakteïnhoud; USER: gebied, ruimte, omgeving, oppervlakte, regio

GT GD C H L M O
areas /ˈeə.ri.ə/ = NOUN: gebied, ruimte, terrein, areaal, vlakte, vlakteïnhoud; USER: gebieden, terreinen, ruimten, ruimtes, gebied

GT GD C H L M O
arm /ɑːm/ = NOUN: arm, wapen; VERB: wapenen, bewapenen, zich wapenen, beslaan, pantseren; USER: arm, wapen, de arm, armen

GT GD C H L M O
armful /ˈɑːm.fʊl/ = NOUN: armvol; USER: armvol, armful, arm vol, armen vol

GT GD C H L M O
around /əˈraʊnd/ = ADVERB: rond, om, rondom, om ... heen, in 't rond; PREPOSITION: rondom; USER: rond, rondom, ongeveer, in, buurt

GT GD C H L M O
arousal /əˈraʊzl/ = USER: arousal, opwinding, ontwaken, de opwinding, prikkeling,

GT GD C H L M O
array /əˈreɪ/ = NOUN: reeks, rij, rangschikking, slagorde; VERB: opstellen, scharen, schikken, uitdossen; USER: reeks, rij, scala, serie, aanbod

GT GD C H L M O
art /ɑːt/ = NOUN: kunst, kunstgreep, list; ADJECTIVE: kunstrijk; USER: kunst, art, techniek, kunsten, hoogwaardige

GT GD C H L M O
articles /ˈɑː.tɪ.kl̩/ = NOUN: contract; USER: artikelen, artikels, voorwerpen, de artikelen, artikel

GT GD C H L M O
artificial /ˌɑː.tɪˈfɪʃ.əl/ = ADJECTIVE: kunstmatig, gekunsteld, gemaakt, onnatuurlijk; USER: kunstmatig, kunstmatige, artificiële, kunstlicht, kunst

GT GD C H L M O
artist /ˈɑː.tɪst/ = NOUN: kunstenaar, artiest; USER: kunstenaar, artiest, artist, album

GT GD C H L M O
artistic /ɑːˈtɪs.tɪk/ = ADJECTIVE: artistiek, kunstig, kunstmatig; USER: artistiek, artistieke, kunst, kunstzinnige, Handgetekend en artistiek

GT GD C H L M O
artists /ˈɑː.tɪst/ = NOUN: kunstenaar, artiest; USER: kunstenaars, artiesten

GT GD C H L M O
arts /ɑːt/ = NOUN: kunst, kunstgreep, list; USER: arts, kunst, kunsten

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
asd = USER: asd, ASS, Prijs niet, Geen prijs, Prijs niet beschikbaar

GT GD C H L M O
ashram /ˈæʃ.rəm/ = USER: ashram, ashram in, ashram te, ashram van

GT GD C H L M O
asperger /ˈæs.pɜːdʒəzˌsɪn.drəʊm/ = USER: asperger, het Asperger, van Asperger

GT GD C H L M O
aspirations /ˌæs.pɪˈreɪ.ʃən/ = NOUN: aspiratie, streven, aanblazing, geaspireerde klank; USER: aspiraties, ambities, wensen, streven, verlangens

GT GD C H L M O
assembly /əˈsem.bli/ = NOUN: montage, vergadering, samenkomst, verzameling, bijeenkomst, verzamelen; USER: montage, vergadering, assemblage, samenstel, de montage

GT GD C H L M O
assistant /əˈsɪs.tənt/ = NOUN: assistent, adjunct, hulp, helper, medehelper, medehelpster; ADJECTIVE: behulpzaam, helpend; USER: assistent, medewerker, assistant, assistente

GT GD C H L M O
assistive /əˈsɪstɪv/ = USER: ondersteunende, assisterende, assistive, hulpmiddelen, assistentie,

GT GD C H L M O
associate /əˈsəʊ.si.eɪt/ = VERB: associëren, verbinden, verenigen, verkeren; NOUN: vennoot, compagnon, deelgenoot, metgezel; USER: associëren, koppelen, betrekken, associeert, te associëren

GT GD C H L M O
association /əˌsəʊ.siˈeɪ.ʃən/ = NOUN: vereniging, associatie, verbinding, deelgenootschap; USER: vereniging, associatie, Association, samenwerking, verband

GT GD C H L M O
astronaut /ˈæs.trə.nɔːt/ = NOUN: astronaut, ruimtevaarder; USER: astronaut, astronauten, ruimtevaarder, astronaut te

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
atc /ˌæt.əˈvɪs.tɪk/ = USER: ATC, ATC van,

GT GD C H L M O
athens = NOUN: Athene; USER: Athene, athens, van Athene, in Athene

GT GD C H L M O
atlantic /ətˈlantik,at-/ = NOUN: Atlantische Oceaan; ADJECTIVE: Atlantisch; USER: atlantische Oceaan, Atlantisch, Atlantic, atlantische, de atlantische

GT GD C H L M O
atop /əˈtɒp/ = ADVERB: boven; USER: boven, boven op, bovenop, atop, top van

GT GD C H L M O
atp /ˌeɪ.tiːˈpiː/ = USER: atp, heren, ATB

GT GD C H L M O
attempts /əˈtempt/ = NOUN: poging, aanslag; VERB: proberen, trachten, pogen, beproeven, ondernemen, een aanslag doen op; USER: pogingen, probeert, poging, pogingen van, geprobeerd

GT GD C H L M O
attendees /ə.tenˈdiː/ = USER: aanwezigen, deelnemers, bezoekers, de deelnemers, attendees

GT GD C H L M O
attention /əˈten.ʃən/ = NOUN: aandacht, attentie, acht, oplettendheid, beleefdheid; USER: aandacht, de aandacht, aandacht te, besteden, aandacht van

GT GD C H L M O
audience /ˈɔː.di.əns/ = NOUN: gehoor, toehoorders, audiëntie, auditorium; USER: audiëntie, toehoorders, gehoor, publiek, audience

GT GD C H L M O
audio /ˈɔː.di.əʊ/ = USER: audio, geluid

GT GD C H L M O
auditorium /ˌôdiˈtôrēəm/ = NOUN: gehoorzaal, toehoorders; USER: gehoorzaal, auditorium, zaal, aula, theaterzaal

GT GD C H L M O
augmented /ˌôɡˈmentəd/ = VERB: vergroten, verhogen, vermeerderen, aangroeien; USER: aangevulde, Augmented, vergrote, vermeerderde, versterkte

GT GD C H L M O
august /ɔːˈɡʌst/ = ADJECTIVE: verheven, doorluchtig; USER: augustus, verheven

GT GD C H L M O
author /ˈɔː.θər/ = NOUN: auteur, schrijver, dader, schepper, bewerker, aanlegger, voortbrenger, bedrijver; USER: auteur, schrijver, Maker, Author, de auteur

GT GD C H L M O
authored /ˈôTHər/ = USER: Geschreven, authored,

GT GD C H L M O
autism /ˈôˌtizəm/ = USER: autisme, van autisme,

GT GD C H L M O
automated /ˈɔː.tə.meɪt/ = VERB: automatizeren; USER: geautomatiseerde, geautomatiseerd, automatische, automatisch

GT GD C H L M O
automatically /ˌɔː.təˈmæt.ɪ.kəl.i/ = ADVERB: van zelf; USER: automatisch, automatische, automatisch te

GT GD C H L M O
autonomous /ɔːˈtɒn.ə.məs/ = ADJECTIVE: autonoom, onafhankelijk, zelfbesturend; USER: autonoom, autonome, zelfstandige, de autonome, zelfstandig

GT GD C H L M O
avatars /ˈæv.ə.tɑːr/ = USER: avatars, Smilies, avatar

GT GD C H L M O
avid /ˈæv.ɪd/ = ADJECTIVE: gretig, begerig, belust, happig; USER: begerig, gretig, begerige, fervent, fanatieke

GT GD C H L M O
awakening /əˈweɪ.kən.ɪŋ/ = NOUN: ontwaken, ontnuchtering; USER: ontwaken, wekken, bewustwording, wakker, awakening

GT GD C H L M O
award /əˈwɔːd/ = VERB: gunnen, toekennen, toewijzen; NOUN: toekenning, gunning, onderscheiding, uitspraak, vonnis; USER: onderscheiding, toekenning, gunning, gunnen, toekennen

GT GD C H L M O
awarded /əˈwɔːd/ = VERB: gunnen, toekennen, toewijzen; USER: toegekend, uitgereikt, bekroond, gegund, bekroond met

GT GD C H L M O
awardee

GT GD C H L M O
awards /əˈwɔːd/ = VERB: gunnen, toekennen, toewijzen; NOUN: toekenning, gunning, onderscheiding, uitspraak, vonnis; USER: awards, onderscheidingen, prijzen, toekenning, kent

GT GD C H L M O
b = NOUN: si; USER: b, B te,

GT GD C H L M O
baby /ˈbeɪ.bi/ = NOUN: baby, kind, kindje, wicht; VERB: kind behandelen; USER: baby, baby van, de Baby, kindje, kind

GT GD C H L M O
back /bæk/ = ADVERB: terug, achteruit, achterwaarts; NOUN: rug, achterkant, achterzijde, achterste, rugleuning, ommezijde, rugstuk; VERB: steunen, teruggaan; USER: terug, rug, opnieuw, achterkant, weer

GT GD C H L M O
bad /bæd/ = ADJECTIVE: slecht, kwaad, beroerd, kwalijk, bedorven, vals; ADVERB: stout; USER: slecht, slechte, bad, erg, kwaad

GT GD C H L M O
balloons /bəˈluːn/ = NOUN: fooi

GT GD C H L M O
band /bænd/ = NOUN: band, bende, troep, lint, muziekkorps, schare, orkestje, horde, drijfriem; VERB: ringen, verenigen; USER: band, orkest, harmonieorkest

GT GD C H L M O
bar /bɑːr/ = NOUN: bar, staaf, balie, baar, stuk, slagboom, spijl, zandbank, drempel, tralie, tablet; VERB: versperren; USER: bar, staaf, balk, cafe, lat

GT GD C H L M O
baroque /bəˈrɒk/ = ADJECTIVE: barok-, barokke; NOUN: barok; USER: barok, barokke, Baroque, Baroque Geschreven

GT GD C H L M O
barrel /ˈbær.əl/ = NOUN: vat, loop, ton, fust; VERB: inkuipen; USER: vat, loop, barrel, ton, cilinder

GT GD C H L M O
based /-beɪst/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden; USER: gebaseerd, basis, op basis, basis van, zijn gebaseerd

GT GD C H L M O
basic /ˈbeɪ.sɪk/ = ADJECTIVE: basis-, fundamenteel, basisch; NOUN: fundament; USER: basis-, basisch, fundamenteel, Basic, basis

GT GD C H L M O
basis /ˈbeɪ.sɪs/ = NOUN: basis, grond, grondslag, base; USER: basis, grondslag, grond, hand, basis van

GT GD C H L M O
bath /bɑːθ/ = NOUN: bad, badkuip; USER: bad, Bath, badkamer, ligbad, douche

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
beach /biːtʃ/ = NOUN: strand, kust, oever, wal, kiezel, grint; VERB: op het strand zetten; USER: strand, Beach, het strand, strand van

GT GD C H L M O
been /biːn/ = USER: geweest, zijn, al, is, was

GT GD C H L M O
begins /bɪˈɡɪn/ = VERB: beginnen, aanvangen, aanbinden; USER: begint, start, beginnen, gaat

GT GD C H L M O
behavior /bɪˈheɪ.vjər/ = NOUN: gedrag, gedrag, optreden, optreden, houding, houding, wandel, wandel; USER: gedrag, het gedrag, gedrag van, als gedrag, gedragingen

GT GD C H L M O
beings /ˈbiː.ɪŋ/ = NOUN: wezen, bestaan, aanzijn; USER: wezens, mens, wezen, mensenhandel

GT GD C H L M O
belt /belt/ = NOUN: riem, gordel, ceintuur, drijfriem, ring, koppel, koppelriem, rand; USER: riem, gordel, ceintuur, band, belt

GT GD C H L M O
beneficial /ˌben.ɪˈfɪʃ.əl/ = ADJECTIVE: voordelig, heilzaam, bevordelijk; USER: heilzaam, voordelig, gunstig, gunstige, nuttig

GT GD C H L M O
bergs

GT GD C H L M O
best /best/ = ADJECTIVE: best, allerbest; ADVERB: best, allerbest; VERB: overtreffen; USER: best, beste, beste uit, de beste, beste uit de

GT GD C H L M O
beta /ˈbiː.tə/ = USER: beta, bèta

GT GD C H L M O
biennial /baɪˈen.i.əl/ = ADJECTIVE: tweejarig; USER: tweejarig, tweejaarlijkse, tweejaarlijks, tweejarige, biënnale

GT GD C H L M O
big /bɪɡ/ = ADJECTIVE: groot, dik, zwaar, fors, zwanger, voornaam, invloedrijk; USER: groot, grote, big

GT GD C H L M O
bill /bɪl/ = NOUN: rekening, wetsontwerp, snavel, biljet, wissel, bek, briefje, lijst, programma, neb, snater, aanklacht, snoeimes, tuit; VERB: aankondigen; USER: rekening, wetsontwerp, factuur, wetsvoorstel, bill

GT GD C H L M O
bio /baɪ.əʊ-/ = PREFIX: bio-; USER: bio, biologische, biografie, biologisch

GT GD C H L M O
biologically /ˌbaɪ.əˈlɒdʒ.ɪ.kəl/ = USER: biologisch, biologische

GT GD C H L M O
biomedical /ˌbīōˈmedikəl/ = USER: biomedische, biomedisch, Biomedical, de biomedische, het biomedisch

GT GD C H L M O
blender /ˈblen.dər/ = USER: blender, mixer, menger, bout, vaatwasmachine

GT GD C H L M O
board /bɔːd/ = NOUN: boord, bestuur, plank, karton, tafel, bestuurstafel; VERB: enteren, beplanken, aanklampen, beschieten, zich vastklampen aan; USER: boord, bestuur, plank, raad, board

GT GD C H L M O
bodies /ˈbɒd.i/ = NOUN: lichaam, lijf, carrosserie, lijk, romp, kern, hoofdbestanddeel, hoofdmacht; USER: lichamen, organen, instanties, lichaam, instellingen

GT GD C H L M O
body /ˈbɒd.i/ = NOUN: lichaam, lijf, carrosserie, lijk, romp, kern, hoofdbestanddeel, hoofdmacht; USER: lichaam, instantie, orgaan, body, het lichaam

GT GD C H L M O
bond /bɒnd/ = NOUN: band, obligatie, verbond, contract, verplichting, schuldbrief; ADJECTIVE: binding, verbond; VERB: verbinden, verhypothekeren, in het entrepot opslaan; USER: obligatie, band, binding, bond

GT GD C H L M O
book /bʊk/ = NOUN: boek, schrijfboek, libretto, tekstboekje; VERB: boeken, noteren, bespreken, inschrijven, kaartje nemen; USER: boek, Reserveer, boeken, Book, Reserveren

GT GD C H L M O
books /bʊk/ = VERB: boeken, noteren, bespreken, inschrijven, kaartje nemen; NOUN: boek, schrijfboek, libretto, tekstboekje; USER: boeken, books, Boekenveiling, boek, boeken van

GT GD C H L M O
both /bəʊθ/ = ADJECTIVE: beide, allebei, alle twee de; USER: beide, zowel, zowel de, beiden, allebei

GT GD C H L M O
boy /bɔɪ/ = NOUN: jongen, knaap; USER: jongen, boy, jongen van, jongetje

GT GD C H L M O
boys /bɔɪ/ = NOUN: jongen, knaap; USER: jongens, boys

GT GD C H L M O
brain /breɪn/ = NOUN: hersenen, brein, hersens, verstand; VERB: de hersens inslaan; USER: hersenen, brein, de hersenen, brain, hersens

GT GD C H L M O
branch /brɑːntʃ/ = NOUN: tak, filiaal, afdeling, aftakking, agentschap, zijtak, vak, leervak; VERB: zich vertakken; USER: tak, filiaal, aftakking, bijkantoor, branche

GT GD C H L M O
breaks /breɪk/ = VERB: breken, afbreken, uitbreken, knakken, veranderen, opengaan, doorgaan, achteruitgaan, failliet gaan; NOUN: onderbreking, breuk, verbreking, afbreking, verandering; USER: pauzes, breekt, breaks, breuken, weg

GT GD C H L M O
bridge /brɪdʒ/ = NOUN: brug, bridge, kam, commandobrug, rug van de neus, linkerhand als steun; VERB: overbruggen, brug leggen; USER: brug, bridge, brug van, de Brug, de Brug van

GT GD C H L M O
bringing /brɪŋ/ = VERB: brengen, meebrengen, halen, instellen, bezorgen, aandragen, aanvoeren; USER: brengen, het brengen, het brengen van, brengen van, waardoor

GT GD C H L M O
brings /brɪŋ/ = VERB: brengen, meebrengen, halen, instellen, bezorgen, aandragen, aanvoeren; USER: brengt, geeft, komt, zorgt

GT GD C H L M O
broadcasting /ˈbrɔːd.kɑːst/ = NOUN: omroep, radiouitzending, radioomroep, draadloze omroep; USER: omroep, uitzending, uitzendingen, uitzenden

GT GD C H L M O
bronze /brɒnz/ = VERB: bronzen; USER: bronzen, brons, bronze

GT GD C H L M O
brookings = USER: brookings, brookings of, van Brookings, Brookings te

GT GD C H L M O
brown /braʊn/ = ADJECTIVE: bruin, donker; VERB: bruinen, bruin worden, bruineren; USER: bruin, bruine, brown

GT GD C H L M O
buenos = USER: buenos, in Buenos, van Buenos

GT GD C H L M O
build /bɪld/ = VERB: bouwen, maken, aanleggen, construeren, stichten, aanbouwen; NOUN: bouw, lichaamsbouw, vorm, bouwwijze, gedaante, snit; USER: bouwen, bouw, te bouwen, opbouwen, bouwen van

GT GD C H L M O
building /ˈbɪl.dɪŋ/ = NOUN: gebouw, bouw, opbouw, constructie, aanbouw, bouwwerk; USER: gebouw, bouw, bouwen, building, pand

GT GD C H L M O
built /ˌbɪltˈɪn/ = ADJECTIVE: gebouwd; USER: gebouwd, ingebouwde, opgebouwd, gebouwde, ingebouwd

GT GD C H L M O
bulletin /ˈbʊl.ə.tɪn/ = NOUN: bulletin, verenigingsorgaan; USER: bulletin, tijdschrift, nieuwsbrief

GT GD C H L M O
busan = USER: Busan, in Busan, van Busan,

GT GD C H L M O
business /ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding; USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
c

GT GD C H L M O
cabala = NOUN: slavernij; USER: slavernij, de kabbala, cabala, kabbala,

GT GD C H L M O
calc = USER: calc, email, ber, Berekend

GT GD C H L M O
calculus /ˈkæl.kjʊ.ləs/ = NOUN: rekening, steen; USER: rekening, calculus, tandsteen, wiskunde

GT GD C H L M O
called /kɔːl/ = VERB: noemen, roepen, oproepen, heten, beroepen, uitroepen, aandoen, stoppen, benoemen, aanlopen, melden, lokken; USER: genoemd, riep, genaamd, heet, geroepen

GT GD C H L M O
caltech = USER: caltech, van Caltech

GT GD C H L M O
camera /ˈkæm.rə/ = NOUN: camera, fototoestel, kiektoestel, kamer; USER: camera, de camera, fototoestel

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
cancelled /ˈkæn.səl/ = ADJECTIVE: geannuleerd; USER: geannuleerd, annulering, Gestempeld, ingetrokken, geannuleerde

GT GD C H L M O
capabilities /ˌkāpəˈbilitē/ = NOUN: bekwaamheid, geschiktheid, aanleg, gave; USER: mogelijkheden, capaciteiten, vermogens, capaciteit

GT GD C H L M O
capable /ˈkeɪ.pə.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, capabel, vatbaar, kundig, knap; USER: in staat, capabel, bekwaam, staat, geschikt

GT GD C H L M O
care /keər/ = NOUN: zorg, verzorging, voorzichtigheid, hoede, toezicht, acht, bezorgdheid, voorwerp van zorg; VERB: zorgen, verzorgen, zorgen voor, geven om, zich bekommeren, bezorgd zijn; USER: zorg, schelen, verzorgen, zorgen, care

GT GD C H L M O
career /kəˈrɪər/ = NOUN: carrière, loopbaan, vaart; USER: carrière, loopbaan, carriere, Career, carrière te

GT GD C H L M O
carpenter /ˈkɑː.pɪn.tər/ = NOUN: timmerman, houtbewerker; USER: timmerman, Carpenter, de timmerman, timmerman van, schrijnwerker

GT GD C H L M O
cartoon /kɑːˈtuːn/ = NOUN: spotprent; USER: spotprent, cartoon, beeldverhaal

GT GD C H L M O
case /keɪs/ = NOUN: geval, zaak, koffer, kast, kist, doos, koker, omhulsel, huls, aangelegenheid, affaire, naamval, foedraal, overtrek, ding, trommel, bus; USER: geval, zaak, bij, case, het geval

GT GD C H L M O
cashflow /ˈkæʃ ˌfləʊ/ = USER: cashflow, kasstroom, cash flow, kasstromen, kasstroomoverzicht,

GT GD C H L M O
casino /kəˈsiː.nəʊ/ = NOUN: casino; USER: casino, casino van, het casino

GT GD C H L M O
casinos /kəˈsiː.nəʊ/ = NOUN: casino; USER: casino, casinos

GT GD C H L M O
casting /kast/ = NOUN: gieten, gietstuk; USER: gieten, casting, gieten van, het gieten, werpen

GT GD C H L M O
catalogues /ˈkæt.əl.ɒɡ/ = NOUN: catalogus; USER: catalogi, catalogussen, catalogus, Katalogi, catalogi van

GT GD C H L M O
cause /kɔːz/ = VERB: veroorzaken, zorgen dat, doen, laten, teweegbrengen, aanrichten, maken, maken dat, baren, laten doen; NOUN: oorzaak, reden, zaak, proces, aangelegenheid, rechtszaak; USER: veroorzaken, oorzaak, leiden, leiden tot, veroorzaakt

GT GD C H L M O
cave /keɪv/ = NOUN: grot, hol, afkalving; VERB: afkalven, uithollen, ondergraven, inslaan, indeuken, zich afscheiden van; USER: grot, hol, cave, grotten, spelonk

GT GD C H L M O
center /ˈsen.tər/ = NOUN: centrum, middelpunt, spil, binnenste, as, haard; VERB: zich concentreren, in het midden plaatsen, samenkomen, het middelpunt bepalen van; USER: centrum, middelpunt, midden, centrum van, centrale punt op

GT GD C H L M O
centers /ˈsen.tər/ = NOUN: centrum, middelpunt, spil, binnenste, as, haard; USER: centra, centers, geeft, geeft voor, centra voor

GT GD C H L M O
centre /ˈsen.tər/ = NOUN: centrum, centrum, middelpunt, middelpunt, spil, spil, binnenste, binnenste, as, as, haard, haard; VERB: zich concentreren, in het midden plaatsen, samenkomen, het middelpunt bepalen van; USER: centrum, middelpunt, midden, centrum van, centrale punt op

GT GD C H L M O
centro

GT GD C H L M O
century /ˈsen.tʃər.i/ = NOUN: eeuw, centurie, honderdtal; USER: eeuw, eeuwse, eeuws

GT GD C H L M O
ceo /ˌsiː.iːˈəʊ/ = USER: ceo, cEO van, directeur, algemeen directeur

GT GD C H L M O
ces /ˈsɜː.vɪks/ = USER: ces, de CES, kantoren,

GT GD C H L M O
chair /tʃeər/ = NOUN: stoel, leerstoel, voorzitterschap, zetel, voorzittersstoel, kateder; USER: stoel, voorzitter, kinderstoel, chair, leerstoel

GT GD C H L M O
challenge /ˈtʃæl.ɪndʒ/ = VERB: uitdagen, betwisten, opkomen tegen, tarten, wraken, trotseren, aanroepen, uittarten; NOUN: uitdaging, wraking, protest, exceptie; USER: uitdagen, uitdaging, betwisten, dagen, vechten

GT GD C H L M O
chamber /ˈtʃeɪm.bər/ = NOUN: kamer, vertrek, lokaal, sluiskolk; USER: kamer, Kamermuziek, Chamber, ruimte, de kamer

GT GD C H L M O
chancellors /ˈCHans(ə)lər/ = NOUN: kanselier; USER: kanseliers, rectoren, Chancellors, magnifici, bondskanseliers

GT GD C H L M O
chapter /ˈtʃæp.tər/ = NOUN: hoofdstuk, kapittel, chapiter; USER: hoofdstuk, het hoofdstuk, hoofdstuk wordt, Chapter, kapittel

GT GD C H L M O
chapters /ˈtʃæp.tər/ = NOUN: hoofdstuk, kapittel, chapiter; USER: hoofdstukken, hoofdstuk, de hoofdstukken

GT GD C H L M O
character /ˈkær.ɪk.tər/ = NOUN: karakter, aard, letter, letterteken, kenmerk, hoedanigheid, inborst, geaardheid, kenteken; USER: karakter, teken, personage, aard, vermogen

GT GD C H L M O
characters /ˈkær.ɪk.tər/ = NOUN: karakter, aard, letter, letterteken, kenmerk, hoedanigheid, inborst, geaardheid, kenteken; USER: tekens, karakters, personages, letters

GT GD C H L M O
chase /tʃeɪs/ = NOUN: jacht, vervolging, jachtgrond, jachtstoet, jachtveld, jachtrecht, het gejaagde wild; VERB: achtervolgen, najagen, nastreven, vervolgen, jacht maken op; USER: jacht, achtervolgen, achtervolging, chase, jagen

GT GD C H L M O
chief /tʃiːf/ = NOUN: hoofd, chef, leider, baas, overste, hoofdman, aanvoerder, bevelhebber, gebieder; ADJECTIVE: hoofd-; USER: chef, leider, hoofd, chief, opperhoofd

GT GD C H L M O
childhood /ˈtʃaɪld.hʊd/ = NOUN: kindsheid; USER: jeugd, kindertijd, kinderjaren, kinderen, de kindertijd

GT GD C H L M O
children /ˈtʃɪl.drən/ = NOUN: kinderen; USER: kinderen, kind

GT GD C H L M O
chinese /ˈtʃaɪ.nə/ = ADJECTIVE: Chinees; NOUN: Chinese, Chinees; USER: Chinees, Chinese, Eerst Chinees, de Chinese, Chinezen

GT GD C H L M O
christian /ˈkrɪs.tʃən/ = NOUN: Christen, Christin; ADJECTIVE: Christen, Christelijk; USER: Christelijk, Christen, christelijke, christian, christendom

GT GD C H L M O
cinematic /sɪ.nəˈmæt.ɪk/ = USER: filmische, cinematic, filmisch, cinematografische, bioscoopervaring

GT GD C H L M O
city /ˈsɪt.i/ = NOUN: stad, grote stad, wereldstad; USER: stad, de stad, plaats, city, stad te

GT GD C H L M O
class /klɑːs/ = NOUN: klasse, klas, les, cursus, stand, lichting, orde, lesuur, jaarklasse, promotie met lof; ADJECTIVE: klas-; VERB: classificeren, indelen, rangschikken; USER: klasse, klas, class, categorie, les

GT GD C H L M O
classes /klas/ = NOUN: klasse, klas, les, cursus, stand, lichting, orde, lesuur, jaarklasse, promotie met lof; VERB: classificeren, indelen, rangschikken; USER: klassen, lessen, classes, hotelcategorieën, categorieën

GT GD C H L M O
classical /ˈklæs.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: klassiek, klassikaal; USER: klassiek, klassieke, de klassieke

GT GD C H L M O
clay /kleɪ/ = NOUN: klei, leem, stof; ADJECTIVE: klei-, van klei, lemen, aarden; USER: klei, leem, clay

GT GD C H L M O
clients /ˈklaɪ.ənt/ = NOUN: cliënt, klant, afnemer, koper; USER: klanten, opdrachtgevers, cliënten, clients, klant

GT GD C H L M O
climax /ˈklaɪ.mæks/ = NOUN: climax, toppunt, opklimming; USER: climax, hoogtepunt, toppunt

GT GD C H L M O
clinical /ˈklɪn.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: klinisch; USER: klinisch, klinische, de klinische

GT GD C H L M O
clinician

GT GD C H L M O
club /klʌb/ = NOUN: club, vereniging, knots, knuppel, sociëteit, klaver, golfstok, bus, fonds, ziekenfonds, kalf; VERB: knuppelen; USER: club, de Club, club van, Lid van de Club, club van het

GT GD C H L M O
cm

GT GD C H L M O
cnr = USER: cnr, van CNR, het CNR, de CNR,

GT GD C H L M O
coauthor /kəʊˈɔː.θər/ = USER: medeauteur, coauteur, coauthor

GT GD C H L M O
code /kəʊd/ = NOUN: code, wetboek, reglement, toegangsnummer, gedragslijn, codeschrift, seinboek; VERB: in codeschrift overbrengen; USER: code, repertorium, het repertorium, wetboek

GT GD C H L M O
coded /kəʊd.ɪd/ = VERB: in codeschrift overbrengen; USER: gecodeerd, gecodeerde, coderen

GT GD C H L M O
cog /kɒɡ/ = NOUN: tand, kam, kamrad; VERB: vertanden; USER: tand, kam, radertje, tandwiel, cog

GT GD C H L M O
cognition /kɒɡˈnɪʃ.ən/ = NOUN: kennis; USER: kennis, cognitie, cognition, cognitieve

GT GD C H L M O
cognitive /ˈkɒɡ.nɪ.tɪv/ = ADJECTIVE: waarnemings-; USER: cognitieve, cognitief, de cognitieve, cognitive

GT GD C H L M O
cognitively = USER: cognitief, cognitively, cognitieve

GT GD C H L M O
cognizance /ˈkɒɡ.nɪ.zəns/ = NOUN: kennis, kennisneming, competentie; USER: kennisneming, kennis, kennis genomen, kennis te, kennisgenomen

GT GD C H L M O
collaborate /kəˈlæb.ə.reɪt/ = VERB: samenwerken; USER: samenwerken, samen, samen te werken, samenwerking, werken

GT GD C H L M O
collaborated /kəˈlæb.ə.reɪt/ = VERB: samenwerken; USER: samengewerkt, samenwerkte, samen, meegewerkt, werkte

GT GD C H L M O
collaborates /kəˈlabəˌrāt/ = VERB: samenwerken; USER: samenwerkt,

GT GD C H L M O
collaborating /kəˈlæb.ə.reɪt/ = VERB: samenwerken; USER: samenwerken, samenwerkende, samen, samenwerking, samengewerkt

GT GD C H L M O
collaboration /kəˌlæb.əˈreɪ.ʃən/ = NOUN: samenwerking, medewerking; USER: samenwerking, samen, samenwerken, medewerking, de samenwerking

GT GD C H L M O
collaborative /kəˈlabərətiv/ = USER: collaboratieve, collaborative, samenwerkend, samenwerkingsverband, samenwerkende

GT GD C H L M O
college /ˈkɒl.ɪdʒ/ = NOUN: college, universiteit, faculteit, gevangenis; USER: college, universiteit, hogeschool, universiteits, school

GT GD C H L M O
com /ˌdɒtˈkɒm/ = NOUN: journalist-commentator

GT GD C H L M O
come /kʌm/ = VERB: komen, worden, uitkomen, opkomen, meegaan, verschijnen, aankomen, naderen, afstammen, voortkomen uit, ontkiemen, het gevolg zijn van; USER: komen, gekomen, zijn, te komen, komt

GT GD C H L M O
comedy /ˈkɒm.ə.di/ = NOUN: komedie, blijspel, komediespel; USER: komedie, Comedy, Cabaret, komedie van, komedies

GT GD C H L M O
comes /kʌm/ = VERB: komen, worden, uitkomen, opkomen, meegaan, verschijnen, aankomen, naderen, afstammen, voortkomen uit, ontkiemen, het gevolg zijn van; USER: komt, gaat, wordt geleverd, geleverd, afkomstig

GT GD C H L M O
coming /ˈkʌm.ɪŋ/ = NOUN: komst, aankomst; ADJECTIVE: afkomstig, komend, aanstaande, toekomstig; USER: komst, komend, afkomstig, komende, komen

GT GD C H L M O
commerce /ˈkɒm.ɜːs/ = NOUN: handel, verkeer, omgang, nering, koopmanschap, kleuren; USER: handel, commerce, koophandel, commercie

GT GD C H L M O
commitment /kəˈmɪt.mənt/ = NOUN: verplichting, bevel tot inhechtenisneming; USER: verplichting, inzet, verbintenis, engagement, betrokkenheid

GT GD C H L M O
committee /kəˈmɪt.i/ = NOUN: commissie, bestuur, comité; USER: commissie, comite, comite van, de commissie, principale

GT GD C H L M O
common /ˈkɒm.ən/ = ADJECTIVE: gemeenschappelijk, gemeen, algemeen, gewoon, alledaags, ordinair, gemeenslachtig; NOUN: het gewone, meent, gemeenteweide; USER: gemeenschappelijk, gemeen, algemeen, gewoon, gemeenschappelijke

GT GD C H L M O
communication /kəˌmjuː.nɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: mededeling, verbinding, gemeenschap, verbindingsweg, verwittiging, aansluiting, communiqué; USER: mededeling, communicatie, mededeling van, de communicatie

GT GD C H L M O
communities /kəˈmjuː.nə.ti/ = NOUN: gemeenschap, gemeente, maatschappij; USER: gemeenschappen, communities, gemeenten, gemeenschap, de gemeenschappen

GT GD C H L M O
community /kəˈmjuː.nə.ti/ = NOUN: gemeenschap, gemeente, maatschappij; ADJECTIVE: gemeente-; USER: gemeenschap, community, de Gemeenschap, communautair, de communautaire

GT GD C H L M O
companies /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: bedrijven, vennootschappen, ondernemingen

GT GD C H L M O
company /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf

GT GD C H L M O
compassion /kəmˈpæʃ.ən/ = NOUN: mededogen, medelijden, erbarmen, deernis, mededogendheid; USER: mededogen, medelijden, medeleven, compassie, barmhartigheid

GT GD C H L M O
compel /kəmˈpel/ = VERB: dwingen, verplichten, afdwingen, noodzaken, in staat dwingen; USER: dwingen, verplichten, te dwingen, gedwongen, afdwingen

GT GD C H L M O
competition /ˌkɒm.pəˈtɪʃ.ən/ = NOUN: concurrentie, mededinging, competitie, wedstrijd, concours, wedijver, rivaliteit, prijskamp; USER: concurrentie, competitie, wedstrijd, mededinging, de concurrentie

GT GD C H L M O
competitions /ˌkɒm.pəˈtɪʃ.ən/ = NOUN: concurrentie, mededinging, competitie, wedstrijd, concours, wedijver, rivaliteit, prijskamp; USER: wedstrijden, competities, prijsvragen, vergelijkende onderzoeken, vergelijkende

GT GD C H L M O
competitors /kəmˈpet.ɪ.tər/ = NOUN: concurrent, deelnemer, mededinger; USER: concurrenten, de concurrenten, concurrentie, deelnemers, concurrenten van

GT GD C H L M O
complete /kəmˈpliːt/ = ADJECTIVE: volledig, compleet, voltooid, kompleet, totaal, volkomen, volslagen, volmaakt, voltallig; VERB: voltooien, completeren, afmaken; USER: compleet, voltooien, voltooid, completeren, volledig

GT GD C H L M O
completing /kəmˈpliːt/ = VERB: voltooien, completeren, afmaken; USER: voltooiing, voltooien, invullen, het voltooien, invullen van

GT GD C H L M O
complex /ˈkɒm.pleks/ = NOUN: complex, geheel, samenstel; ADJECTIVE: ingewikkeld, samengesteld; USER: complex, complexe, ingewikkelde, complexer, ingewikkeld

GT GD C H L M O
complexes /ˈkɒm.pleks/ = NOUN: complex, geheel, samenstel; USER: complexen, complex

GT GD C H L M O
composer /kəmˈpəʊ.zər/ = NOUN: componist, samensteller, toondichter, opsteller, zethaak; USER: componist, Composer, Muziek, Componistenprijs

GT GD C H L M O
composite /ˈkɒm.pə.zɪt/ = ADJECTIVE: samengesteld, gemengd; NOUN: mengsel; USER: samengesteld, samengestelde, composiet, composite, samenstelling

GT GD C H L M O
composition /ART) / = NOUN: samenstelling, compositie, akkoord, mengsel, verbinding, opstel, toonzetting, toondicht, sas, stijloefening, letterzetten; USER: samenstelling, compositie, preparaat, samenstelling van, de samenstelling

GT GD C H L M O
computational /kɒm.pjʊˈteɪ.ʃən.əl/ = USER: computationele, computational, computationeel, rekenkundige, rekenkracht

GT GD C H L M O
computer /kəmˈpjuː.tər/ = NOUN: computer; USER: computer, de computer, computer te

GT GD C H L M O
concept /ˈkɒn.sept/ = NOUN: concept, begrip, opvatting; USER: concept, begrip, concept van, opvatting

GT GD C H L M O
conceptual /kənˈsep.tju.əl/ = ADJECTIVE: speculatief, bespiegelend; USER: conceptuele, conceptueel, begripsmatige, concept conceptueel, concept

GT GD C H L M O
concrete /ˈkɒŋ.kriːt/ = NOUN: beton, het concreet, concreet begrip, vaste massa; ADJECTIVE: concreet, betonnen, van beton, vast, hard, samengesteld; VERB: betonneren; USER: beton, betonnen, concreet, van beton

GT GD C H L M O
conducting /kənˈdʌkt/ = VERB: leiden, geleiden, dirigeren, optreden, besturen, aanvoeren, de weg wijzen; USER: uitvoeren, geleidende, het uitvoeren van, het uitvoeren, uitvoeren van

GT GD C H L M O
conf /ˈkəʊ.ni/ = USER: conf, OR, OV, de conf, CONFERENTIE,

GT GD C H L M O
conference /ˈkɒn.fər.əns/ = NOUN: conferentie, bespreking, beraadslaging; USER: conferentie, conference, congres, conferentieruimte

GT GD C H L M O
conferences /ˈkɒn.fər.əns/ = NOUN: conferentie, bespreking, beraadslaging; USER: conferenties, congressen, conferences, vergaderingen, conferentie

GT GD C H L M O
congressional /kəŋˈɡreʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: betrekkelijk congres; USER: congres, het Congres, congresverkiezing, congresverkiezing van, congresdistrict

GT GD C H L M O
conscious /ˈkɒn.ʃəs/ = ADJECTIVE: bewust, welbewust, bij kennis, gewaar; USER: bewust, bewuste, bewustzijn, zich bewust, bewust zijn

GT GD C H L M O
consortium /kənˈsɔː.ti.əm/ = NOUN: consortium; USER: consortium, combinatie, consortiumovereenkomst, samenwerkingsverband, het consortium

GT GD C H L M O
constituent /kənˈstiCHo͞oənt/ = NOUN: bestanddeel, kiezer, lastgever; ADJECTIVE: samenstellend, constituerend, afvaardigend; USER: bestanddeel, samenstellende, bestanddelen, constituerende, opdrachtgever

GT GD C H L M O
constructed /kənˈstrʌkt/ = ADJECTIVE: gebouwd; USER: gebouwd, geconstrueerd, opgebouwd, vervaardigd, gemaakt

GT GD C H L M O
construction /kənˈstrʌk.ʃən/ = NOUN: bouw, constructie, aanleg, gebouw, inrichting, oprichting, samenstelling, uitlegging, vervaardiging, zinsbouw, verklaring; USER: bouw, constructie, aanleg, de bouw, aanbouw

GT GD C H L M O
consulate /ˈkɒn.sjʊ.lət/ = NOUN: consulaat; USER: consulaat, Consulate, het consulaat, consulaire

GT GD C H L M O
consumer /kənˈsjuː.mər/ = NOUN: consument, verbruiker, gebruiker, afnemer; USER: consument, de consument, consumenten, consumentenbescherming, van de consument

GT GD C H L M O
contends /kənˈtend/ = VERB: beweren, strijden, betwisten, worstelen; USER: betoogt, stelt, concludeert, voert, meent

GT GD C H L M O
continues /kənˈtɪn.juː/ = USER: blijft, vervolgt, gaat verder, verder, gaat

GT GD C H L M O
contract /ˈkɒn.trækt/ = NOUN: contract, overeenkomst, aanbesteding, verbintenis; VERB: contracteren, samentrekken, aangaan, sluiten, inkrimpen, zich samentrekken, oplopen, contract maken, vatten, aanbelangen; USER: contract, overeenkomst, opdracht, de opdracht, aanbesteding

GT GD C H L M O
contracted /kənˈtrækt/ = ADJECTIVE: contact; USER: gecontracteerd, gecontracteerde, uitbesteed, aangegaan, contract

GT GD C H L M O
contracting /kənˈtrækt/ = VERB: contracteren, samentrekken, aangaan, sluiten, inkrimpen, zich samentrekken, oplopen, contract maken, vatten, aanbelangen; USER: aanbestedende, contracterende, verdragsluitende, de aanbestedende, overeenkomstsluitende

GT GD C H L M O
contracts /ˈkɒn.trækt/ = NOUN: contract, overeenkomst, aanbesteding, verbintenis; USER: contracten, opdrachten, overeenkomsten, contract, de contracten

GT GD C H L M O
contributions /ˌkɒn.trɪˈbjuː.ʃən/ = NOUN: bijdrage, contributie, storting, inzending, belasting; USER: bijdragen, bijdrage, geschreven, premies, bijdragen van

GT GD C H L M O
control /kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind; VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen; USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle

GT GD C H L M O
converging /kənˈvɜːdʒ/ = ADJECTIVE: samengekomend; USER: convergerende, convergeren, convergentie, convergerend, convergeert

GT GD C H L M O
conversation /ˌkɒn.vəˈseɪ.ʃən/ = NOUN: gesprek, conversatie, onderhoud, omgang, bespreking; USER: gesprek, conversatie, gesprekken, gesprek te, een gesprek

GT GD C H L M O
conversational /ˌkɒn.vəˈseɪ.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: conversatie-, spraakzaam; USER: conversatie-, spraakzaam, conversatie, conversationele, gemoedelijke

GT GD C H L M O
conversations /ˌkɒn.vəˈseɪ.ʃən/ = NOUN: conversaties; USER: conversaties, gesprekken, gesprek, gesprekken te, gesprekken die

GT GD C H L M O
converse /ˈkɒn.vɜːs/ = VERB: converseren, gesprek voeren, zich onderhouden; NOUN: omgekeerde, gesprek, tegengestelde, omgang; ADJECTIVE: omgekeerd; USER: converseren, praten, spreken, gesprek, converseert

GT GD C H L M O
coolest /kuːl/ = USER: coolest, coolste, koelste, koelst, het koelst

GT GD C H L M O
cooperative /kəʊˈɒp.ər.ə.tɪv/ = USER: coöperatieve, coöperatie, coöperatief, samenwerkingsverband, samenwerking

GT GD C H L M O
corporation /ˌkɔː.pərˈeɪ.ʃən/ = NOUN: corporatie, rechtspersoon, vakvereniging, gilde; USER: corporatie, bedrijf, onderneming, corporation, vennootschapsbelasting

GT GD C H L M O
cosmological /ˌkɒz.məˈlɒdʒ.ɪ.kəl/ = USER: kosmologische, kosmologisch, cosmologische, kosmische, de kosmologische

GT GD C H L M O
costumes /ˈkɒs.tjuːm/ = NOUN: kostuum, klederdracht, kleding, dracht, costuum, gewaad; USER: kostuums, kleding, klederdracht, kostuums van, kostuum

GT GD C H L M O
counter /ˈkaʊn.tər/ = NOUN: teller, toonbank, fiche, tegenzet, tegenmaatregel; ADVERB: tegen, tegenover, in tegengestelde richting; ADJECTIVE: tegengesteld, tegenovergesteld; VERB: tegenwerken, tegenspreken; USER: tegen te gaan, tegen, tegengaan, tegen te, teller

GT GD C H L M O
course /kɔːs/ = NOUN: cursus, loop, koers, verloop, gang, beloop, kuur, richting, route, leergang, reeks, renbaan, bedding, rij, opeenvolging, wedloop, lange jacht, stroom, tracé; VERB: lopen, aflopen, stromen, najagen, jagen, jacht maken op; USER: cursus, loop, koers, natuurlijk, uiteraard

GT GD C H L M O
courses /kɔːs/ = NOUN: cursus, loop, koers, verloop, gang, beloop, kuur, richting, route, leergang, reeks, renbaan, bedding, rij, opeenvolging, wedloop, lange jacht, stroom, tracé; USER: cursussen, opleidingen, vakken, courses, gangen

GT GD C H L M O
coursework /ˈkɔːs.wɜːk/ = USER: cursussen, cursuswerk, coursework, cursussen die, cursussen te

GT GD C H L M O
cover /ˈkʌv.ər/ = VERB: dekken, bedekken, omvatten, beslaan, verbergen, vullen, zich uitstrekken; NOUN: dekking, deksel, omslag, bedekking, bescherming; USER: dekken, bedekken, dekking, beslaan, te dekken

GT GD C H L M O
crate /kreɪt/ = NOUN: krat, tenen mand; USER: krat, kist, bench, crate, kratten

GT GD C H L M O
crc

GT GD C H L M O
create /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëren, scheppen, maken, te creëren, te maken

GT GD C H L M O
created /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: gecreëerd, aangemaakt, gemaakt, geschapen, opgericht

GT GD C H L M O
creating /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëren, het creëren, het creëren van, maken, creëren van

GT GD C H L M O
creative /kriˈeɪ.tɪv/ = ADJECTIVE: scheppend, oorspronkelijk; USER: scheppend, creatieve, creatief, creative, creativiteit

GT GD C H L M O
creativity /kriˈeɪ.tɪv/ = USER: creativiteit, de creativiteit, creatieve, creativiteit te, creative

GT GD C H L M O
creatures /ˈkriː.tʃər/ = NOUN: schepsel, wezen, werktuig; USER: schepselen, wezens, schepsels, creatures, dieren

GT GD C H L M O
crew /kruː/ = NOUN: bende, scheepsbemanning, scheepsvolk, troep, manschap, bediening, gespuis; USER: crew, bemanning, bemanningsleden, de bemanning, personeel

GT GD C H L M O
critic /ˈkrɪt.ɪk/ = NOUN: criticus, beoordelaar, vitter, bediller; ADJECTIVE: kritiek, kritisch, vitterig, bedillerig, hachelijk, zorgwekkend; USER: criticus, criticus van, de Criticus van, kritiek, criticus van het

GT GD C H L M O
crocodiles /krɒk/ = USER: krokodillen, de krokodillen, krokodil,

GT GD C H L M O
cross /krɒs/ = VERB: oversteken, kruisen, doorkruisen, elkaar kruisen, dwarsbomen; NOUN: kruis, kruising; ADJECTIVE: gekruist, dwars, boos, kwaad; ADVERB: kruiselings; USER: oversteken, kruis, kruisen, doorkruisen, steken

GT GD C H L M O
cs /ˌsiː.plʌsˈplʌs/ = USER: cs, KS, ld,

GT GD C H L M O
cto = USER: cto, c om, c om te, CTO van,

GT GD C H L M O
culminating /ˈkəlməˌnāt/ = VERB: culmineren, het toppunt bereiken; USER: culminerend, hoogtepunt, afgesloten, als hoogtepunt, met als hoogtepunt

GT GD C H L M O
culmination /ˈkʌl.mɪ.neɪt/ = NOUN: hoogtepunt, culminatie, hoogste stand; USER: culminatie, hoogtepunt, resultaat, bekroning, afsluiting

GT GD C H L M O
currently /ˈkʌr.ənt/ = ADVERB: tegenwoordig; USER: momenteel, op dit moment, moment, nog, aanbevelen

GT GD C H L M O
curricula /kəˈrikyələm/ = NOUN: leerplan, programma, leerstof, cursus; USER: curricula, leerplannen, onderwijsprogramma, de curricula"

GT GD C H L M O
curriculum /kəˈrɪk.jʊ.ləm/ = NOUN: leerplan, programma, leerstof, cursus; USER: leerplan, curriculum, studieprogramma, programma, onderwijsprogramma

GT GD C H L M O
custom /ˈkʌs.təm/ = NOUN: gewoonte, gebruik, zede, klandizie, usance, usantie, uso, nering; USER: gewoonte, gebruik, custom, aangepaste, douane

GT GD C H L M O
cuts /kʌt/ = NOUN: besnoeiing, snit, snede, knip, hak; VERB: snijden, afsnijden, hakken, doorsnijden, kappen, maaien, afknippen; USER: bezuinigingen, sneden, snijwonden, snijdt, besnoeiingen

GT GD C H L M O
d /əd/ = NOUN: re

GT GD C H L M O
dam /dæm/ = NOUN: dam, dijk, wijfje, beer, bovenwater, opgestuwd water, moer van dier; VERB: indammen, afdammen, afsluiten, indijken, suiten; USER: dam, moeder, stuwdam, dam van, schade

GT GD C H L M O
dance /dɑːns/ = VERB: dansen; NOUN: dans, bal, danspartij, dansavondje; USER: dansen, dans, dance, danst, te dansen

GT GD C H L M O
dark /dɑːk/ = NOUN: donker, duisternis, onwetendheid, donkere partij; ADJECTIVE: donker, duister, zwart, somber, verborgen, onbekend, geheimzinnig; USER: donker, donkere, dark, duistere, duister

GT GD C H L M O
dartmouth = USER: dartmouth, dartmouth de, in Dartmouth, Halifax

GT GD C H L M O
data /ˈdeɪ.tə/ = NOUN: gegevens, materiaal, materieel, grondstof; USER: gegevens, data, de gegevens, gegevens te

GT GD C H L M O
dated /ˈdeɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verouderd; USER: verouderd, gedateerd, dd, gedateerde

GT GD C H L M O
day /deɪ/ = NOUN: dag, daglicht; USER: dag, dagen, daagse, dag van

GT GD C H L M O
daze /deɪz/ = NOUN: verdoving, bedwelming, verbijstering, verblinding; VERB: verdoven, bedwelmen, verblinden, verbijsteren, in de war brengen; USER: verdoving, bedwelmen, roes, daze, versuftheid

GT GD C H L M O
de

GT GD C H L M O
dealt /delt/ = VERB: handelen, geven, toebrengen, uitdelen, rondgeven, bedelen; USER: behandeld, aangepakt, afgehandeld, behandelde, gedeeld

GT GD C H L M O
dean /diːn/ = NOUN: decaan, deken, proost, president van een faculteit; USER: decaan, deken, dean, proost

GT GD C H L M O
decades /ˈdek.eɪd/ = NOUN: decennium, tientje, tiental; USER: decennia, tientallen jaren, tientallen, jaren, decennia lang

GT GD C H L M O
december /dɪˈsem.bər/ = NOUN: december, wintermaand; ADJECTIVE: december-

GT GD C H L M O
decision /dɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: besluit, beslissing, uitspraak, uitslag, beslistheid; USER: beslissing, besluit, beschikking, besluit van, besluitvorming

GT GD C H L M O
dedicated /ˈded.ɪ.keɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: toegewijd, toewijdend; USER: toegewijd, gewijd, zich toelegt, dat zich toelegt, opgedragen

GT GD C H L M O
deep /diːp/ = ADJECTIVE: diep, sterk, donker, zwaar, laag, diepzinnig, diepliggend, snood, machtig, sluw; ADVERB: diep, laag, diepliggend; NOUN: diepte, zee; USER: diep, diepe, inch, deep, diepte

GT GD C H L M O
delight /dɪˈlaɪt/ = VERB: verrukken, verheugen, strelen, in verrukking brengen, behagen scheppen; NOUN: genot, verrukking, genoegen; USER: verrukken, verrukking, genot, verrassen, verheugen

GT GD C H L M O
deliver /dɪˈlɪv.ər/ = VERB: leveren, afleveren, bezorgen, geven, verlossen, bevrijden, afgeven, overhandigen, overbrengen, bestellen, uitreiken, ter hand stellen; USER: leveren, te leveren, levert, bieden, bezorgen

GT GD C H L M O
delivered /dɪˈlɪv.ər/ = VERB: leveren, afleveren, bezorgen, geven, verlossen, bevrijden, afgeven, overhandigen, overbrengen, bestellen, uitreiken, ter hand stellen; USER: geleverd, afgeleverd, geleverde, opgeleverd, bezorgd

GT GD C H L M O
demonstrated /ˈdem.ən.streɪt/ = VERB: tonen, aantonen, demonstreren, bewijzen, vertonen, uiten, aan de dag leggen; USER: aangetoond, gedemonstreerd, toonde, bewezen, toonden

GT GD C H L M O
demonstration /ˌdem.ənˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: demonstratie, bewijs, betoging, manifestatie, betoog, vertoning, vertoog; USER: demonstratie, demonstratieprojecten, bewijs, betoging

GT GD C H L M O
demonstrations /ˌdem.ənˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: demonstratie, bewijs, betoging, manifestatie, betoog, vertoning, vertoog; USER: demonstraties, betogingen, demonstratie, manifestaties, demo

GT GD C H L M O
demos /ˈdem.əʊ/ = NOUN: demos, volk; USER: demos, demo, demonstraties, manifestaties

GT GD C H L M O
denver /dɪˌnʌn.siˈeɪ.ʃən/ = USER: denver, van Denver

GT GD C H L M O
department /dɪˈpɑːt.mənt/ = NOUN: departement, afdeling, tak van dienst, werkkring; USER: afdeling, departement, Department, ministerie, dienst

GT GD C H L M O
deploy /dɪˈplɔɪ/ = VERB: deployeren, zich ontplooien, zich verspreiden; USER: implementeren, inzetten, zetten, te zetten, te implementeren

GT GD C H L M O
deployed /dɪˈplɔɪ/ = ADJECTIVE: departement-; USER: ingezet, geïmplementeerd, ingezette, opgesteld, toegepast

GT GD C H L M O
dept = USER: dept, afd, afdeling, afd., diepte"

GT GD C H L M O
described /dɪˈskraɪb/ = VERB: beschrijven, weergeven; USER: beschreven, omschreven, beschreef, wordt beschreven

GT GD C H L M O
design /dɪˈzaɪn/ = NOUN: ontwerp, opzet, tekening, plan, doel, bedoeling, werkje, oogmerk, schets; VERB: ontwerpen, tekenen, schetsen, beogen, aanwijzen, bedoelen, bestemmen; USER: ontwerp, ontwerpen, ontwerp van, ontwerpzone

GT GD C H L M O
designated /ˈdezigˌnāt/ = VERB: aanduiden, aanwijzen, bestemmen, noemen; USER: aangewezen, aangeduid, aangegeven, aangeduide, wijzen

GT GD C H L M O
designation /ˌdez.ɪɡˈneɪ.ʃən/ = NOUN: aanwijzing, benaming; USER: aanwijzing, benaming, aanduiding, benoeming

GT GD C H L M O
designed /dɪˈzaɪn/ = ADJECTIVE: ontworpen, opzettelijk, voorbeschikt, met voorbedachte rade; USER: ontworpen, gemaakt, bedoeld, ontwikkeld, is ontworpen

GT GD C H L M O
designer /dɪˈzaɪ.nər/ = NOUN: ontwerper, intrigant, ontwerp-tekenaar; USER: ontwerper, Designer, design

GT GD C H L M O
designing /dɪˈzaɪ.nɪŋ/ = VERB: aanduiden, aanwijzen, bestemmen, noemen; USER: ontwerpen, het ontwerpen van, het ontwerpen, ontwerpen van, ontwerp

GT GD C H L M O
designs /dɪˈzaɪn/ = NOUN: intrige, vestigheid; ADJECTIVE: intrigerend; USER: ontwerpen, designs, ontwerpt, design, andere ontwerpen

GT GD C H L M O
desire /dɪˈzaɪər/ = NOUN: verlangen, wens, begeerte, verzoek; VERB: verlangen, wensen, begeren, verzoeken, trek hebben in, verkiezen; USER: verlangen, begeerte, wens, wil, het verlangen

GT GD C H L M O
develop /dɪˈvel.əp/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren; USER: ontwikkelen, te ontwikkelen, ontwikkeling, ontwikkeling van, de ontwikkeling

GT GD C H L M O
developed /dɪˈvel.əpt/ = ADJECTIVE: ontwikkelend; USER: ontwikkeld, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeling, ontwikkelen

GT GD C H L M O
developing /dɪˈvel.ə.pɪŋ/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren; USER: ontwikkelen, het ontwikkelen van, ontwikkelen van, het ontwikkelen, ontwikkeling

GT GD C H L M O
development /dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing; USER: ontwikkeling, de ontwikkeling, ontwikkeling van, ontwikkelen, de ontwikkeling van

GT GD C H L M O
device /dɪˈvaɪs/ = NOUN: apparaat, inrichting, hulpmiddelen, zinspreuk, motto, uitvinding, devies, vinding, oogmerk, plan; USER: apparaat, inrichting, toestel, het apparaat

GT GD C H L M O
devices /dɪˈvaɪs/ = NOUN: apparaat, inrichting, hulpmiddelen, zinspreuk, motto, uitvinding, devies, vinding, oogmerk, plan; USER: apparaten, apparatuur, toestellen, hulpmiddelen

GT GD C H L M O
devolves /dɪˈvɒlv/ = VERB: overgaan, toevallen; USER: delegeert, vererft, rechtverkrijgende, draagt aan

GT GD C H L M O
diagnosis /ˌdīəgˈnōsis/ = NOUN: diagnose; USER: diagnose, diagnostiek, de diagnose, diagnose te, diagnose van

GT GD C H L M O
dialogue /ˈdaɪ.ə.lɒɡ/ = NOUN: dialoog, samenspraak, tweegesprek, tweespraak; USER: dialoog, de dialoog, overleg, dialoog te, samenspraak

GT GD C H L M O
dick /dɪk/ = NOUN: penis, kattebak, frontje; USER: Dick, lul, pik, Piemel, penis

GT GD C H L M O
did /dɪd/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen, dienen, klaarmaken, aanmaken, dienstig zijn, bedrijven; USER: deed, deden, gedaan, heeft, hebben

GT GD C H L M O
diffusion /dɪˈfjuːz/ = NOUN: straalbreking; USER: verspreiding, diffusie, verspreiding van, permeatiegraden

GT GD C H L M O
digital /ˈdɪdʒ.ɪ.təl/ = NOUN: digitaal; ADJECTIVE: cijfer-; USER: digitaal, digitale, digital

GT GD C H L M O
dimensions /ˌdaɪˈmen.ʃən/ = ADJECTIVE: verdunned, verflauwend; USER: afmeting, afmetingen, dimensies, omvang, maten

GT GD C H L M O
direct /daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: direct, rechtstreeks, openhartig, dadelijk, ondubbelzinnig; ADVERB: direct, rechtstreeks; VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven; USER: direct, directe, richten, rechtstreeks, leiden

GT GD C H L M O
directed /diˈrekt,dī-/ = VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven; USER: gericht, geregisseerd, gerichte, regisseerde, geleid

GT GD C H L M O
director /daɪˈrek.tər/ = NOUN: directeur, bestuurder, leider, commissaris, raadsman; USER: directeur, bestuurder, Director, regisseur

GT GD C H L M O
disciplinary /ˌdɪs.əˈplɪn.ər.i/ = ADJECTIVE: disciplinair; USER: disciplinair, disciplinaire, tuchtrechtelijke, tuchtrechtelijk, tucht

GT GD C H L M O
disciplines /ˈdɪs.ə.plɪn/ = NOUN: discipline, tucht, orde, tuchtiging, kastijding; USER: disciplines, vakgebieden, discipline

GT GD C H L M O
disco /ˈdɪs.kəʊ/ = NOUN: disco, discotheek; USER: disco, discotheek, dansavonden

GT GD C H L M O
discover /dɪˈskʌv.ər/ = VERB: ontdekken, blootleggen, openbaren, aan de dag leggen; USER: ontdekken, ontdek, te ontdekken, ontdekt

GT GD C H L M O
discussing /dɪˈskʌs/ = VERB: bespreken, discussiëren, bepraten, discuteren; USER: bespreken, het bespreken, bespreking, het bespreken van, bespreken van

GT GD C H L M O
discussion /dɪˈskʌʃ.ən/ = NOUN: discussie, bespreking, debat, onderhandelingen; USER: discussie, bespreking, debat, gesprek, discussies

GT GD C H L M O
disease /dɪˈziːz/ = NOUN: ziekte, aandoening, kwaal; USER: ziekte, ziekte van, vaatziekten, de ziekte, ziekten

GT GD C H L M O
disintegrate /dɪˈsɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: uit elkaar vallen, verweren, tot ontbinding overgaan, scheiden; USER: uit elkaar vallen, desintegreren, uiteenvallen, elkaar vallen, uiteen

GT GD C H L M O
disintegrating /disˈin(t)əˌɡrāt/ = USER: desintegrerende, uiteenvallende, desintegreren, uiteenvalt, uiteenvallen,

GT GD C H L M O
disorders /dɪˈsɔː.dər/ = NOUN: wanorde, verwarring, kwaal, rommel, rotzooi, disorde, ongesteldheid, janboel; USER: aandoeningen, stoornissen, wanorde, afwijkingen, ziekten

GT GD C H L M O
disorientation = USER: desoriëntatie, verwarring, disoriëntatie

GT GD C H L M O
disparate /ˈdɪs.pər.ət/ = ADJECTIVE: ongelijksoortig, ongelijk; USER: ongelijksoortig, uiteenlopende, ongelijksoortige, ongelijke, disparate

GT GD C H L M O
display /dɪˈspleɪ/ = VERB: tonen, tentoonstellen, etaleren, pronken, ten toon spreiden, ontplooien, prijken, pralen, paraderen, aan de dag leggen; NOUN: vertoon, tentoonstelling, uitstalling, tentoonspreiding, ontplooiing; USER: tonen, weer te geven, weergeven, weergegeven, weer

GT GD C H L M O
displayed /dɪˈspleɪ/ = VERB: tonen, tentoonstellen, etaleren, pronken, ten toon spreiden, ontplooien, prijken, pralen, paraderen, aan de dag leggen; USER: weergegeven, getoond, verschijnt, wordt weergegeven, display

GT GD C H L M O
disrupt /dɪsˈrʌpt/ = VERB: ontwrichten, verbreken, uiteenrukken, scheiden, vaneenscheuren; USER: ontwrichten, verstoren, te verstoren, onderbreken, verstoord

GT GD C H L M O
dissertation /ˌdɪs.əˈteɪ.ʃən/ = NOUN: proefschrift, dissertatie, verhandeling; USER: dissertatie, proefschrift, scriptie, verhandeling, proefschrift te

GT GD C H L M O
distant /ˈdɪs.tənt/ = ADJECTIVE: ver, afgelegen, verwijderd, ververwijderd; USER: afgelegen, ver, verre, afstand, verte

GT GD C H L M O
distinguished /dɪˈstɪŋ.ɡwɪʃt/ = ADJECTIVE: voornaam, gedistingeerd, aanzienlijk; USER: gedistingeerd, voornaam, onderscheiden, voorname, vooraanstaande

GT GD C H L M O
distribution /ˌdɪs.trɪˈbjuː.ʃən/ = NOUN: distributie, verdeling, verspreiding, uitreiking, uitdeling, bezorging; USER: distributie, verdeling, verspreiding, de distributie

GT GD C H L M O
diverse /daɪˈvɜːs/ = ADJECTIVE: verschillend, onderscheiden, menigvuldig; USER: verschillend, diverse, divers, verschillende, uiteenlopende

GT GD C H L M O
division /dɪˈvɪʒ.ən/ = NOUN: divisie, verdeling, afdeling, deling, indeling, scheiding, verdeeldheid, afscheiding, tussenschot, legerafdeling; USER: divisie, deling, afdeling, verdeling, Division

GT GD C H L M O
dock /dɒk/ = NOUN: dok, aanlegplaats, sluishaven, staartriem, wilde zuring, bank der beschuldigen; VERB: dokken, kortstaarten; USER: dok, dock, haven, steiger

GT GD C H L M O
doctoral /ˈdɒk.tər.ət/ = ADJECTIVE: doctoraal; USER: doctoraal, doctorale, promotie, promotieonderzoek, doctoraatsopleiding

GT GD C H L M O
dog /dɒɡ/ = NOUN: hond, reu, kerel, mannetje, klauw, vent, klemhaak, doornhaai; VERB: achternazitten, iemands gangen nagaan, vastzetten grijpen, vervolgen, op de hielen zitten, nauwkeurig nagaan; USER: hond, dog, honden, hond van

GT GD C H L M O
domain /dəˈmeɪn/ = NOUN: domein, gebied, landgoed, macht; USER: domein, domeinnaam, domeinregistratie, domeinbeheer

GT GD C H L M O
donated /dəʊˈneɪt/ = VERB: schenken, cadeau geven; USER: geschonken, gedoneerde, gedoneerd, schonk, doneerde

GT GD C H L M O
done /dʌn/ = ADJECTIVE: gedaan, klaar, gaar, afgelopen, afgewerkt, beëindigd; USER: gedaan, klaar, uitgevoerd, doen, gebeurt

GT GD C H L M O
doors /dɔːr/ = NOUN: deur, portier, ingang; USER: deuren, deur, portieren

GT GD C H L M O
down /daʊn/ = ADVERB: beneden, neer, af, onder, donzen, neder, waas; PREPOSITION: langs; NOUN: dons; VERB: leggen, neerhalen; ADJECTIVE: omver; USER: beneden, neer, dons, naar beneden, vaststelling van

GT GD C H L M O
dozen /ˈdʌz.ən/ = NOUN: dozijn, twaalftal, massa; USER: dozijn, twaalftal, tiental, tientallen, twaalf

GT GD C H L M O
dozens /ˈdʌzən/ = NOUN: een groot aantal, een massa, een menigte; USER: tientallen, dozens, dozijnen

GT GD C H L M O
dragons /ˈdræɡ.ən/ = NOUN: draak, vlieger, karabijn; USER: draken, dragons, draken van, van Draken, de draken

GT GD C H L M O
drawing /ˈdrɔː.ɪŋ/ = NOUN: tekening, werkje, schets, tekenkunst, trekking; USER: tekening, tekenen, opstellen, het opstellen, opstelling

GT GD C H L M O
dreamlike /ˈdriːm.laɪk/ = USER: droomachtige, dromerige, dreamlike, dromerig, droomachtig

GT GD C H L M O
drive /draɪv/ = VERB: besturen, drijven, autorijden, aandrijven, auto rijden, mennen, voortdrijven; NOUN: rit, oprit, oprijlaan, rijtoer, drijfjacht; USER: drijven, besturen, autorijden, rijden, rijdt

GT GD C H L M O
driving /ˈdraɪ.vɪŋ/ = NOUN: aandrijving, het autorijden, drijfwerk, drift; ADJECTIVE: drijf, krachtig, aandrijvings, heftig, sterk; USER: rijden, driving, drijven, drijvende, rijdt

GT GD C H L M O
dutch /dʌtʃ/ = NOUN: Nederlands; ADJECTIVE: Nederlands, Hollands; USER: Nederlands, Nederlandse, Nederlanders

GT GD C H L M O
duties /ˈdjuː.ti/ = NOUN: recht, plicht, rechten, verplichting, dienst, belasting, accijns, functie, eerbied, eerbiedsbetuiging; USER: plichten, taken, rechten, werkzaamheden, invoerrechten

GT GD C H L M O
dynamics /daɪˈnæm.ɪks/ = NOUN: dynamica; USER: dynamica, dynamiek, dynamiek van, dynamische, dynamics

GT GD C H L M O
e /iː/ = NOUN: mi

GT GD C H L M O
each /iːtʃ/ = PRONOUN: elk, ieder, iedereen, al, alleman; USER: elk, ieder, elke, iedere, elkaar

GT GD C H L M O
eap /ˌiː.eɪˈpiː/ = USER: eap, MAP

GT GD C H L M O
early /ˈɜː.li/ = ADJECTIVE: vroeg, vroegtijdig, spoedig, vroeger, pril; ADVERB: vroeg; USER: vroeg, vroege, begin, begin van, vroegtijdige

GT GD C H L M O
earned /ˌhɑːdˈɜːnd/ = VERB: verdienen, winnen, behalen, verwerven, verkrijgen; USER: verdiend, verdiende, behaalde, behaald, verdienden

GT GD C H L M O
edicts /ˈiː.dɪkt/ = NOUN: bevelschrift, edict; USER: edicten, bevelschriften, uitvoeringsdecreet, plakkaten

GT GD C H L M O
edited /ˈed.ɪt/ = VERB: redigeren, uitgeven, opmaken, opstellen, persklaar maken, bezorgen; USER: bewerkt, bewerkte, gewijzigd, aangepast, gewijzigd op

GT GD C H L M O
edition /ɪˈdɪʃ.ən/ = NOUN: uitgave, editie, druk, variant, uitgaaf; USER: editie, uitgave, uitgave in, uitgave in het, versie

GT GD C H L M O
editor /ˈed.ɪ.tər/ = NOUN: editor, redacteur, bewerker; USER: editor, redacteur, uitgever, redactie

GT GD C H L M O
editorial /ˌediˈtôrēəl/ = NOUN: hoofdartikel; ADJECTIVE: redactioneel; USER: hoofdartikel, redactionele, redactie, redactioneel, editorial

GT GD C H L M O
editorials /ˌed.ɪˈtɔː.ri.əl/ = NOUN: hoofdartikel; USER: editorials, hoofdartikelen, redactionele, redactionele artikelen, columns,

GT GD C H L M O
edu /dɒtˌiː.diːˈjuː/ = USER: edu, onderwijs

GT GD C H L M O
education /ˌed.jʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: onderwijs, opvoeding, vorming, ontwikkeling; USER: onderwijs, het onderwijs, opleiding, educatie

GT GD C H L M O
educational /ˌed.jʊˈkeɪ.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: onderwijs; USER: onderwijs, educatieve, educatief, onderwijsinstellingen

GT GD C H L M O
eerily /ˈɪə.ri/ = USER: eerily, griezelig, akelig, bananendiscussie, spookachtig

GT GD C H L M O
effects /ɪˈfekt/ = NOUN: bezittingen, goederen; USER: effecten, gevolgen, effect, werking

GT GD C H L M O
effort /ˈef.ət/ = NOUN: inspanning, moeite, poging, krachtsinspanning; USER: inspanning, moeite, poging, inspanningen, werk

GT GD C H L M O
efforts /ˈef.ət/ = NOUN: inspanning, moeite, poging, krachtsinspanning; USER: inspanningen, pogingen, de inspanningen, inspanningen van, streven

GT GD C H L M O
ego /ˈiː.ɡəʊ/ = NOUN: ei, eicel, bom, zeemijn; VERB: ophitsen, opruimen; USER: ego, het ego, ego te

GT GD C H L M O
elaine = USER: elaine, elaine elaine

GT GD C H L M O
elastomer

GT GD C H L M O
elastomers

GT GD C H L M O
electrically / goods/ = USER: elektrisch, electrisch, elektrische, galvanisch

GT GD C H L M O
electricity /ilekˈtrisitē,ˌēlek-/ = NOUN: elektriciteit, elektrisch licht; USER: elektriciteit, stroom, electriciteit, elektriciteits, elektriciteitsmarkt

GT GD C H L M O
electro /iˈlektrō/ = PREFIX: elektro-; USER: electro, elektro, elektromagnetische, elektrisch, elektromechanische

GT GD C H L M O
electronic /ɪˌlekˈtrɒn.ɪk/ = ADJECTIVE: electronisch; USER: electronisch, elektronische, voor elektronische, Bron voor elektronische, elektronisch

GT GD C H L M O
electronics /ɪˌlekˈtrɒn.ɪks/ = NOUN: elektronica; USER: elektronica, Electronics, Elektrotechniek, elektronika

GT GD C H L M O
elementary /ˌeləˈment(ə)rē/ = ADJECTIVE: elementair, eenvoudig, aanvankelijk; USER: elementair, elementaire, lagere, de lagere

GT GD C H L M O
elements /ˈel.ɪ.mənt/ = NOUN: communie; USER: communie, elementen, onderdelen

GT GD C H L M O
eli = USER: eli, van Eli, elijah, eli het,

GT GD C H L M O
elicits /ɪˈlɪs.ɪt/ = VERB: uitlokken, ontlokken, aan het licht brengen; USER: ontlokt, lokt, uitlokt, elicits, roept

GT GD C H L M O
embodied /ɪmˈbɒd.i/ = ADJECTIVE: belichamend; USER: belichaamd, belichaamde, uitgevoerd, opgenomen, neergelegd

GT GD C H L M O
emerge /ɪˈmɜːdʒ/ = VERB: opduiken, te voorschijn komen, zich voordoen, oprijzen, naar voren treden, opdagen, opdraven, opduikelen; USER: te voorschijn komen, opduiken, ontstaan, komen, emerge

GT GD C H L M O
emergence /ɪˈmɜː.dʒəns/ = NOUN: verschijning, oprijzing, opduiking; USER: verschijning, opkomst, ontstaan, totstandkoming, verschijnen

GT GD C H L M O
emergent /ɪˈmɜː.dʒɪŋ/ = ADJECTIVE: opkomend; USER: opkomend, opkomende, optredende, emergent, emergente

GT GD C H L M O
emerging /ɪˈmɜː.dʒɪŋ/ = VERB: opduiken, te voorschijn komen, zich voordoen, oprijzen, naar voren treden, opdagen, opdraven, opduikelen; USER: opkomende, opkomst, emerging, nieuwe, de opkomende

GT GD C H L M O
emotionally /ɪˈməʊ.ʃən.əl/ = USER: emotioneel, emotionele, emotioneel te

GT GD C H L M O
emotive /ɪˈməʊ.tɪv/ = ADJECTIVE: licht geroerd; USER: emotieve, gevoels, emotionele, emotioneel, emotive

GT GD C H L M O
employees /ɪmˈplɔɪ.iː/ = NOUN: werknemer, bediende, personeelslid, employé; USER: medewerkers, werknemers, personeel, de werknemers

GT GD C H L M O
employment /ɪmˈplɔɪ.mənt/ = NOUN: werk, dienst, gebruik, beroep, toepassing, bezigheid, ambt, aanwending, bediening; USER: werk, dienst, werkgelegenheid, de werkgelegenheid, tewerkstelling

GT GD C H L M O
emulation /ˈem.jʊ.leɪt/ = NOUN: wedijver, naijver; USER: wedijver, emulatie, emulatiemodus

GT GD C H L M O
enabling /ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven; USER: waardoor, inschakelen, zodat, mogelijk, waarmee

GT GD C H L M O
encouraging /enˈkərij,-ˈkə-rij/ = ADJECTIVE: bemoedigend; USER: bemoedigend, stimuleren, moedigen, aanmoedigen, stimuleren van

GT GD C H L M O
eng = USER: eng, ned, dut, nl, nld eng"

GT GD C H L M O
engagement /enˈgājmənt/ = NOUN: engagement, verloving, verbintenis, afspraak, verplichting, indienstneming, gevecht, treffen, betrekking; USER: engagement, verloving, betrokkenheid, overeenkomst, opdracht

GT GD C H L M O
engendered /ɪnˈdʒen.dər/ = VERB: veroorzaken, voortbrengen, verwekken; USER: veroorzaakt, voortgebracht, veroorzaakte

GT GD C H L M O
engine /ˈen.dʒɪn/ = NOUN: motor, machine, locomotief, brandspuit; ADJECTIVE: motor, machine, locomotief; USER: motor, engine, de motor, Zoekmachine, motoren

GT GD C H L M O
engineer /ˌen.dʒɪˈnɪər/ = NOUN: ingenieur, technicus, werktuigkundige, machinist, mechanicus, genist, genie-officier, genie-soldaat; VERB: bouwen, uitvoeren, klaarspelen, als ingenieur optreden, als ingenieur leiden, op touw zetten, weten te bewerken; USER: ingenieur, engineer, technicus, engineering, machinist

GT GD C H L M O
engineered /ˌenjəˈni(ə)r/ = VERB: bouwen, uitvoeren, klaarspelen, als ingenieur optreden, als ingenieur leiden, op touw zetten, weten te bewerken; USER: engineered, gemanipuleerde, ontworpen, gemanipuleerd, ontwikkeld

GT GD C H L M O
engineering /ˌenjəˈni(ə)r/ = NOUN: bouwkunde, machinebouw, ingenieurswerk, ingenieursbedrijf, ingenieurswezen; ADJECTIVE: toegepast; USER: bouwkunde, machinebouw, techniek, technische, ingenieurs

GT GD C H L M O
english /ˈɪŋ.ɡlɪʃ/ = NOUN: Engels; ADJECTIVE: Engels

GT GD C H L M O
enhancement /ɪnˈhɑːns/ = USER: enhancement, verbetering, versterking, verhoging, toebehoren

GT GD C H L M O
enter /ˈen.tər/ = VERB: invoeren, betreden, binnenkomen, binnengaan, ingaan, binnendringen, binnentreden, inschrijven, boeken, binnenlopen, intreden, steken, aantekenen, indoen, opschrijven, insteken, lid worden van, zich inspannen; USER: invoeren, betreden, binnengaan, binnenkomen, voeren

GT GD C H L M O
entertainment /ˌentərˈtānmənt/ = NOUN: vermaak, amusement, onthaal, vermakelijkheid, pretje, feestmaal, feestje, aardigheid, partij; USER: vermaak, amusement, entertainment, animatie

GT GD C H L M O
entire /ɪnˈtaɪər/ = ADJECTIVE: geheel, heel, volledig, compleet, gans, volkomen, vol, gaaf, algeheel, onbeschadigd; USER: geheel, heel, volledig, hele, gehele

GT GD C H L M O
entitled /ɪnˈtaɪ.tl̩/ = VERB: betitelen, aansprak geven op; USER: gerechtigd, getiteld, recht, titel, de titel

GT GD C H L M O
entrails /ˈen.treɪlz/ = NOUN: ingewanden; USER: ingewanden, ingewandenpakket, darmen, entrails, ingewand

GT GD C H L M O
entrepreneurship /ˌɒn.trə.prəˈnɜː.ʃɪp/ = USER: ondernemerschap, ondernemen, het ondernemerschap, ondernemerschap te, van ondernemerschap

GT GD C H L M O
environment /enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium; USER: milieu, omgeving, klimaat, milieu te

GT GD C H L M O
environmental /enˌvīrənˈmen(t)l,-ˌvī(ə)rn-/ = ADJECTIVE: omringend; USER: milieu, het milieu, milieubescherming, ecologische

GT GD C H L M O
environments /enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium; USER: omgevingen, milieus, omgeving, milieu

GT GD C H L M O
epileptic /ˌep.ɪˈlep.tɪk/ = ADJECTIVE: epileptisch; NOUN: epilepticus; USER: epileptisch, epileptische, epilepsie, epileptica, epilepticum

GT GD C H L M O
equipment /ɪˈkwɪp.mənt/ = NOUN: uitrusting, inrichting, toerusting, accommodatie; USER: uitrusting, apparatuur, materiaal, materieel

GT GD C H L M O
escape /ɪˈskeɪp/ = VERB: ontsnappen, ontkomen, ontvluchten, ontgaan, ontglippen, ontduiken; NOUN: ontsnapping, ontkoming, ontvluchting, lek; USER: ontsnappen, ontkomen, te ontsnappen, ontsnappen aan, ontvluchten

GT GD C H L M O
et

GT GD C H L M O
etc /ɪt.ˈset.ər.ə/ = USER: etc, enz, enz., etc.

GT GD C H L M O
ethics /ˈeθ.ɪk/ = NOUN: ethiek, zedenleer, ethica, zedenkunde; USER: ethiek, ethische, ethics, de ethiek, ethisch

GT GD C H L M O
euro /ˈjʊə.rəʊ/ = NOUN: euro; USER: euro, Europees, EUR

GT GD C H L M O
european /ˌyərəˈpēən,ˌyo͝orə-/ = NOUN: Europese, Europeaan; ADJECTIVE: Europees, blanke, Europeaans; USER: Europese, Europees, Europeaan, de Europese, european

GT GD C H L M O
evening /ˈiːv.nɪŋ/ = NOUN: avond, avondstond; USER: avond, s avonds, avonds, vanavond

GT GD C H L M O
event /ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer; USER: evenement, gebeurtenis, geval, event, bij

GT GD C H L M O
events /ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer; USER: evenementen, events, gebeurtenissen, gebeurtenis, nummers

GT GD C H L M O
ever /ˈev.ər/ = ADVERB: ooit, steeds, altijd, eens, wel eens, immer, eenmaal; USER: ooit, steeds, nooit, altijd, ever

GT GD C H L M O
every /ˈev.ri/ = ADJECTIVE: elk, iedere, ieder, al, alleman; PRONOUN: iedereen; USER: iedere, ieder, elk, elke, alle

GT GD C H L M O
evolve /ɪˈvɒlv/ = VERB: ontwikkelen, ontplooien, zich ontvouwen; USER: ontwikkelen, evolueren, evolueer, zich ontwikkelen, evolueert

GT GD C H L M O
excel /ɪkˈsel/ = VERB: uitmunten, overtreffen; USER: uitmunten, overtreffen, excel, blinken, excelleren

GT GD C H L M O
executive /ɪɡˈzek.jʊ.tɪv/ = ADJECTIVE: uitvoerend; NOUN: uitvoerende macht, bestuur, uitvoerend lichaam; USER: uitvoerend, uitvoerende macht, uitvoerende, executive, de uitvoerende

GT GD C H L M O
exhibited /ɪɡˈzɪb.ɪt/ = VERB: tentoonstellen, belichten, aan de dag leggen; USER: tentoongesteld, tentoongestelde, exposeerde, geëxposeerd, vertoonde

GT GD C H L M O
exhibitor /iɡˈzibədər/ = NOUN: exposant, inzender, stipendiaat; USER: exposant, inzender, standhouder, deelnemer, exposanten,

GT GD C H L M O
existence /ɪɡˈzɪs.təns/ = NOUN: bestaan, aanwezigheid, wezen, aanzijn, het bestaande; USER: bestaan, het bestaan, aanwezigheid, bestaat, sprake

GT GD C H L M O
existential /ˌegziˈstenCHəl/ = USER: existentiële, existentieel, de existentiële, existentiele, existentialistische

GT GD C H L M O
expanding /ɪkˈspænd/ = VERB: uitbreiden, uitzetten, verruimen, ontwikkelen, ontplooien, uitdijen, uitwerken, doen toenemen, uitspreiden, loskomen; USER: uitbreiden, uitbreiding, het uitbreiden, uitbreiden van, groeiende

GT GD C H L M O
expectations /ˌek.spekˈteɪ.ʃən/ = NOUN: verwachting, afwachting, vooruitzicht; USER: verwachtingen, de verwachtingen, verwachtingen van, verwachtingen voldoet, verwachting

GT GD C H L M O
experience /ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaring, belevenis, ondervinding; VERB: ervaren, ondervinden; USER: ervaring, bieden, ervaringen, verbeteren, te verbeteren

GT GD C H L M O
experiences /ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaringen; USER: ervaringen, ervaring, ervaringen van

GT GD C H L M O
experimental /ikˌsperəˈmen(t)l/ = ADJECTIVE: experimenteel, proefondervindelijk, empirisch; USER: experimenteel, experimentele, experimental, experimenten, experiment

GT GD C H L M O
experiments /ɪkˈsper.ɪ.mənt/ = VERB: experimenteren, proeven nemen, proef nemen; NOUN: experiment, proef, proefneming; USER: experimenten, proeven, experiment

GT GD C H L M O
exploring /ɪkˈsplɔːr/ = NOUN: ontdekkingsreis; USER: verkennen, verkenning, het verkennen, het verkennen van, verkennen van

GT GD C H L M O
expression /ɪkˈspreʃ.ən/ = NOUN: uitdrukking, uiting, gezegde, bewoording, zegswijze, betuiging, uitpersing; USER: uitdrukking, uiting, expressie, meningsuiting

GT GD C H L M O
expressions /ɪkˈspreʃ.ən/ = NOUN: uitdrukking, uiting, gezegde, bewoording, zegswijze, betuiging, uitpersing; USER: uitdrukkingen, expressies, uitingen, blijken, uitdrukking

GT GD C H L M O
expressive /ɪkˈspres.ɪv/ = ADJECTIVE: expressief, veelzeggend, krachtig, vol uitdrukking; USER: expressief, expressieve, beeldende, uitdrukking, beeldend

GT GD C H L M O
extends /ɪkˈstend/ = VERB: uitbreiden, verlengen, uitstrekken, zich uitstrekken, uitbouwen, uitsteken, rekken, doortrekken, uitrekken, toesteken, spannen; USER: verlengt, uitstrekt, breidt, strekt, strekt zich

GT GD C H L M O
extremely /ɪkˈstriːm.li/ = ADVERB: uiterst, erg, uitermate, buitengewoon, hoogst, dringend, bijster, allemachtig; USER: uiterst, buitengewoon, uitermate, zeer, extreem

GT GD C H L M O
eye /aɪ/ = NOUN: oog, oogje, kijker; VERB: gadeslaan, bekijken; USER: oog, ogen, eye, het oog, gaten

GT GD C H L M O
eyebeam

GT GD C H L M O
f /ef/ = USER: f, Man, v, C,

GT GD C H L M O
fabrication /ˈfæb.rɪ.keɪt/ = NOUN: verzinsel, vindingrijkheid; USER: verzinsel, fabricage, vervaardiging, fabricatie, vervaardigen

GT GD C H L M O
face /feɪs/ = NOUN: gezicht, gelaat, aangezicht, voorkant, aanzien, kop, beeldzijde, uiterlijk, voorkomen; VERB: staan, het hoofd bieden, het gelaat toekeren, onder de ogen zien, gekeerd zijn naar, in het aangezicht zien; USER: gezicht, het gezicht, aangezicht, gezicht van, gelaat

GT GD C H L M O
faces /feɪs/ = NOUN: gezicht, gelaat, aangezicht, voorkant, aanzien, kop, beeldzijde, uiterlijk, voorkomen; VERB: staan, het hoofd bieden, het gelaat toekeren, onder de ogen zien, gekeerd zijn naar, in het aangezicht zien; USER: gezichten, gezicht, vlakken, aangezichten, zijden

GT GD C H L M O
facial /ˈfeɪ.ʃəl/ = ADJECTIVE: gelaats; NOUN: gezichtbehandeling, massage gezicht; USER: gelaats, gezicht, gezichts, gezichtsbehandeling

GT GD C H L M O
facilitate /fəˈsɪl.ɪ.teɪt/ = VERB: vergemakkelijken, verlichten, versnellen; USER: vergemakkelijken, te vergemakkelijken, bevorderen, faciliteren, vergemakkelijking

GT GD C H L M O
facilities /fəˈsɪl.ɪ.ti/ = NOUN: uitrusting, inrichting; USER: inrichting, uitrusting, faciliteiten, voorzieningen, installaties

GT GD C H L M O
factory /ˈfæk.tər.i/ = NOUN: fabriek, factorij; ADJECTIVE: fabrieks; USER: fabriek, fabrieks, de fabriek, fabrieksinstellingen, factory

GT GD C H L M O
faculty /ˈfæk.əl.ti/ = NOUN: faculteit, vermogen, bevoegdheid, gave; USER: faculteit, facultaire, Departement, Faculty, docenten

GT GD C H L M O
fall /fɔːl/ = VERB: vallen, dalen, afnemen, afvallen, verminderen, storten, neervallen, terechtkomen, sneuvelen; NOUN: daling, val, verval; USER: vallen, val, dalen, valt, daling

GT GD C H L M O
family /ˈfæm.əl.i/ = NOUN: familie, gezin, geslacht, huis, huisgezin, huishouden; USER: familie, gezin, Family, familie van, Familiekamers

GT GD C H L M O
fantasy /ˈfæn.tə.si/ = NOUN: fantasie, verbeeldingskracht, luim, kuur; USER: fantasie, Fantasy, fantasie van, de fantasie, fantasiewereld

GT GD C H L M O
fast /fɑːst/ = ADJECTIVE: snel, vast, vlug, stevig, hecht; ADVERB: snel, stevig, voor; NOUN: vasten, vastendag, vastentijd; VERB: vasten; USER: snel, snelle, fast, een snelle, vasten

GT GD C H L M O
fatigue /fəˈtiːɡ/ = NOUN: vermoeidheid, afmatting, vermoeinis, korvee; VERB: vermoeien, afmatten, afjakkeren, afbeulen; USER: vermoeidheid, moeheid, vermoeiing, vermoeidheid van, vermoeidheid te

GT GD C H L M O
favorable /ˈfāv(ə)rəbəl/ = ADJECTIVE: gunstig, gunstig, bevorderlijk, bevorderlijk, goedgezind, goedgezind, groeizaam, groeizaam, toegenegen, toegenegen; USER: gunstig, gunstige, gunstiger, positief, positieve

GT GD C H L M O
favorably /ˈfāv(ə)r(ə)blē/ = ADVERB: gunstig, gunstig; USER: gunstig, positief, gunstige, gunstiger, een gunstige

GT GD C H L M O
fears /fɪər/ = NOUN: angst, vrees, ontzag, beklemming; VERB: vrezen, bang zijn, duchten, schromen; USER: angsten, vrees, vreest, angst, bang

GT GD C H L M O
feature /ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen; NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk; USER: kenmerken, functie, feature, kenmerk, eigenschap

GT GD C H L M O
featured /ˈfiː.tʃər/ = ADJECTIVE: tekend; USER: kenmerkte, gekenmerkt, aanbevolen, voorgekomen, weergegeven

GT GD C H L M O
features /ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen; NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk; USER: functies, kenmerken, eigenschappen, features, mogelijkheden

GT GD C H L M O
february /ˈfeb.ru.ər.i/ = NOUN: februari, sprokkelmaand

GT GD C H L M O
feet /fiːt/ = NOUN: voet, poot, voetvolk, infanterie; USER: voeten, feet, voet, voetjes, poten

GT GD C H L M O
fellow /ˈfel.əʊ/ = NOUN: kerel, kameraad, vent, lid, gelijke, maat, kwant, evenknie, sinjeur, weerga; USER: kameraad, kerel, collega, mede

GT GD C H L M O
fernandez = USER: fernandez, Fernández

GT GD C H L M O
festival /ˈfes.tɪ.vəl/ = NOUN: festival, feest, feestdag, feestviering, muziekfeest; ADJECTIVE: feestelijk; USER: festival, festival van, feest, het Festival, festival van de

GT GD C H L M O
few /fjuː/ = ADVERB: weinig, wat, zelden, dun, spaarzaam; NOUN: minderheid; USER: weinig, paar, enkele, aantal, weinige

GT GD C H L M O
fiberglass /ˈfʌɪbəglɑːs/ = NOUN: glasvezel, fiberglas; USER: glasvezel, fiberglas, polyester, fiberglass, glasfiber

GT GD C H L M O
fiction /ˈfɪk.ʃən/ = NOUN: fictie, verzinsel, verbeelding, verdichtsel, romanliteratuur, verdicht verhaal, verdichtig; USER: fictie, fiction

GT GD C H L M O
fields /fiːld/ = NOUN: veld, terrein, akker, slagveld, rij, speelterrein; USER: velden, gebieden, terreinen, gebied, velden in

GT GD C H L M O
figurative /ˈfigyərətiv/ = ADJECTIVE: figuurlijk, oneigenlijk, overdrachtelijk, zinnebeeldig, buigzaam; USER: figuurlijk, figuratieve, figuratief, figuurlijke, beeldmerk

GT GD C H L M O
figure /ˈfɪɡ.ər/ = NOUN: figuur, cijfer, afbeelding, gestalte, beeld, gedaante, vorm; VERB: voorkomen, vormen, figureren, rekenen, becijferen; USER: figuur, achterhalen, uitzoeken, erachter, erachter te

GT GD C H L M O
figures /ˈfɪɡ.ər/ = NOUN: figuur, cijfer, afbeelding, gestalte, beeld, gedaante, vorm, type; VERB: voorkomen, vormen, figureren, rekenen, becijferen, prijken, cijferen, menen, voorstellen, afbeelden, zinnebeeldig voorstellen, met figuren versieren, in cijfers uitdrukken, berekening maken; USER: cijfers, figuren, de cijfers, gegevens, cijfers van

GT GD C H L M O
film /fɪlm/ = NOUN: film, vlies, waas, vliesje, rolprent, mistsluier; VERB: filmen, verfilmen, met een vlies bedekken; USER: film, folie, Fietsen, films

GT GD C H L M O
filmmaker /ˈfɪlmˌmeɪ.kər/ = USER: filmmaker, cineast, filmmaakster, filmer, regisseur

GT GD C H L M O
filter /ˈfɪl.tər/ = NOUN: filter, zijgen, zeefkring; VERB: filtreren, zuiveren, doorsijpelen, doorzijgen, doorschermen; USER: filteren, filter, filteren op, filter instellen, filter instellen voor

GT GD C H L M O
final /ˈfaɪ.nəl/ = NOUN: finale, eindexamen, slotletter, laatste revisie, eindwedstijd, beslissend definitief, beslissingswedstrijd; ADJECTIVE: definitief, eind-, uiteindelijk, finaal, laatst, beslissend, afdoend; USER: finale, definitief, finaal, uiteindelijk, definitieve

GT GD C H L M O
financing /ˈfīnans,fəˈnans/ = VERB: bekostigen, geldelijk steunen, van geld voorzien; USER: financiering, de financiering, financiering van, financiële, de financiering van

GT GD C H L M O
fine /faɪn/ = ADJECTIVE: fijn, mooi, fraai, schoon, zuiver, delicaat, net, rein; NOUN: geldboete, mooi weer; VERB: beboeten, boete opleggen; ADVERB: mooi; USER: fijn, fijne, prima, boete, geldboete

GT GD C H L M O
finite /ˈfaɪ.naɪt/ = ADJECTIVE: persoonlijk; USER: eindige, eindig, finite, beperkte

GT GD C H L M O
first /ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem; ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever; USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie

GT GD C H L M O
fishing /ˈfɪʃ.ɪŋ/ = NOUN: visvangst; USER: visvangst, vissen, visserij, de visserij

GT GD C H L M O
fit /fɪt/ = ADJECTIVE: geschikt, gepast, gezond; ADVERB: geschikt, passend, gezond; VERB: aanpassen, monteren, voorzien, voegen, afstemmen, passend maken; USER: geschikt, monteren, passend, aanpassen, passen

GT GD C H L M O
fittest /fit/ = USER: fittest, fitste, sterkste, geschiktst, sterksten,

GT GD C H L M O
fixtures /ˈfɪks.tʃər/ = NOUN: spaninrichting, garnituur, opspanblok; USER: armaturen, fixtures, programma, inrichting

GT GD C H L M O
floats /fləʊt/ = NOUN: vlotter, drijver, dobber, vlot, zwemband, houtvlot, drijvende boei; USER: praalwagens, drijvers, vlotters, drijft, zweeft

GT GD C H L M O
flood /flʌd/ = NOUN: vloed, overstroming, zondvloed, stroom, watersnood; VERB: overstromen, onder water zetten; USER: overstroming, vloed, zondvloed, overstromingen, overstromingsrisico

GT GD C H L M O
foam /fəʊm/ = NOUN: schuim, schuimen, bruisen, tintelen; VERB: schuimen; USER: schuim, foam, schuimrubber, schuimen

GT GD C H L M O
foot /fʊt/ = NOUN: voet, poot, voetvolk, infanterie; VERB: lopen, wandelen, betreden, te voet gaan, bewandelen, dansen, aanbreien, een voet breien aan; USER: voet, mond, meter, lopen, te voet

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
force /fɔːs/ = VERB: dwingen, afdwingen, verplichten, noodzaken, geweld aandoen, doordrukken, overweldigen, bemachtigen, met geweld nemen; NOUN: kracht, geweld, macht, strijdmacht, sterkte, gewicht, noodzaak; USER: dwingen, forceren, kracht, te dwingen, van kracht

GT GD C H L M O
forces /fɔːs/ = VERB: dwingen, afdwingen, verplichten, noodzaken, geweld aandoen, doordrukken, overweldigen, bemachtigen, met geweld nemen; NOUN: kracht, geweld, macht, strijdmacht, sterkte, gewicht, noodzaak; USER: krachten, troepen, strijdkrachten, machten, de krachten

GT GD C H L M O
form /fɔːm/ = NOUN: vorm, formulier, gedaante, gestalte, formule, forma, formaliteit, klasse, schoolbank; VERB: vormen, opstellen, formeren; USER: vorm, formulier, vormen, gedaante

GT GD C H L M O
former /ˈfɔː.mər/ = ADJECTIVE: voormalig, eerste, gewezen, vroeger, vorig, voorgaand, voorafgaand; NOUN: vormer; USER: voormalig, vroegere, voormalige, eerste, ex

GT GD C H L M O
forms /fɔːm/ = VERB: vormen, opstellen, formeren; NOUN: vorm, formulier, gedaante, gestalte, formule, forma, formaliteit, klasse, schoolbank; USER: vormen, formulieren, vorm, vormt

GT GD C H L M O
forth /fɔːθ/ = ADVERB: voort, vooruit, te voorschijn, buiten, voorwaarts, naar buiten; USER: voort, vooruit, weer, uiteengezet, voren

GT GD C H L M O
forward /ˈfɔː.wəd/ = ADVERB: vooruit, naar voren, voorwaarts, voort; ADJECTIVE: voorwaarts, voorste, vooruitstrevend, gevorderd, vroegtijdig; VERB: sturen, doorzenden, verzenden; USER: vooruit, naar voren, voorwaarts, voren, voorwaartse

GT GD C H L M O
foundation /faʊnˈdeɪ.ʃən/ = NOUN: stichting, fundament, fundering, oprichting, grondslag, grondvesting, fondement, studiefonds; USER: stichting, fundament, fundering, Foundation, basis

GT GD C H L M O
founded /found/ = ADJECTIVE: gesticht, stichtend, oprichtend; USER: gesticht, opgericht, gebaseerd, richtte, gegrond

GT GD C H L M O
founder /ˈfaʊn.dər/ = NOUN: oprichter, stichter, grondlegger, metaalgieter; VERB: mislukken, zinken, vergaan, zakken, kreupel maken, verzakken, verongelukken, in elkaar zakken, doen vergaan; USER: oprichter, stichter, grondlegger, oprichter van, oprichtster

GT GD C H L M O
four /fɔːr/ = USER: four-, four, vier, viertal, vierriemsboot, bemanning van vier; USER: vier, viertal

GT GD C H L M O
fourier = USER: Fourier, fourierreeksen, van Fourier

GT GD C H L M O
fourth /fɔːθ/ = USER: fourth-, fourth, fourth, vierde, vier-; USER: vierde, de vierde, het vierde

GT GD C H L M O
free /friː/ = ADJECTIVE: gratis, vrij, los, kosteloos, ongedwongen, vrijmoedig, vlot, vrijpostig; ADVERB: gratis, vrij, los, kosteloos, vrijwillig, ongedwongen, vlot; VERB: vrijmaken; USER: gratis, vrij, vrije, free

GT GD C H L M O
freelance /ˈfriː.lɑːns/ = NOUN: wilde; USER: freelance, zelfstandige, zelfstandig

GT GD C H L M O
freeman /ˈfriː.mən/ = NOUN: poorter, burger; USER: poorter, Freeman, vrije man, freeman van, ereburger

GT GD C H L M O
friendly /ˈfrend.li/ = ADJECTIVE: vriendelijk, vriendschappelijk, aardig, bevriend, lief, welwillend, voorkomend, goedgezind; USER: vriendelijk, vriendschappelijk, vriendelijke, kinderen, friendly

GT GD C H L M O
friends /frend/ = NOUN: vriend, vriendin; USER: vrienden, vrienden van, vriendengroepen

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
front /frʌnt/ = NOUN: voorzijde, voorkant, front, voorgevel, voorste gedeelte, frontje, tongklank; ADJECTIVE: voorste; VERB: uitzien, staan tegenover, het hoofd bieden; USER: front, voorzijde, voorkant, voorste, voor

GT GD C H L M O
full /fʊl/ = ADVERB: vol, ten volle, helemaal, volmaakt, in alle opzichten, vlak; ADJECTIVE: volledig, vol, gevuld, verzadigd, voltallig; NOUN: volheid, volle maat; USER: vol, volledig, volledige, volle, full

GT GD C H L M O
fully /ˈfʊl.i/ = ADVERB: geheel, ten volle, volkomen, geheel en al, heel; USER: geheel, ten volle, volkomen, volledig, volle

GT GD C H L M O
functioned /ˈfʌŋk.ʃən/ = VERB: werken, fungeren; USER: functioneerde, functioneerden, gefunctioneerd, fungeerde, functioneert

GT GD C H L M O
functioning /ˈfʌŋk.ʃən/ = USER: functionerend, functionerende, functioneert, functioneren, werkende

GT GD C H L M O
fund /fʌnd/ = NOUN: fonds, kapitaal, voorraad; USER: fonds, Fund, fonds voor, het fonds, fondsen

GT GD C H L M O
funded /fʌnd/ = USER: gefinancierd, gefinancierde, financiering, worden gefinancierd, wordt gefinancierd

GT GD C H L M O
funding /ˈfʌn.dɪŋ/ = USER: financiering, middelen, de financiering, financiering van, financiële middelen

GT GD C H L M O
fundraiser /ˈfəndˌrāzər/ = USER: fundraiser, fondsenwerver, inzamelingsactie, fondsenwerving,

GT GD C H L M O
futile /ˈfjuː.taɪl/ = ADJECTIVE: nutteloos, vergeefs, ijdel, onbeduidend, nietig, onbetekenend, beuzelachtig; USER: vergeefs, nutteloos, zinloos, futiel, vergeefse

GT GD C H L M O
future /ˈfjuː.tʃər/ = NOUN: toekomst, aanstaande, toekomende tijd, wezenstrek; ADJECTIVE: toekomstig, aanstaande, toekomend, beginnend; USER: toekomst, toekomstig, toekomstige, de toekomst, de toekomstige

GT GD C H L M O
g /dʒiː/ = NOUN: sol; USER: g, AL, gram, gr

GT GD C H L M O
gala /ˈɡɑː.lə/ = NOUN: gala; ADJECTIVE: feestelijk, plechtig; USER: gala, Feest, Feest van, galadiner

GT GD C H L M O
gallery /ˈɡæl.ər.i/ = NOUN: galerij, galerie, tribune, museum, gaanderij, gang, zuilengang, zuilengalerij, toonzaal, schilderijenmuseum, schelinkje, veranda; USER: galerij, galerie, Gallery, gallerij, album

GT GD C H L M O
gallons /ˈɡæl.ən/ = NOUN: gallon; USER: gallons, gallon, liter, liters

GT GD C H L M O
gaming /ˈɡeɪ.mɪŋ/ = NOUN: kansspel, hazardspel; USER: gaming, gamen, gokken, game, games

GT GD C H L M O
garnering /ˈɡɑː.nər/ = VERB: opslaan

GT GD C H L M O
gather /ˈɡæð.ər/ = VERB: verzamelen, vergaren, vergaderen, bijeenbrengen, plukken, rapen, sprokkelen, oogsten, afleiden, abstraheren, samenscholen, innemen, deduceren; USER: verzamelen, vergaren, te verzamelen, verzamelen van, het verzamelen

GT GD C H L M O
gathering /ˈɡæð.ər.ɪŋ/ = NOUN: bijeenkomst, verzameling, samenkomst, inzameling, samenzijn, pluk, oogst, meeting, samenscholing, abces; USER: bijeenkomst, verzameling, verzamelen, het verzamelen, verzamelen van

GT GD C H L M O
gen /dʒen/ = USER: gen, generatie, alg., Genesis, alge

GT GD C H L M O
gender /ˈdʒen.dər/ = NOUN: geslacht; VERB: voortbrengen, telen; USER: geslacht, mannen, Gender, mannen en, vrouwen

GT GD C H L M O
general /ˈdʒen.ər.əl/ = ADJECTIVE: algemeen, gewoon; NOUN: generaal, het algemeen, veldheer, veldoverste, strateeg; USER: algemeen, generaal, het algemeen, algemene, General

GT GD C H L M O
generally /ˈdʒen.ə r.əl.i/ = ADVERB: algemeen, in het algemeen, over het algemeen, doorgaans; USER: algemeen, over het algemeen, doorgaans, het algemeen, in het algemeen

GT GD C H L M O
generate /ˈdʒen.ər.eɪt/ = VERB: voortbrengen, ontwikkelen, verwekken, uit de dood opwekken; USER: genereren, het genereren van, het genereren, genereren van, te genereren

GT GD C H L M O
generated /ˈjenəˌrāt/ = VERB: voortbrengen, ontwikkelen, verwekken, uit de dood opwekken; USER: gegenereerde, gegenereerd, opgewekt, geproduceerd, genereren

GT GD C H L M O
genetically = USER: genetisch, genetische

GT GD C H L M O
genius /ˈdʒiː.ni.əs/ = NOUN: genie, genius, talent, geest, begaafdheid, aanleg, beschermgeest; USER: genie, genius, geniale, geniaal, genialiteit

GT GD C H L M O
geographic /ˌdʒi.əˈɡræf.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: geografisch, aardrijkskundig; USER: geografisch, geografische, de geografische

GT GD C H L M O
geometry /dʒiˈɒm.ə.tri/ = NOUN: geometrie, meetkunde; USER: geometrie, meetkunde, geometrie van, de geometrie, geometrische

GT GD C H L M O
gestures /ˈdʒes.tʃər/ = NOUN: gebaar, beweging, daad, stap; USER: gebaren, bewegingen, gebaar, gestures, gebaren van

GT GD C H L M O
ghost /ɡəʊst/ = NOUN: geest, spook, schim, blinde, geestverschijning, zweem; VERB: werk doen voor een ander; USER: spook, geest, ghost, het Spook, spook van

GT GD C H L M O
girls /ɡɜːl/ = NOUN: meisje, meid, deern; USER: meisjes, girls, meiden, jouw

GT GD C H L M O
give /ɡɪv/ = VERB: geven, verlenen, schenken, opgeven, meegeven, aangeven, cadeau geven, schaffen, voorgeven, medegeven; NOUN: veerkracht; USER: geven, te geven, geef, geeft, bieden

GT GD C H L M O
given /ˈɡɪv.ən/ = ADJECTIVE: gegeven, verslaafd; USER: gegeven, gezien, bepaalde, opgegeven, bepaald

GT GD C H L M O
giving /ɡɪv/ = VERB: geven, verlenen, schenken, opgeven, meegeven, aangeven, cadeau geven, schaffen, voorgeven, medegeven; NOUN: veerkracht; USER: geven, het geven van, het geven, geven van, waardoor

GT GD C H L M O
glendale = USER: Glendale, in Glendale, van Glendale,

GT GD C H L M O
goal /ɡəʊl/ = NOUN: doel, doelpunt, doelstelling, goal, bestemming, doelwit, wit, eindpaal, honk; USER: doel, goal, doelstelling, doelpunt, doel te

GT GD C H L M O
goo /go͞o/ = NOUN: slijmerig spul, slijmerij; USER: goo, kleverige massa, kleverige massa is, van Goo, Goo van,

GT GD C H L M O
good /ɡʊd/ = ADJECTIVE: goed, sterk, braaf, knap, zoet, fatsoenlijk, eerbaar; NOUN: heil; USER: goed, goede, good, een goede

GT GD C H L M O
government /ˈɡʌv.ən.mənt/ = NOUN: regering, overheid, bestuur, gouvernement, bewind, leiding, rijksbewind; USER: overheid, regering, de overheid, de regering, bestuur

GT GD C H L M O
graduate /ˈɡrædʒ.u.ət/ = NOUN: afgestudeerde, gediplomeerd, scholier die van school komt; VERB: promoveren, graderen; ADJECTIVE: uitlaat-; USER: afstuderen, graduate, studeren, afgestudeerd, afgestudeerde

GT GD C H L M O
grand /ɡrænd/ = ADJECTIVE: groot, groots, voornaam, prachtig, grandioos, verheven, heerlijk, grootscheeps, overweldigend, belangrijk; USER: groots, groot, grote, grand, grootse

GT GD C H L M O
grant /ɡrɑːnt/ = VERB: verlenen, toekennen, toestaan, schenken, gunnen, inwilligen, toegeven, vergunnen, toestemmen, verhoren; NOUN: gift, toelage, schenking, bijdrage, vergunning, inwilliging; USER: verlenen, toekennen, toe te kennen, kennen, verleent

GT GD C H L M O
gras

GT GD C H L M O
greatest /ɡreɪt/ = USER: grootst, grootste, het grootst, de grootste, beste

GT GD C H L M O
green /ɡriːn/ = NOUN: groen, grasveld; ADJECTIVE: groen, vers, onervaren, onrijp, fris, nieuw, ongelooid; USER: groen, groene, green

GT GD C H L M O
greeted /ɡriːt/ = VERB: begroeten, groeten, schreien; USER: begroet, begroette, groette, verwelkomd, begroetten

GT GD C H L M O
grip /ɡrɪp/ = NOUN: greep, houvast, macht, begrip, voor, meesterschap, greppel; VERB: grijpen, vastgrijpen, pakken, beetpakken, bemachtigen, boeien; USER: greep, grip, handgreep, handvat, houvast

GT GD C H L M O
grotto /ˈɡrɒt.əʊ/ = NOUN: grot, spelonk; USER: grot, Grotto, grotten, grot van

GT GD C H L M O
group /ɡruːp/ = NOUN: groep, groepering; VERB: groeperen; ADJECTIVE: groeperend, groeps-; USER: groep, Group, aan, fractie

GT GD C H L M O
groups /ɡruːp/ = NOUN: groep, groepering; VERB: groeperen; USER: groepen, Groups, Grote groepen, voor groepen, groep

GT GD C H L M O
guest /ɡest/ = NOUN: gast, bezoeker, genodigde, logeergast, logé, introducé; USER: gast, gasten, gast van, gastenbeoordelingen, door gasten

GT GD C H L M O
guidance /ˈɡaɪ.dəns/ = NOUN: leiding, richtsnoer, geleide, bestuur; USER: leiding, richtsnoer, begeleiding, richtsnoeren, leidraad

GT GD C H L M O
guise /ɡaɪz/ = NOUN: uiterlijk, voorkomen; USER: mom, gedaante, vermomming, guise, dekmantel

GT GD C H L M O
guitar /ɡɪˈtɑːr/ = NOUN: gitaar; USER: gitaar, guitar

GT GD C H L M O
guitarist /ɡɪˈtɑː.rɪst/ = NOUN: gitaarspeler; USER: gitarist, guitarist, guitar, gitarist van, gitaar

GT GD C H L M O
gymnasium /jimˈnāzēəm/ = NOUN: gymnastiekzaal, gymnastiekschool; USER: gymnastiekzaal, gymnasium, fitnessruimte, gymzaal, sportzaal

GT GD C H L M O
h /eɪtʃ/ = USER: h, u, uur

GT GD C H L M O
had /hæd/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: had, hadden, gehad, moest, moesten

GT GD C H L M O
halloween /ˌhæl.əʊˈiːn/ = USER: halloween, van Halloween, halloween van, van Halloween van

GT GD C H L M O
hangs /hæŋ/ = NOUN: aard; USER: hangt, hangen, loopt vast, blijft hangen, ophangt

GT GD C H L M O
happening /ˈhæp.ən.ɪŋ/ = NOUN: gebeurtenis, voorval; USER: gebeurt, gebeuren, happening, gebeurde, er

GT GD C H L M O
hardware /ˈhɑːd.weər/ = NOUN: hardware, ijzerwaar, wapen; USER: hardware, apparatuur, hard

GT GD C H L M O
harry /ˈhær.i/ = VERB: plunderen; USER: harry, van harry

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
have /hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb

GT GD C H L M O
hazy /ˈheɪ.zi/ = ADJECTIVE: wazig, vaag, beneveld; USER: wazig, wazige, vaag, vage, nevelig

GT GD C H L M O
he /hiː/ = PRONOUN: hij; NOUN: mannetje; USER: hij, dat hij, hem

GT GD C H L M O
head /hed/ = NOUN: hoofd, kop, top, leider, hoofdeinde, spits, kruin, kap, bestuurder, hoofdman; VERB: koppen, leiden; USER: hoofd, kop, het hoofd, weg, head

GT GD C H L M O
headed /ˈhed.ɪd/ = ADJECTIVE: opschrift; USER: opschrift, geleid, onder leiding, leiding, gingen

GT GD C H L M O
headline /ˈhed.laɪn/ = NOUN: opschrift, korte nieuws; VERB: titelen, van een titel; USER: opschrift, kop, krantekop, headline, nominale

GT GD C H L M O
healthcare /ˈhelθ.keər/ = USER: gezondheidszorg, de gezondheidszorg, zorg, voor gezondheidszorg

GT GD C H L M O
heart /hɑːt/ = NOUN: hart, kern, moed, ziel, liefde, gevoel, pit, dapperheid, het wezen, uithoek; ADJECTIVE: hart-; VERB: kroppen; USER: hart, hart van, het hart, hartje, centrum

GT GD C H L M O
height /haɪt/ = NOUN: hoogte, toppunt, top, summum, verhevenheid, glanspunt; USER: hoogte, Lengte, hoogte van, hoog, height

GT GD C H L M O
heinrich

GT GD C H L M O
hellenic /həˈlen.ɪk/ = ADJECTIVE: Helleens; NOUN: het Grieks; USER: helleens, Helleense, Griekse, hellenic

GT GD C H L M O
helping /ˈhel.pɪŋ/ = ADJECTIVE: helpend, behulpzaam; NOUN: portie; USER: helpend, portie, helpen, het helpen, helpen van

GT GD C H L M O
here /hɪər/ = ADVERB: hier, hierheen; USER: hier, even, here, zich hier, hier op

GT GD C H L M O
hewitt /hjuː/ = USER: Hewitt, van Hewitt,

GT GD C H L M O
hicks /hɪk/ = NOUN: provinciaal; USER: hicks, boerenkinkels

GT GD C H L M O
hidden /ˈhɪd.ən/ = ADJECTIVE: verborgen, verscholen, verdekt, clandestien, zich verbergen; USER: verborgen, hidden, verscholen

GT GD C H L M O
highlights /ˈhaɪ.laɪt/ = NOUN: highlights; USER: highlights, hoogtepunten, wat, benadrukt

GT GD C H L M O
highly /ˈhaɪ.li/ = ADJECTIVE: zeer; ADVERB: hoogst, buitengewoon; USER: zeer, hoogst, sterk, hoog, uiterst

GT GD C H L M O
hiking /ˈhaɪ.kɪŋ/ = VERB: zwerven, reizen, vagebonderen, landlopen, marcheren; USER: wandelen, hiking, wandel, wandeltochten

GT GD C H L M O
his /hɪz/ = PRONOUN: zijn, van hem, de zijne, het zijne; USER: zijn, hij

GT GD C H L M O
history /ˈhɪs.tər.i/ = NOUN: geschiedenis, historie, verhaal; USER: geschiedenis, historie, de geschiedenis, geschiedenis van

GT GD C H L M O
hobbies /ˈhɒb.i/ = NOUN: hobby, stokpaardje, verlangen, pony; USER: hobby's, hobby, hobbies, hobbys, Nickname

GT GD C H L M O
holds /həʊld/ = NOUN: greep, houvast, vat, macht, steun; VERB: houden, vasthouden, bevatten, behouden, inhouden, ophouden, doorgaan; USER: houdt, bezit, heeft, geldt, bevat

GT GD C H L M O
hole /həʊl/ = NOUN: gat, opening, hol, kuil, hok, groef, krot, gracht, greppel, groeve; VERB: stoppen, graven, gat maken in; USER: gat, opening, holes, hole, gaatje

GT GD C H L M O
holography /hɒlˈɒɡ.rə.fi/ = NOUN: holografie; USER: holografie, holografische, holography, de holografie

GT GD C H L M O
honors /ˈɒn.əz dɪˌɡriː/ = ADJECTIVE: eervol, eerzaam, rechtschapen, eerwaardig, achtbaar, aanzienlijk, voornaam, weledelgeboren; USER: eert, onderscheidingen, eer, honours, cum laude

GT GD C H L M O
hopes /həʊp/ = NOUN: hoop, verwachting; VERB: hopen, verwachten; USER: hoopt, hoopt dat, hoop, wenst

GT GD C H L M O
hoping /həʊp/ = VERB: hopen, verwachten; USER: hopend, hoop, hopen, hoopt, hoopte

GT GD C H L M O
hospital /ˈhɒs.pɪ.təl/ = NOUN: ziekenhuis, hospitaal, gasthuis, godshuis; USER: ziekenhuis, het ziekenhuis, hospital, ziekenhuizen, hospitaal

GT GD C H L M O
hosted /həʊst/ = USER: gehost, plaats, vind plaats, vind, tonen die gehost wordt

GT GD C H L M O
hosting /hōst/ = USER: hosting, hosten, hosten van, gastheer

GT GD C H L M O
hot /hɒt/ = ADJECTIVE: warm, heet, gloeiend, pikant, vurig, snikheet, heftig, hevig, smoorheet, gepeperd, warmgelopend; VERB: opwarmen, heet maken; USER: heet, warm, warme, hete, hot

GT GD C H L M O
house /haʊs/ = NOUN: huis, woning, pand, stallen, geslacht, handelshuis; VERB: huisvesten, herbergen, huizen, wonen, binnenhalen, onder dak brengen; USER: huis, woning, House, Huisje, Vakantiehuis

GT GD C H L M O
html

GT GD C H L M O
human /ˈhjuː.mən/ = ADJECTIVE: menselijk, mensen-, goedhartig; USER: menselijk, menselijke, mens, de menselijke, mensenrechten

GT GD C H L M O
humanities /hjuːˈmæn.ə.ti/ = USER: geesteswetenschappen, menswetenschappen, humaniora, humanities, alfa

GT GD C H L M O
humanizing /ˈhjuː.mə.naɪz/ = VERB: menselijk maken, beschaven, veredelen; USER: humaniseren, humanisering, vermenselijken, vermenselijking, humanizing

GT GD C H L M O
humanlike = USER: mensachtige, mensachtig, humanlike, mens gelijkend, menselijk uitziende

GT GD C H L M O
humanoid /ˈ(h)yo͞oməˌnoid/ = USER: humanoid, humanoïde, mensachtige, humanoide, humanoidastronaut,

GT GD C H L M O
humanoids

GT GD C H L M O
hundreds /ˈhʌn.drəd/ = NOUN: honderd, honderdtal; USER: honderden, honderd, van honderden

GT GD C H L M O
hunt /hʌnt/ = NOUN: jacht, jachtgebied, jachtgezelschap, jachtclub, jachtveld; VERB: jagen, zoeken, bejagen, najagen, jacht maken op, nastreven, op de jacht gaan, snuffelen, nazetten, afjagen, afzoeken; USER: jacht, jagen, hunt, werd op, zoektocht

GT GD C H L M O
husband /ˈhʌz.bənd/ = NOUN: man, echtgenoot, gemaal, eega; VERB: ontzien zuinig omspringen; USER: echtgenoot, man

GT GD C H L M O
hybrid /ˈhaɪ.brɪd/ = NOUN: bastaard; ADJECTIVE: hybridisch, gemengd, verscheiden; USER: bastaard, hybride, hybriden, hybrid

GT GD C H L M O
hygiene /ˈhaɪ.dʒiːn/ = NOUN: hygiëne, gezondheidsleer; USER: hygiëne, hygiënische, hygiënevoorschriften, de hygiëne

GT GD C H L M O
i /aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me; USER: ik, i, ik heb, mij, me

GT GD C H L M O
ict

GT GD C H L M O
id /ɪd/ = ADJECTIVE: ijzig, ijs-, ijskoud, ijsachtig, met ijs bedekt; USER: id, ID van, ID van bestand, Identificatie

GT GD C H L M O
ideation /ˌaɪdiˈeɪʃən/ = USER: ideevorming, gedachten, ideeënvorming, ideatie, ideation,

GT GD C H L M O
identity /aɪˈden.tɪ.ti/ = NOUN: identiteit, overeenstemming, persoonlijkheid, individualiteit, eenzelvigheid, volkomen gelijkheid; USER: identiteit, de identiteit, identity, identiteit van, identiteitskaart

GT GD C H L M O
illusion /ɪˈluː.ʒən/ = NOUN: illusie, begoocheling, zinsbegoocheling, zinsbedrog, hersenschim, droombeeld; USER: illusie, illusie is, de illusie, illusion, illusies

GT GD C H L M O
illustration /ˌɪl.əˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: illustratie, toelichting, plaat, verluchting, aanschouwing; USER: illustratie, afbeelding, illustration, illustratiebeschrijving, Illustratieinfo

GT GD C H L M O
illustrations /ˌɪl.əˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: illustratie, toelichting, plaat, verluchting, aanschouwing; USER: illustraties, Illustrations, afbeeldingen, illustraties van

GT GD C H L M O
illustrator /ˈiləˌstrātər/ = USER: illustrator, tekenaar, illustrator van, illustratrice

GT GD C H L M O
imagery /ˈɪm.ɪ.dʒər.i/ = NOUN: beeldwerk, beeldrijkheid; USER: beeldspraak, beeldmateriaal, beeldtaal, beelden, beeldvorming

GT GD C H L M O
immersive /ɪˈmɜːs/ = USER: immersieve, meeslepende, immersive, meeslepend, overweldigende

GT GD C H L M O
impact /imˈpakt/ = NOUN: botsing, slag, schok, stoot; VERB: stoten, indrijven; USER: botsing, effect, gevolgen, invloed, effecten

GT GD C H L M O
impending /ɪmˈpen.dɪŋ/ = ADJECTIVE: dreigend, bedreigend; USER: dreigend, dreigende, naderende, handen zijnde, op handen zijnde

GT GD C H L M O
imperative /ɪmˈper.ə.tɪv/ = NOUN: gebiedende wijs; ADJECTIVE: dringend noodzakelijk, gebiedend; USER: gebiedende wijs, noodzakelijk, dwingende, absoluut noodzakelijk, het noodzakelijk

GT GD C H L M O
imperatives /ɪmˈper.ə.tɪv/ = NOUN: gebiedende wijs; USER: imperatieven, eisen, vereisten

GT GD C H L M O
implemented /ˈɪm.plɪ.ment/ = VERB: uitvoeren; USER: geïmplementeerd, uitgevoerd, geïmplementeerde, toegepast, doorgevoerd

GT GD C H L M O
importance /ɪmˈpɔː.təns/ = NOUN: belang, betekenis, belangrijkheid, gewicht, aanbelang; USER: belang, belangrijkheid, betekenis, belangrijk, belang is

GT GD C H L M O
improve /ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen; USER: verbeteren, te verbeteren, verbetering, verbetering van, verbeteren van

GT GD C H L M O
improving /ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen; USER: verbeteren, verbetering, het verbeteren van, het verbeteren, verbeteren van

GT GD C H L M O
improvisation /ˌɪm.prə.vaɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: improvisatie; USER: improvisatie, improviseren, improvisaties, de improvisatie

GT GD C H L M O
improvisational = USER: improvisatorische, geïmproviseerde, improvisatie, improviserend,

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
inc /ɪŋk/ = ADJECTIVE: ongepast, ongeschikt; USER: inc, incl., meerder, meerderen, incl

GT GD C H L M O
included /ɪnˈkluːd/ = ADJECTIVE: ingesloten; USER: opgenomen, inclusief, meegeleverd, inbegrepen, begrepen

GT GD C H L M O
including /ɪnˈkluː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: inclusief, inbegrepen, incluis; CONJUNCTION: met in begrip; USER: inclusief, inbegrip, met inbegrip, inbegrip van, met inbegrip van

GT GD C H L M O
incorporated /inˈkôrpəˌrātid/ = ADJECTIVE: aandelend; USER: opgenomen, verwerkt, geïncorporeerd, ingebouwd, opgericht

GT GD C H L M O
increase /ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen; NOUN: toename, verhoging, groei, vermeerdering, toeneming; USER: verhogen, vergroten, verhoging, toenemen, toename

GT GD C H L M O
increasingly /ɪnˈkriː.sɪŋ.li/ = ADVERB: in toenemende mate, meer en meer, groter; USER: in toenemende mate, meer en meer, steeds, steeds meer, toenemende mate

GT GD C H L M O
independent /ˌindəˈpendənt/ = ADJECTIVE: onafhankelijk, zelfstandig, onbevooroordeeld; USER: onafhankelijk, zelfstandig, onafhankelijke, zelfstandige

GT GD C H L M O
indianapolis = USER: indianapolis, van Indianapolis

GT GD C H L M O
indigo /ˈindəˌɡō/ = NOUN: indigo; USER: indigo, de indigo, | indigo,

GT GD C H L M O
industrial /ɪnˈdʌs.tri.əl/ = ADJECTIVE: industrieel, industrie-, nijverheids, fabriek-; USER: industrieel, industriële, industrie, de industriële, de industrie

GT GD C H L M O
industry /ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid; USER: industrie, bedrijfstak, de industrie, sector

GT GD C H L M O
infantile /ˈɪn.fən.taɪl/ = ADJECTIVE: kinder-, kinderlijk, kinderachtig; USER: kinderlijk, kinderachtig, infantiele, infantiel

GT GD C H L M O
influential /ˌinflo͞oˈenCHəl/ = ADJECTIVE: invloedrijk; USER: invloedrijk, invloedrijke, invloed, invloedrijkste

GT GD C H L M O
information /ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging; USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen

GT GD C H L M O
initiated /ɪˈnɪʃ.i.eɪt/ = VERB: beginnen, inleiden, inwijden, aanvangen, de stoot geven tot; USER: geïnitieerd, gestart, geïnitieerde, ingeleid, begonnen

GT GD C H L M O
initiative /ɪˈnɪʃ.ə.tɪv/ = NOUN: initiatief; USER: initiatief, initiatief van, het initiatief, initiatieven

GT GD C H L M O
initiatives /ɪˈnɪʃ.ə.tɪv/ = NOUN: initiatief; USER: initiatieven, initiatieven van, initiatieven die, initiatieven te, initiatieven op

GT GD C H L M O
initiator = NOUN: initiatiefnemer; USER: initiatiefnemer, initiator, inleider

GT GD C H L M O
initiatory = ADJECTIVE: inleidend; USER: inleidend, initiatie, initiatieke, initiërende, inwijdingscyclus

GT GD C H L M O
innovation /ˌɪn.əˈveɪ.ʃən/ = NOUN: innovatie, nieuwigheid, verandering; USER: innovatie, vernieuwing, innovaties, innovatie te

GT GD C H L M O
innovative /ˈɪn.ə.və.tɪv/ = USER: innovatieve, innovatief, vernieuwend, innoverende, vernieuwende

GT GD C H L M O
innovator /ˈɪn.ə.veɪt/ = NOUN: invoerder, van nieuwigheden; USER: innovator, vernieuwer, innovatief, vernieuwende, vernieuwer op

GT GD C H L M O
inspire /ɪnˈspaɪər/ = VERB: inspireren, bezielen, inboezemen, ingeven, inademen; USER: inspireren, te inspireren, inspireer, inspireert, inspiratie

GT GD C H L M O
inspired /ɪnˈspaɪəd/ = ADJECTIVE: geinspireerd; USER: geinspireerd, geïnspireerd, inspireren, geïnspireerde, inspireerde

GT GD C H L M O
installation /ˌɪn.stəˈleɪ.ʃən/ = NOUN: installatie, aanleg; USER: installatie, de installatie, montage, installeren

GT GD C H L M O
installed /ɪnˈstɔːl/ = VERB: installeren, plaatsen, aanleggen, bevestigen, fitten; USER: geïnstalleerd, geïnstalleerde, gemonteerd, geplaatst, is geïnstalleerd

GT GD C H L M O
institute /ˈɪn.stɪ.tjuːt/ = NOUN: instituut, inrichting, gesticht, genootschap; VERB: instellen, stichten, oprichten, aanstellen, installeren, bevestigen; USER: instituut, Institute, instelling, instituut voor, instituut van

GT GD C H L M O
institution /ˌɪn.stɪˈtjuː.ʃən/ = NOUN: instelling, institutie, installatie, bevestiging; USER: instelling, orgaan, instituut, instellingen, institutionele

GT GD C H L M O
institutions /ˌɪn.stɪˈtjuː.ʃən/ = NOUN: instelling, institutie, installatie, bevestiging; USER: instellingen, instituties, de instellingen, instellingen van, instellingen voor

GT GD C H L M O
instructor /ɪnˈstrʌk.tər/ = NOUN: instructeur, leraar, onderwijzer, leider; USER: instructeur, docent, leraar, instructor

GT GD C H L M O
int = USER: int, RC, Spelintel

GT GD C H L M O
integrated /ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: integreren, volledig maken, verenigen; USER: geïntegreerd, geïntegreerde, opgenomen, integreren, integratie

GT GD C H L M O
integrating /ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: integreren, volledig maken, verenigen; USER: integratie, integreren, het integreren, integreren van, de integratie

GT GD C H L M O
integrative /-ˌgrātiv/ = USER: integratieve, integratief, integrale, integrerende, geïntegreerde

GT GD C H L M O
intelligence /inˈtelijəns/ = NOUN: verstand, intellect, vernuft, nieuws, bevattingsvermogen, verkenning, mededelingen, navorsing, berichten; ADJECTIVE: intelligentie-; USER: verstand, intelligentie, inlichtingen, intelligence, inlichtingendiensten

GT GD C H L M O
intelligent /inˈtelijənt/ = ADJECTIVE: intelligent, verstandig, schrander, knap, bevattelijk, vlug van begrip; USER: intelligent, intelligente, slimme, intelligenter, verstandig

GT GD C H L M O
inter /ɪnˈtɜːr/ = VERB: begraven, ter aarde bestellen; USER: inter, onder, tussen, internationale

GT GD C H L M O
interacting /ˌɪn.təˈrækt/ = VERB: op elkaar inwerken; USER: interactie, wisselwerking, de interactie, in wisselwerking, interagerende

GT GD C H L M O
interaction /ˌɪn.təˈræk.ʃən/ = NOUN: wisselwerking; USER: wisselwerking, interactie, actie, interacties, beweging

GT GD C H L M O
interactions /ˌɪn.təˈræk.ʃən/ = NOUN: wisselwerking; USER: interacties, wisselwerkingen, interactie, interactions, wisselwerking

GT GD C H L M O
interactive /ˌintərˈaktiv/ = ADJECTIVE: interactieve; USER: interactieve, een interactieve, interactief

GT GD C H L M O
interface /ˈɪn.tə.feɪs/ = NOUN: interface; USER: interface, interface van

GT GD C H L M O
interfaces /ˈɪn.tə.feɪs/ = NOUN: interface; USER: interfaces, interface, raakvlakken

GT GD C H L M O
interim /ˈɪn.tər.ɪm/ = ADJECTIVE: tussentijds, voorlopig, tijdelijk; NOUN: tussentijd; USER: tussentijds, tussentijdse, interim, voorlopige

GT GD C H L M O
international /ˌɪn.təˈnæʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: internationaal; USER: internationaal, internationale, International, de internationale

GT GD C H L M O
interpretation /ɪnˌtɜː.prɪˈteɪ.ʃən/ = NOUN: interpretatie, uitlegging, vertolking, verklaring,, uitlegging, de interpretatie

GT GD C H L M O
interstices

GT GD C H L M O
into /ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per; USER: in, tot, naar, in de, op

GT GD C H L M O
invented /ɪnˈvent/ = VERB: uitvinden, bedenken, verzinnen, uitdenken, bekokstoven, verdichten; USER: uitgevonden, uitvinder, bedacht, verzonnen, uitvinder van

GT GD C H L M O
invention /ɪnˈven.ʃən/ = NOUN: uitvinding, vinding, verzinsel, bedenksel, uitvindsel; USER: uitvinding, vinding, uitvinding heeft

GT GD C H L M O
inventions /ɪnˈven.ʃən/ = NOUN: uitvinding, vinding, verzinsel, bedenksel, uitvindsel; USER: uitvindingen, vindingen, uitvinding, uitvindingen die

GT GD C H L M O
invest /ɪnˈvest/ = VERB: investeren, beleggen, kleden, bekleden, insluiten, omsingelen, installeren; USER: investeren, beleggen, te investeren, investeringen, investeert

GT GD C H L M O
investigate /inˈvestiˌgāt/ = VERB: onderzoeken, nagaan, exploreren, navorsen, nasporen; USER: onderzoeken, te onderzoeken, onderzoek, onderzocht, onderzoekt

GT GD C H L M O
investigating /inˈvestiˌgāt/ = VERB: onderzoeken, nagaan, exploreren, navorsen, nasporen; USER: onderzoeken, onderzoek, onderzoekt, het onderzoeken, onderzoeken van

GT GD C H L M O
investigation /ɪnˌves.tɪˈɡeɪ.ʃən/ = NOUN: onderzoek, nasporing, navorsing, keuring, examen; USER: onderzoek, onderzoektijdvak, onderzoek naar, onderzoeken, onderzoek van

GT GD C H L M O
investment /ɪnˈvest.mənt/ = NOUN: investering, inleg, inbreng, kapitaalbelegging, deposito; USER: investering, investeringen, belegging, de investeringen, investeren

GT GD C H L M O
investments /ɪnˈvest.mənt/ = NOUN: investering, inleg, inbreng, kapitaalbelegging, deposito; USER: investeringen, beleggingen, de investeringen, investeringen in

GT GD C H L M O
invited /ɪnˈvaɪt/ = VERB: uitnodigen, nodigen, verzoeken, vragen, inviteren, noden, opwekken; USER: uitgenodigd, nodigde, uitgenodigde, verzocht, gevraagd

GT GD C H L M O
invitees

GT GD C H L M O
involved /ɪnˈvɒlvd/ = ADJECTIVE: ingewikkeld; USER: betrokken, betrokken zijn, betrokkenen, betrokken is, die betrokken

GT GD C H L M O
involving /ɪnˈvɒlv/ = VERB: betrekken, met zich brengen, verwikkelen, wikkelen in, na zich slepen; USER: waarbij, betrekken, met, betrekking, met betrekking

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
island /ˈaɪ.lənd/ = NOUN: eiland; USER: eiland, Island, eiland van, eilanden

GT GD C H L M O
islands /ˈaɪ.lənd/ = NOUN: eiland; USER: eilanden, eilandjes, Islands, eiland, eilanden van

GT GD C H L M O
issue /ˈɪʃ.uː/ = NOUN: uitgifte, emissie, uitreiking, uitgaven, uitslag, uitweg, uitgang, opbrengst, nakomeling, inkomsten, winst, afstammeling, afscheiding, resultaat; VERB: uitgeven, emitteren; USER: uitgifte, emissie, kwestie, probleem, afgifte

GT GD C H L M O
issued /ˈɪʃ.uː/ = VERB: uitgeven, emitteren; USER: uitgegeven, afgegeven, verleend, geplaatste, verstrekt

GT GD C H L M O
it /ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit; USER: het, zij, is, deze, dat

GT GD C H L M O
italian /ɪˈtæl.jən/ = ADJECTIVE: Italiaans; NOUN: Italiaan; USER: Italiaans, Italiaanse, italian, Italië, Italiaan

GT GD C H L M O
itf = USER: ITF, de ITF,

GT GD C H L M O
its /ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn; USER: zijn, haar, de, het, een

GT GD C H L M O
j /dʒeɪ/ = USER: j, met j, en met j, J.,

GT GD C H L M O
january /ˈdʒæn.jʊ.ri/ = NOUN: januari, louwmaand; ADJECTIVE: januari-

GT GD C H L M O
jazz /dʒæz/ = NOUN: jazz, jazzmuziek, drukte, lawaai, rommel; ADJECTIVE: jazz-; USER: jazz, de jazz, jazz van, jazzensemble

GT GD C H L M O
jet /dʒet/ = NOUN: git, mondstuk, gaspit, waterschaal, rookwolk, gasvlam; ADJECTIVE: gitten; VERB: uitspuiten, uitschieten, omhoogschieten; USER: jet, straalvliegtuig, straal, straalvliegtuigen

GT GD C H L M O
jong

GT GD C H L M O
journal /ˈdʒɜː.nəl/ = NOUN: tijdschrift, dagboek, journaal, dagblad, tap; USER: tijdschrift, dagboek, journaal, Journal, Publikatieblad

GT GD C H L M O
journals /ˈdʒɜː.nəl/ = NOUN: tijdschrift, dagboek, journaal, dagblad, tap; USER: tijdschriften, journals, dagboeken, vakbladen, bladen

GT GD C H L M O
jpl = USER: JPL, het jpl,

GT GD C H L M O
jules = USER: jules, van Jules

GT GD C H L M O
july /dʒʊˈlaɪ/ = NOUN: juli, hooimaand; ADJECTIVE: juli-

GT GD C H L M O
june /dʒuːn/ = NOUN: juni, Zomermaand; ADJECTIVE: juni-

GT GD C H L M O
just /dʒʌst/ = ADVERB: net, gewoon, enkel, alleen maar, juist, precies, zoëven; ADJECTIVE: juist, rechtvaardig, gerechtvaardigd, rechtmatig, gegrond; NOUN: steekspel, toernooi; VERB: steekspel houden; USER: net, gewoon, enkel, slechts, alleen

GT GD C H L M O
juxtapose /ˌdʒʌk.stəˈpəʊz/ = USER: naast elkaar plaatsen, naast elkaar, juxtapose

GT GD C H L M O
k = USER: l, ik, lk, liter

GT GD C H L M O
keens

GT GD C H L M O
kent

GT GD C H L M O
kern /kərn/ = NOUN: soldaat van middeleeuws Ierland; USER: kern, firma KERN, de firma KERN, spatiëren

GT GD C H L M O
keynote /ˈkiː.nəʊt/ = NOUN: grondtoon, leuze, leus, rede ter uiteenzetting voor bepaalde politiek; VERB: uiteenzetten; USER: grondtoon, keynote, hoofdspreker

GT GD C H L M O
kinetic /kɪˈnet.ɪk/ = ADJECTIVE: kinematisch

GT GD C H L M O
kitchenware /ˈkɪtʃ.ən.weər/ = NOUN: keukengerei; USER: keukengerei, keukenuitrusting, keukenuitrusting aanwezig, Keuken, keukengerei beschikt,

GT GD C H L M O
knight /naɪt/ = NOUN: ridder, paard in schaakspel; VERB: ridderen; USER: ridder, Knight, paard, ridder van

GT GD C H L M O
kristen = USER: kristen, van Kristen, Desobry,

GT GD C H L M O
l = USER: l, Ik, liter, lk, L De,

GT GD C H L M O
lab /læb/ = NOUN: laboratorium; USER: laboratorium, lab, labo, het lab, laboratorium van

GT GD C H L M O
labelled /ˈleɪ.bəl/ = ADJECTIVE: geëtiketteerd, bestempeld, met etiket; USER: geëtiketteerd, bestempeld, gelabeld, label, gemerkt

GT GD C H L M O
laboratories /ˈlabrəˌtôrē/ = NOUN: laboratorium; USER: laboratoria, laboratorium, laboratoria die, laboratoria voor, labo

GT GD C H L M O
laboratory /ˈlabrəˌtôrē/ = NOUN: laboratorium; ADJECTIVE: laboratorium-; USER: laboratorium, laboratoria, het laboratorium, labo

GT GD C H L M O
labs /læb/ = NOUN: laboratorium; USER: labs, laboratoria, labo, lab

GT GD C H L M O
labyrinth /ˈlæb.ə.rɪnθ/ = NOUN: labyrint, doolhof; USER: labyrint, doolhof, labyrinth

GT GD C H L M O
labyrinthine /ˌlabəˈrinˌTHēn,-ˈrinTHin,-ˈrinˌTHīn/ = ADJECTIVE: ingewikkeld, verward, als een doolhof; USER: ingewikkeld, labyrintische, doolhof, labyrintisch, labyrint

GT GD C H L M O
lagoon /ləˈɡuːn/ = NOUN: lagune, kustmeer; USER: lagune, Lagoon, lagune van, de lagune, Vijver

GT GD C H L M O
landscape /ˈlænd.skeɪp/ = NOUN: landschap, panorama; USER: landschap, landscape, landschap van

GT GD C H L M O
language /ˈlæŋ.ɡwɪdʒ/ = NOUN: taal, spraak; USER: taal, talen, eigen taal, language, taal wijzigen

GT GD C H L M O
large /lɑːdʒ/ = ADJECTIVE: groot, ruim, breed, omvangrijk, grotendeels, fors, wijd, veelomvattend, grootmoedig, onbevangen, opschepperig, vrijgevig; USER: groot, large, grote, ruime, ruim

GT GD C H L M O
lausanne = USER: lausanne, locarno

GT GD C H L M O
lead /liːd/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan; NOUN: lood, leiding, voorsprong, voorbeeld, hoofdrol; ADJECTIVE: loden; USER: leiden, lood, leidt, te leiden, leiding

GT GD C H L M O
leader /ˈliː.dər/ = NOUN: leider, aanvoerder, hoofd, leidsman, chef, dirigent, gids, gebieder; USER: leider, marktleider, leader, toonaangevend, gebied

GT GD C H L M O
leaders /ˈliː.dər/ = NOUN: stippellijnen; USER: leiders, leiders van, de leiders

GT GD C H L M O
leadership /ˈliː.də.ʃɪp/ = NOUN: leiderschap, leiding; USER: leiderschap, leiding, leiders, leidinggevende, leidende

GT GD C H L M O
leading /ˈliː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: toonaangevend, leidend, vooraanstaand, eerste, toongevend, voornaamst, hoofd-; NOUN: leiding, bestuur; USER: leidend, toonaangevend, leiding, toonaangevende, leidt

GT GD C H L M O
leagues /liːɡ/ = NOUN: competitie, liga, verbond, bond, verbintenis; USER: competities, leagues, liga, mijlen

GT GD C H L M O
learn /lɜːn/ = VERB: leren, vernemen, aanleren, horen, erachter komen, onderwijzen; USER: leren, te leren, leer, leert, weten

GT GD C H L M O
learned /ˈlɜː.nɪd/ = ADJECTIVE: geleerd, aangeleerd, ontwikkeld, getraind, knap; USER: geleerd, leerde, leerden, vernomen, leren

GT GD C H L M O
learning /ˈlɜː.nɪŋ/ = NOUN: geleerdheid, wetenschap, kunde; USER: leren, het leren, learning, leren van, het leren van

GT GD C H L M O
leash /liːʃ/ = NOUN: riem, drietal, koppel, koppelband; VERB: koppelen; USER: riem, leiband, lijn, aangelijnd, leash

GT GD C H L M O
lecture /ˈlek.tʃər/ = NOUN: lezing, college, voordracht, spreekbeurt, verhandeling, vermaning, berisping; VERB: college geven, onderrichten, lezing houden over, spreken over, de les lezen; USER: lezing, college, les, hoorcollege, lezingen

GT GD C H L M O
lecturer /ˈlek.tʃər.ər/ = NOUN: lector, spreker, conferencier; USER: lector, spreker, docent, lesgever, titularis

GT GD C H L M O
lectures /ˈlek.tʃər/ = NOUN: lezing, college, voordracht, spreekbeurt, verhandeling, vermaning, berisping; USER: lezingen, colleges, hoorcolleges, voordrachten, lessen

GT GD C H L M O
led /led/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan, de leiding hebben, de weg wijzen, dirigeren, uitspelen, met lood bedekken, in lood vatten, plomberen, overreden, de toon aangeven; USER: geleid, leidde, led, leiding, leidden

GT GD C H L M O
lee /liː/ = NOUN: luwte, lij, lijzijde; USER: luwte, lijzijde, lij, lee, luwtesmanley van

GT GD C H L M O
legal /ˈliː.ɡəl/ = ADJECTIVE: wettelijk, legaal, wettig, rechtsgeldig, rechtskundig, rechtelijk, gewettigd, wets-; USER: wettelijk, legaal, wettig, juridische, wettelijke

GT GD C H L M O
legs /leg/ = NOUN: been, poot, etappe, broekspijp, schenkel, uithoudingsvermogen, vaart, oplichter; VERB: met voeten voortduwen; USER: benen, poten, benen van, de benen

GT GD C H L M O
length /leŋθ/ = NOUN: lengte, duur, afstand, stuk, grootte, langdurigheid, gevangenisstraf; USER: lengte, duur, lengte van, length, lang

GT GD C H L M O
less /les/ = ADJECTIVE: minder, kleiner, min, minus, geringer; ADVERB: minder, kleiner; PREPOSITION: min; USER: minder, op minder, lager, kleiner, meer

GT GD C H L M O
licenses /ˈlaɪ.səns/ = NOUN: licentie, vergunning, rijbewijs, concessie, vrijheid, diploma, losbandigheid, patent, verlof; USER: licenties, certificaten, vergunningen, certificaat, vergunning

GT GD C H L M O
life /laɪf/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling; USER: leven, levensduur, het leven, life, leven te

GT GD C H L M O
lifelike /ˈlaɪf.laɪk/ = ADJECTIVE: levensecht, naar het leven; USER: levensecht, levensechte, realistische, levensechter, natuurgetrouwe

GT GD C H L M O
light /laɪt/ = NOUN: licht, verlichting, lamp, daglicht, belichting; ADJECTIVE: licht, verlicht, luchtig, helder; VERB: lichten, verlichten, stralen; USER: licht, lichte, het licht, light, lampje

GT GD C H L M O
lighting /ˈlaɪ.tɪŋ/ = NOUN: verlichting; USER: verlichting, licht, belichting, verlichtings

GT GD C H L M O
like /laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk; PREPOSITION: zoals, als, zo; CONJUNCTION: zoals, als, alsof; VERB: willen; NOUN: gelijke; USER: zoals, als, alsof, net als

GT GD C H L M O
likened /ˈlīkən/ = VERB: vergelijken; USER: vergeleek, vergeleken, vergelijken, gelijkgesteld, vergeleken worden,

GT GD C H L M O
likeness /ˈlaɪk.nəs/ = NOUN: gelijkenis, gedaante, portret, vorm, uiterlijk, dubbelganger, getrouwe kopie; USER: gelijkenis, Likeness, Likeness Alles, beeltenis, gelijkheid

GT GD C H L M O
liminal /ˈlimənl/ = USER: liminal, liminele, liminale, liminaal, limineel

GT GD C H L M O
linear /ˈlɪn.i.ər/ = ADJECTIVE: lineair, lang en smaal, lengte-, lijn-; USER: lineair, lineaire, linear

GT GD C H L M O
lingual /ˌmʌltiˈlɪŋgwəl/ = ADJECTIVE: tong-, taal-; NOUN: tongklank; USER: tong-, lingual, talen, linguale, meertalige

GT GD C H L M O
lists /lɪst/ = NOUN: ring; USER: lijsten, Lists, lijst, Overzichten

GT GD C H L M O
literally /ˈlɪt.ər.əl.i/ = USER: letterlijk

GT GD C H L M O
live /lɪv/ = VERB: leven, wonen, leven van, bestaan, huizen, uithouden, resideren, gevestigd zijn, in het leven blijven, in praktijk brengen, aan de kost komen; ADJECTIVE: levend, in leven, echt, levendig, onder stroom, in beweging, pienter, krachtig, druk; USER: wonen, leven, woont, woon, leeft

GT GD C H L M O
living /ˈlɪv.ɪŋ/ = NOUN: leven, levensonderhoud, bestaan, levenswijze, predikantsplaats; ADJECTIVE: levend, levendig, stromend, wakker; USER: leven, levend, levensonderhoud, levende, wonen

GT GD C H L M O
loaning /ləʊn/ = NOUN: lening; USER: uitlenen, loaning, lenen, uitlenende, uitleen,

GT GD C H L M O
long /lɒŋ/ = ADJECTIVE: lang, langdurig, groot, hoog, langgerekt, saai, scherp, vervelend, ver reikend; ADVERB: lang, al lang; VERB: verlangen; NOUN: langer klinker, langer lettergreep, haussier; USER: lang, lange, op lange, langere, al lang

GT GD C H L M O
longer /lɒŋ/ = ADVERB: langer; USER: langer, meer, langere, lange

GT GD C H L M O
lorentz = USER: lorentz, Lorentzkracht

GT GD C H L M O
los /ˈlaɪ.ləʊ/ = USER: los, in Los, van Los

GT GD C H L M O
loss /lɒs/ = NOUN: verlies, schade, nadeel, schadepost, ondergang, deficit, strop; USER: verlies, verliesrekening, verliezen, het verlies, verlies van

GT GD C H L M O
ltd = USER: ltd, BV

GT GD C H L M O
m /əm/ = USER: m, m., meter

GT GD C H L M O
ma /mɑː/ = NOUN: mama; USER: ma, bekijken MA, doctorandus in de letteren, ma van, ben een

GT GD C H L M O
machina

GT GD C H L M O
machine /məˈʃiːn/ = NOUN: machine, toestel, automaat, werktuig, naaimachine, auto, fiets, rijwiel, vliegtuig, badkoets, flets; VERB: machinaal vervaardigen; USER: machine, apparaat, computer, automatische, toestel

GT GD C H L M O
machined /məˈʃiːn/ = VERB: machinaal vervaardigen; USER: bewerkt, gefreesd, machinaal, bewerkte, gefreesde

GT GD C H L M O
machines /məˈʃiːn/ = NOUN: machine, toestel, automaat, werktuig, naaimachine, auto, fiets, rijwiel, vliegtuig, badkoets, flets; VERB: machinaal vervaardigen; USER: machines, machine, apparaten, machines te

GT GD C H L M O
machining /məˈʃiːn/ = VERB: machinaal vervaardigen; USER: verspanen, bewerkingscentra, machinale, bewerkingscentrum, bewerking

GT GD C H L M O
macho /ˈmætʃ.əʊ/ = NOUN: macho; ADJECTIVE: macho, viriel; USER: macho, macho manier

GT GD C H L M O
made /meɪd/ = ADJECTIVE: verzonnen, afgericht, kunstmatig in elkaar gezet; USER: gemaakt, maakte, gesteld, gedaan, maakten

GT GD C H L M O
magazine /ˌmæɡ.əˈziːn/ = NOUN: tijdschrift, blad, magazijn, krant, kruitmagazijn, wapenmagazijn, actualiteitenrubriek op radio; ADJECTIVE: magazijn-; USER: tijdschrift, blad, magazine te, magazijn, tijdschriften

GT GD C H L M O
magnetism /ˈmagnəˌtizəm/ = NOUN: magnetisme; USER: magnetisme, magnetische, aantrekkingskracht, magnetische velden, het magnetisme

GT GD C H L M O
maintained /mānˈtān/ = NOUN: grote computer; USER: onderhouden, gehandhaafd, behouden, aangehouden, gehouden

GT GD C H L M O
maintenance /ˈmeɪn.tɪ.nəns/ = NOUN: onderhoud, handhaving, alimentatie, verdediging, verpleging; USER: onderhoud, het onderhoud, onderhoud van, onderhouds, handhaving

GT GD C H L M O
makers /ˈmeɪ.kər/ = NOUN: maker, fabrikant, schepper, vervaardiger; USER: makers, beleidsmakers, waterkoker, fabrikanten, makers van

GT GD C H L M O
male /meɪl/ = ADJECTIVE: mannelijk, mannen-, van het mannelijk geslacht, mans-; NOUN: mannetje, manspersoon; USER: mannelijk, mannelijke, mannetje, man, mannen

GT GD C H L M O
man /mæn/ = NOUN: man, mens, persoon, knecht, werkman, bediende, mindere; VERB: bemannen, bezetten; ADJECTIVE: van het mannelijk geslacht; USER: man, mens, de mens, mensen

GT GD C H L M O
managed /ˈmæn.ɪdʒ/ = VERB: beheren, leiden, besturen, hanteren, aankunnen, administreren, regeren, naar zich hand zetten, verzetten; USER: beheerd, beheerde, geslaagd, managed, erin geslaagd

GT GD C H L M O
manager /ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator; USER: manager, beheerder, de manager, directeur

GT GD C H L M O
managing /ˈmanij/ = ADJECTIVE: beherend, handig, flink, overleggend; USER: beheren, het beheren, beheer, het beheren van, beheren van

GT GD C H L M O
mandarin /ˈmæn.dər.ɪn/ = ADJECTIVE: mandarijn-; NOUN: mandarijntje; USER: mandarijn-, mandarijntje, Mandarin, mandarijn, mandarijnbomen

GT GD C H L M O
manhood /ˈmæn.hʊd/ = NOUN: mannelijkheid, menselijke natuur, mannelijke leeftijd, mannelijke bevolking, manhaftigheid; USER: mannelijkheid, mensdom, volwassenheid, mannelijkheid te

GT GD C H L M O
manufacturing /ˌmanyəˈfakCHər/ = ADJECTIVE: vervaardigend, fabricerend; USER: fabricage, productie, vervaardiging, productieproces, verwerkende

GT GD C H L M O
many /ˈmen.i/ = ADVERB: veel, vele; ADJECTIVE: velen; PRONOUN: menige; USER: veel, vele, velen, groot aantal, een groot aantal

GT GD C H L M O
maquette

GT GD C H L M O
maquettes

GT GD C H L M O
march /mɑːtʃ/ = NOUN: mars, opmars, loop, vooruitgang, mark, verloop, grensgebied; VERB: marcheren, oprukken, opmarcheren, lopen, afmarcheren, laten marcheren, tippelen; USER: mars, maart, March, Bezetting, marcheren

GT GD C H L M O
mardi /ˌmɑː.di ˈɡrɑː/ = USER: mardi, mardigras, van Mardi,

GT GD C H L M O
maris /ˈmɑːriː/ = USER: maris, maris en, marismiddelbare, maris van"

GT GD C H L M O
mark = NOUN: merk, mark, merkteken, cijfer, stempel, punt, blijk, spoor, kruisje; VERB: merken, kenmerken, tekenen; USER: mark, merk, merkteken, markering, teken,

GT GD C H L M O
market /ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek; VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen; USER: markt, de markt, marktprijzen, markten, markt van

GT GD C H L M O
markets /ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek; VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen; USER: markten, markt, de markten, markten te, markten van

GT GD C H L M O
marlins = USER: marlins, marlijn, marlijnen, Marlijnen van, de marlijnen,

GT GD C H L M O
mass /mæs/ = NOUN: massa, mis, menigte, hoop, merendeel, boel; ADJECTIVE: massa-; VERB: verzamelen, groeperen, zich verzamelen, samentrekken, bijeenbrengen, opkopen, zich ophopen; USER: massa, massale, de massa, mass

GT GD C H L M O
material /məˈtɪə.ri.əl/ = NOUN: materiaal, grondstof, bouwstof, bestanddeel; ADJECTIVE: materieel, stoffelijk, belangrijk, lichamelijk, zinnelijk; USER: materiaal, materieel, materiële, materialen

GT GD C H L M O
materials /məˈtɪə.ri.əl/ = NOUN: materieel, beschikbare middelen; USER: materieel, materialen, materiaal, stoffen, materialen die

GT GD C H L M O
math /ˌmæθˈmæt.ɪks/ = USER: wiskunde, math, wiskundige, rekenen

GT GD C H L M O
mathews = USER: mathews, mathews de"

GT GD C H L M O
may /meɪ/ = VERB: kunnen, mogen; NOUN: meidoorn, maagd; USER: kunnen, mogen, kan, mag, kunnen de

GT GD C H L M O
maya = NOUN: Maya; USER: Maya, måyå

GT GD C H L M O
meaning /mēn/ = NOUN: betekenis, bedoeling, doel, strekking, plan; ADJECTIVE: veelbetekenend; USER: betekenis, betekent, wat betekent, wat betekent dat, zin

GT GD C H L M O
mechanical /məˈkæn.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: mechanisch, machinaal, werktuigkundig, werktuiglijk, handwerks-; USER: mechanisch, mechanische, de mechanische, van mechanische

GT GD C H L M O
mechanisms /ˈmek.ə.nɪ.zəm/ = NOUN: mechanisme, mechaniek, techniek; USER: mechanismen, mechanismen voor, mechanismen die, mechanisme

GT GD C H L M O
media /ˈmiː.di.ə/ = NOUN: media, kranten, radio en tv; USER: media, uit de media, medium, de media

GT GD C H L M O
medical /ˈmed.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: medisch, geneeskundig, medicinaal, helend; NOUN: medisch onderzoek, medisch student; USER: medisch, medische, de medische, arts

GT GD C H L M O
meeting /ˈmiː.tɪŋ/ = NOUN: vergadering, bijeenkomst, zitting, ontmoeting, meeting, wedstrijd, godsdienstoefening; USER: vergadering, bijeenkomst, meeting, zitting, ontmoeting

GT GD C H L M O
meetings /ˈmiː.tɪŋ/ = NOUN: vergadering, bijeenkomst, zitting, ontmoeting, meeting, wedstrijd, godsdienstoefening; USER: vergaderingen, bijeenkomsten, ontmoetingen, meetings, de vergaderingen

GT GD C H L M O
member /ˈmem.bər/ = NOUN: lid, onderdeel, lidmaat, afgevaardigde, aanhanger, afdeling; USER: lid, lid van

GT GD C H L M O
members /ˈmem.bər/ = NOUN: ledematen; USER: leden, lid, de leden, leden worden, leden van

GT GD C H L M O
memberships /ˈmembəʃɪp/ = NOUN: lidmaatschap, leden, samenstelling, ledental; USER: lidmaatschappen, lidmaatschap, lidmaatschap van, lidmaatschappen van, abonnementen

GT GD C H L M O
menlo

GT GD C H L M O
mentored /ˈmɛntɔː/ = USER: mentored, begeleid, mentor, mentor van, begeleidde

GT GD C H L M O
merit /ˈmer.ɪt/ = NOUN: verdienste; VERB: verdienen, waard zijn, toekomen; USER: verdienste, verdienen, verdient, te verdienen, rechtvaardigen

GT GD C H L M O
meritorious /ˈmeriˌtôrēəs/ = ADJECTIVE: verdienstelijk; USER: verdienstelijk, Verdienstelijke, Meritorious, trouwe, verdienste

GT GD C H L M O
mermaid /ˈmɜː.meɪd/ = NOUN: zeemeermin, meermin; USER: zeemeermin, meermin, mermaid, de Meermin, de Meermin van

GT GD C H L M O
methods /ˈmeθ.əd/ = NOUN: metodiek; USER: methoden, methodes, werkwijzen, methoden voor

GT GD C H L M O
miles /maɪl/ = NOUN: mijl, wedloop over afstand van een mijl; USER: mijlen, mijl

GT GD C H L M O
military /ˈmɪl.ɪ.tər.i/ = ADJECTIVE: militair; NOUN: leger, soldaten; USER: militair, leger, militaire, militairen, de militaire

GT GD C H L M O
mind /maɪnd/ = NOUN: geest, gedachten, verstand, mening, gemoed, ziel, zin, aandacht, gezindheid, herinnering, intellect; VERB: bedenken; USER: geest, erg, mind, letten, let

GT GD C H L M O
minutes /ˈmɪn.ɪt/ = NOUN: minuut, ogenblik, memorandum, origineel, concept; ADJECTIVE: zeer klein, minutieus, gering, nietig, zeer nauwkeurig, erg precies; VERB: notuleren, het concert maken van, noteren, ontwerpen; USER: notulen, minuten, minuut

GT GD C H L M O
miracles /ˈmɪr.ɪ.kl̩/ = NOUN: wonder, mirakel, wonderteken; USER: wonderen, mirakelen, mirakels, wonderen te, tekenen

GT GD C H L M O
mischief /ˈmɪs.tʃɪf/ = NOUN: kwaad, onheil, ondeugendheid, moedwil, streek, katterkwaad, rekel, rakker, plaaggeest, onheilstroker, duivel, drommel; USER: onheil, ellende, kwaad, kattenkwaad, mischief

GT GD C H L M O
mixed /mɪkst/ = ADJECTIVE: gemengd, vermengd; USER: gemengd, gemengde, mixed, vermengd

GT GD C H L M O
model /ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs; ADJECTIVE: model-, voorbeeldig; VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren; USER: model, model Meer, model van, type

GT GD C H L M O
modern /ˈmɒd.ən/ = ADJECTIVE: modern, hedendaags, nieuw, nieuwerwets, bijdetijds; NOUN: Jugendstil; USER: modern, moderne, de moderne, een moderne

GT GD C H L M O
monetary /ˈmʌn.ɪ.tri/ = ADJECTIVE: monetair, geldelijk, munt-, financieel-; USER: monetair, monetaire, het monetaire, de monetaire

GT GD C H L M O
money /ˈmʌn.i/ = NOUN: geld; VERB: munten, te geld maken; USER: geld, kwaliteitverhouding, Kwaliteit verhouding, geld te, verhouding

GT GD C H L M O
monstrosities /mɒnˈstrɒs.ə.ti/ = NOUN: monster, monsterachtigheid, wangedrocht; USER: monstruositeiten, monstrositeiten, monstrosities, monsterachtigheden, gedrochten,

GT GD C H L M O
monterey = USER: monterey, montereybaai, in Monterey

GT GD C H L M O
months /mʌnθ/ = NOUN: maand; USER: maanden, maand, maanden na, jaar

GT GD C H L M O
more /mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder; PRONOUN: meer; USER: meer, more, verder

GT GD C H L M O
morning /ˈmɔː.nɪŋ/ = NOUN: ochtend, morgen, voormiddag, morgenstond; ADJECTIVE: ochtend-, morgen-; USER: ochtend, morgen, s ochtends, s morgens

GT GD C H L M O
most /məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst; ADVERB: meest, zeer, hoogst; USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest

GT GD C H L M O
motion /ˈməʊ.ʃən/ = NOUN: beweging, motie, voorstel, gebaar, tempo, mechanisme, wenk, roering, stoelgang; VERB: bewegingen maken, wenken, door een beweging te kennen geven; USER: beweging, motie, motion, ontwerpresolutie

GT GD C H L M O
mounted /ˈmaʊn.tɪd/ = ADJECTIVE: gemonteerd, bereden, op het hoogte geplaatst, paarden-; USER: gemonteerd, gemonteerde, bevestigd, aangebracht, geplaatst

GT GD C H L M O
movement /ˈmuːv.mənt/ = NOUN: beweging, voortgang, omzet, stoelgang, opwelling, deel van een muziekstuk, afmars; USER: beweging, verkeer, verplaatsing, bewegingen, bewegen

GT GD C H L M O
moves /muːv/ = VERB: bewegen, verplaatsen, verhuizen, verschuiven, verzetten, zich bewegen, ontroeren, verleggen; NOUN: beweging, zet, verhuizing, stap; USER: moves, beweegt, bewegingen, verhuist, verplaatst

GT GD C H L M O
mtv /ˌem.tiːˈviː/ = USER: mtv, van MTV, mTV van

GT GD C H L M O
mud /mʌd/ = NOUN: modder, slijk, slik, leem, drek; USER: modder, slib, lemen, mud, drek

GT GD C H L M O
multimodal /ˈməltiˌmōd,ˈməltī-/ = USER: multimodale, multimodaal, van multimodale, de multimodale, het multimodaal,

GT GD C H L M O
muscle /ˈmʌs.l̩/ = NOUN: spier, spierkracht; VERB: zich indringen; USER: spier, spieren, muscle, spiermassa

GT GD C H L M O
muscles /ˈmʌs.l̩/ = NOUN: spier, spierkracht; USER: spieren, de spieren, spieren te

GT GD C H L M O
museum /mjuːˈziː.əm/ = NOUN: museum; USER: museum, museum van, musea

GT GD C H L M O
museums /mjuːˈziː.əm/ = NOUN: museum; USER: musea, museums, museum

GT GD C H L M O
music /ˈmjuː.zɪk/ = NOUN: muziek, bladmuziek; ADJECTIVE: muziek-, muzikaal, melodieus, welluidend; USER: muziek, Music, Bladmuziek, muzikale

GT GD C H L M O
musician /mjuːˈzɪʃ.ən/ = NOUN: muzikant, musicus, speelman, toonkunstenaar; USER: muzikant, musicus, musician, speelman

GT GD C H L M O
mutual /ˈmjuː.tʃu.əl/ = ADJECTIVE: wederzijds, onderling, wederkerig; USER: wederzijds, onderling, wederzijdse, onderlinge, de wederzijdse

GT GD C H L M O
my /maɪ/ = PRONOUN: mijn, m'n; USER: mijn, My, m'n, Uw

GT GD C H L M O
myself /maɪˈself/ = PRONOUN: mezelf, zelf, mijzelf, ikzelf; USER: mezelf, ikzelf, mijzelf, zelf, mij

GT GD C H L M O
mythical /ˈmɪθ.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: mythisch, fantastisch, verzonnen; USER: mythisch, mythische, legendarische, mythologische

GT GD C H L M O
n /en/ = USER: n, niet aangegeven, aangegeven, NVT, nr.

GT GD C H L M O
name /neɪm/ = NOUN: naam, benaming, voornaam, naamwoord; VERB: noemen, benoemen, heten, dopen, tot de orde roepen; USER: naam, naam van, benaming, name, de naam

GT GD C H L M O
nanyang = USER: Nanyang, van Nanyang, in Nanyang,

GT GD C H L M O
narrative /ˈnær.ə.tɪv/ = ADJECTIVE: verhalend, praatziek; NOUN: verhaal, vertelling, relaas, vertelsel; USER: verhalend, verhaal, vertelling, narratieve, verhalende

GT GD C H L M O
nasa /ˈnæs.ə/ = USER: nasa, de NASA, van NASA

GT GD C H L M O
national /ˈnæʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: nationaal, vaderlands, volks-, staats-, lands-; USER: nationaal, nationale, de nationale, het nationale

GT GD C H L M O
natural /ˈnætʃ.ər.əl/ = ADJECTIVE: natuurlijk, natuur-, normaal, aangeboren, gewoon, onwettig, menselijk, eenvoudig, ongekunsteld, tastbaar; NOUN: zwakzinnige, hersellingsteken, levensdagen, piano witte toets; USER: natuurlijk, natuurlijke, naughty, natuur, natuurreservaat

GT GD C H L M O
naturalistic /ˌnaCHərəˈlistik/ = ADJECTIVE: naturalistisch, natuurhistorisch; USER: naturalistisch, naturalistische, naturalistic

GT GD C H L M O
nautili

GT GD C H L M O
nautiluses

GT GD C H L M O
navigate /ˈnæv.ɪ.ɡeɪt/ = VERB: navigeren, varen, bevaren, besturen, sturen, varen op; USER: navigeren, Navigeer, te navigeren, navigate, navigeert

GT GD C H L M O
navigated /ˈnæv.ɪ.ɡeɪt/ = VERB: navigeren, varen, bevaren, besturen, sturen, varen op; USER: genavigeerd, navigeerde, navigeren, navigatie, oppikten navigeerden

GT GD C H L M O
nearly /ˈnɪə.li/ = ADVERB: bijna, haast, bijkans, schier, nauwkeurig, innig, van nabij, naverwant, ten nauwste; USER: bijna, vrijwel, nagenoeg, bijna de, ongeveer

GT GD C H L M O
need /niːd/ = NOUN: noodzaak, behoefte, nood, noodzakelijkheid, tekort, armoede; VERB: moeten, hoeven, behoeven, nodig hebben, vereisen, gebrek hebben, gebrek lijden; USER: behoefte, moeten, nodig hebben, noodzaak, hoeven

GT GD C H L M O
needs /nēd/ = NOUN: behoefte aan; USER: behoeften, noden, wensen, behoefte, behoeften van

GT GD C H L M O
negotiated /nəˈɡəʊ.ʃi.eɪt/ = VERB: onderhandelen, sluiten, handelen, verhandelen, zaken doen, tot stand brengen, verdisconteren, handel drijven, uit de weg ruimen; USER: onderhandeld, onderhandeld over, onderhandelde, onderhandelingen, onderhandelingsprocedure

GT GD C H L M O
negotiation /nəˌɡəʊ.ʃiˈeɪ.ʃən/ = NOUN: onderhandeling, sluiting, verhandeling, totstandbrenging, discontering; USER: onderhandeling, onderhandelingen, onderhandelingen over, onderhandelen, onderhandelingsproces

GT GD C H L M O
ness /-nəs/ = NOUN: kaap, landtong, voorgebergte; USER: ness, heid, van Ness, de Ness

GT GD C H L M O
neural /ˈnjʊə.rəl/ = ADJECTIVE: zenuw-, ruggemergs-; USER: neurale, neuraal, de neurale, neuronale

GT GD C H L M O
neurological /ˌnjʊə.rəˈlɒdʒ.ɪ.kəl/ = USER: neurologische, neurologisch

GT GD C H L M O
new /njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt; USER: nieuw, nieuwe, new

GT GD C H L M O
newport = USER: newport, nieuwpoort, new port, in Newport

GT GD C H L M O
news /njuːz/ = NOUN: nieuws, bericht, nieuwtje, tijding; USER: nieuws, Het Nieuws van, news, het nieuws, nieuwsberichten

GT GD C H L M O
newsletter /ˈnjuːzˌlet.ər/ = NOUN: nieuwsbrief, mededelingenblad, nieuwsbladje; USER: nieuwsbrief, Newsletter, nieuwsbrief van, de nieuwsbrief, nieuwsbrief aan

GT GD C H L M O
next /nekst/ = ADJECTIVE: naast, volgend, aanstaande, eerstvolgend, eerstkomend, toekomend; ADVERB: naast, vervolgens, daarna, de volgende keer, toen; USER: volgende, volgend, naast, komende, next

GT GD C H L M O
night /naɪt/ = NOUN: nacht, avond, duisternis; USER: nacht, avond, nachts, s nachts, per nacht

GT GD C H L M O
nodes /nəʊd/ = NOUN: knooppunt, knoop, geleding, knobbel, knoest, jichtknobbel, knobbelgezwel; USER: knooppunten, nodes, knopen, klieren

GT GD C H L M O
nominee /ˌnɒm.ɪˈniː/ = NOUN: kandidaat, benoemde; USER: kandidaat, benoemde, genomineerde, voorgedragen, nominee

GT GD C H L M O
non /nɒn-/ = PREFIX: niet-, non-, vrij; USER: niet, non, zonder, derde

GT GD C H L M O
nondestructive

GT GD C H L M O
nonlinear = USER: niet-lineaire, lineaire, lineair

GT GD C H L M O
nonverbal /ˌnɒnˈvɜː.bəl/ = USER: non-verbale, nonverbale, verbale, nonverbaal

GT GD C H L M O
north /nɔːθ/ = NOUN: noorden, noord, noordenwind; ADJECTIVE: noord-, noordelijk, noorder-; ADVERB: noordwaarts, noordelijk; VERB: naar het noorden gaan; USER: noorden, noord, ten noorden, het noorden, north

GT GD C H L M O
not /nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel; USER: niet, geen, niet die

GT GD C H L M O
noted /ˈnəʊ.tɪd/ = ADJECTIVE: bekend, beroemd, befaamd, vermaard; USER: bekend, opgemerkt, gewezen, merkte, vermeld

GT GD C H L M O
nov /nəʊˈvem.bər/ = USER: november

GT GD C H L M O
nova /ˈnəʊvə/ = NOUN: ster; USER: nova, van Nova,

GT GD C H L M O
novel /ˈnɒv.əl/ = NOUN: roman, wijzingswet; ADJECTIVE: nieuw, ongewoon, ongebruikelijk, nieuw uitgevonden; USER: roman, nieuw, nieuwe, novel, boek

GT GD C H L M O
november /nəʊˈvem.bər/ = NOUN: roman, wijzingswet

GT GD C H L M O
now /naʊ/ = ADVERB: nu, thans, nou, enfin, op het ogenblik; CONJUNCTION: als; USER: nu, bedrijf, met bedrijf, now, thans

GT GD C H L M O
number /ˈnʌm.bər/ = NOUN: aantal, nummer, getal, tal, versmaat, meid, mens; VERB: tellen, nummeren, bedragen; USER: aantal, nummer, getal, het aantal

GT GD C H L M O
numerous /ˈnjuː.mə.rəs/ = ADJECTIVE: vele, talrijk, overvloedig, zonder tal; USER: talrijk, vele, talrijke, tal, tal van

GT GD C H L M O
nyc = USER: nyc, New York, oriëntatiepunt, nYC van

GT GD C H L M O
o /ə/ = INTERJECTION: O!; USER: o, o.

GT GD C H L M O
objects /ˈɒb.dʒɪkt/ = NOUN: object, voorwerp, doel, onderwerp, ding, bedoeling, mikpunt, plan; VERB: bezwaar maken, tegenwerpen, tegenspreken, bezwaar hebben tegen, tegenwerpingen maken, op iets tegen hebben; USER: objecten, voorwerpen, Objects

GT GD C H L M O
obstacle /ˈɒb.stɪ.kl̩/ = NOUN: belemmering, hindernis, hinderpaal, beletsel, hinder; USER: hindernis, hinderpaal, belemmering, obstakel, obstakels

GT GD C H L M O
occupational /ˌɒk.jəˈpeɪ.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: beroeps-; USER: beroeps-, beroepsmatige, werk, beroeps, beroepsziekten

GT GD C H L M O
october /ɒkˈtəʊ.bər/ = NOUN: oktober, wijnmaand; ADJECTIVE: October-

GT GD C H L M O
odyssey /ˈɒd.ɪ.si/ = NOUN: lange avontuurlijke reis; USER: Odyssee, odyssey, odyssee van

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
offered /ˈɒf.ər/ = VERB: bieden, aanbieden, offeren, uitloven, aanvoeren, ten offer brengen, ten beste geven; USER: aangeboden, bood, geboden, boden, worden aangeboden

GT GD C H L M O
officer /ˈɒf.ɪ.sər/ = NOUN: officier, ambtenaar, beambte, deurwaarder, politieagent, dienaar; VERB: van officieren voorzien, aanvoeren; USER: officier, ambtenaar, officer, functionaris, ordonnateur

GT GD C H L M O
officials /əˈfɪʃ.əl/ = NOUN: aanbieding, aanbod, bod, offerte, aanzoek, huwelijksaanzoek; USER: ambtenaren, functionarissen, de ambtenaren, ambtenaren van, ambtenaar

GT GD C H L M O
often /ˈɒf.ən/ = ADVERB: vaak, dikwijls, veelal, menigmaal, gedurig; USER: vaak, dikwijls, vaak ook, veelal, vaker

GT GD C H L M O
ogden = USER: ogden, ogden de, in Ogden, van Ogden, ogden in,

GT GD C H L M O
oh /əʊ/ = INTERJECTION: Oh!, Ach!, Ah!, Och!, He!; USER: oh, O, Ach, och

GT GD C H L M O
olympics /əˈlɪm.pɪks/ = NOUN: Olympische Spelen; USER: Olympische Spelen, olympics, Olympische, olympisch, Olympische Spelen van

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
ongoing /process/ = ADJECTIVE: voortdurend, lopend, aanhoudend; USER: lopend, aanhoudend, voortdurend, lopende, voortdurende

GT GD C H L M O
online /ˈɒn.laɪn/ = USER: online, keer, online hebben

GT GD C H L M O
only /ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst; CONJUNCTION: alleen, maar; ADJECTIVE: enkel, enig, enigst; USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige

GT GD C H L M O
ooze /uːz/ = NOUN: modder, slijk, sijpeling, slib, lek, looiwater; VERB: sijpelen, lekken, uitlekken, uitzweten, ontzinken; USER: sijpelen, slijk, bacterieslijm, ooze, sijpelt

GT GD C H L M O
open /ˈəʊ.pən/ = ADJECTIVE: open, toegankelijk, openlijk; VERB: openen, opengaan, openmaken, opendoen, zich openen, openslaan, inleiden, openleggen; NOUN: opening; USER: open, openen, geopend, te openen, opent

GT GD C H L M O
opening /ˈəʊ.pən.ɪŋ/ = NOUN: opening, inleiding, begin, gat, mond, gelegenheid, kans, vooruitzicht, vakante betrekking; ADJECTIVE: openend, inleidend; USER: opening, openen, het openen, openen van, het openen van

GT GD C H L M O
openly /ˈəʊ.pən.li/ = ADVERB: openlijk, openbaar, openhartig, ronduit, open en bloot, rondweg; USER: openlijk, open, openlijk te, openheid, openbaar

GT GD C H L M O
opera /ˈɒp.ər.ə/ = NOUN: opera; USER: opera, opera van, de Opera

GT GD C H L M O
operatic /ˌɒp.ərˈæt.ɪk/ = ADJECTIVE: opera-, theatraal-; USER: opera-, operatic,

GT GD C H L M O
operating = ADJECTIVE: werkzaam, bedrijfs-; USER: werkzaam, operationele, actief, werken, exploitatie

GT GD C H L M O
optical /ˈɒp.tɪ.kəl/ = ADJECTIVE: optisch-, gezichts-; USER: optische, optisch

GT GD C H L M O
options /ˈɒp.ʃən/ = NOUN: optie, keuze, alternatief, keus, voorkeur, premieaffaire, verkiezing, premie; USER: opties, mogelijkheden, Dineropties, opties te

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
organic /ɔːˈɡæn.ɪk/ = ADJECTIVE: organisch, organiek, georganiseerd, bewerktuigd, structureel, fundamenteel; USER: organisch, organische, biologische, Organic, biologisch

GT GD C H L M O
organizations /ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging; USER: organisaties, organisaties die, instellingen, organisatie

GT GD C H L M O
organized /ˈɔː.ɡən.aɪzd/ = ADJECTIVE: georganiseerd; USER: georganiseerd, organiseerde, georganiseerde, organiseren, organiseert

GT GD C H L M O
organizer /ˈôrgəˌnīzər/ = NOUN: organisator, systematische agenda; USER: organisator, organizer, organisator van, organizergegevens, organisatie

GT GD C H L M O
organizing /ˈɔː.ɡən.aɪz/ = VERB: organiseren, regelen, bewerktuigen, uitschrijven; USER: organiseren, het organiseren van, organiseren van, het organiseren, organiserende

GT GD C H L M O
original /əˈrɪdʒ.ɪ.nəl/ = ADJECTIVE: origineel, oorspronkelijk, eerste, aanvankelijk; NOUN: oorsprong, afkomst, oorspronkelijk stuk; USER: origineel, originele, oorspronkelijke, oorspronkelijk, eerste

GT GD C H L M O
other /ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend; PRONOUN: ander, anders; ADVERB: anders; USER: ander, anders, andere, overige, meer

GT GD C H L M O
others /ˈʌð.ər/ = USER: anderen, andere, meer, anderen te

GT GD C H L M O
otherwise /ˈʌð.ə.waɪz/ = ADVERB: anders, anderszins, verder, op een andere manier; ADJECTIVE: anders-; USER: anders, anderszins, anders is, andere wijze, op andere wijze

GT GD C H L M O
outlets /ˈaʊt.let/ = NOUN: stopcontact, uitgang, verkooppunt, uitloop, uitweg, afzetgebied, afvoerbuis, afvoerkanaal, afnemer, mond van rivier, veiligheidsklep; USER: verkooppunten, outlets, stopcontacten, uitlaten, afzetmogelijkheden

GT GD C H L M O
output /ˈaʊt.pʊt/ = NOUN: uitgang, uitvoer, productie, vermogen, produktie, opbrengst, prestatie, uitkomst, effect, eliminatie, ontwikkeling, output van computer; USER: uitgang, vermogen, uitvoer, productie

GT GD C H L M O
outreach /ˈaʊt.riːtʃ/ = VERB: overtreffen, verder reiken dan, zich uitstrekken; USER: overtreffen, outreach, straathoekwerk, reikwijdte, overtreft

GT GD C H L M O
outside /ˌaʊtˈsaɪd/ = ADVERB: buiten, naar buiten, daarbuiten, van buiten, buitenop; PREPOSITION: buiten, behalve; NOUN: buitenkant, buitenzijde, buitenste, uitwendige, maximum; ADJECTIVE: buitenste, uiterlijk, uiterst, op zijn hoogst; USER: buiten, buitenkant, buiten de, externe, buitenwereld

GT GD C H L M O
outstanding /ˌaʊtˈstæn.dɪŋ/ = ADJECTIVE: uitstekend, uitstaan, voortreffelijk, buitengewoon, opvallend, achterstallig, onbetaald, onbeslist, onafgedaan, in het oog lopend, onuitgemaakt; USER: uitstekend, uitstaan, voortreffelijk, uitstaande, uitstekende

GT GD C H L M O
over /ˈəʊ.vər/ = ADVERB: over, boven, voorbij, uit; PREPOSITION: over, boven, bij; ADJECTIVE: over-, afgelopen, beëindigd, klaar; NOUN: overschot; USER: over, boven, meer dan, via, dan

GT GD C H L M O
own /əʊn/ = ADJECTIVE: eigen, bloedeigen; VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven; NOUN: eigendom, eigen familie; USER: eigen, zelf

GT GD C H L M O
p /piː/ = USER: p, blz., t, f, Holland t

GT GD C H L M O
page /peɪdʒ/ = NOUN: pagina, page, bladzijde, edelknaap, boer, livreiknecht, piccolo, rokophouder, bruidsjonkertje; VERB: pagineren, page zijn; USER: pagina, page, pagina is, deze pagina, deze pagina is

GT GD C H L M O
pages /peɪdʒ/ = VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven

GT GD C H L M O
painted /peɪnt/ = ADJECTIVE: geschilderd; USER: geschilderd, geschilderde, schilderde, beschilderd, beschilderde

GT GD C H L M O
painting /ˈpeɪn.tɪŋ/ = NOUN: schilderij, schilderkunst, schilderstuk, schildering, doek; USER: schilderij, schilderen, painting, schilderkunst, het schilderen

GT GD C H L M O
paintings /ˈpeɪn.tɪŋ/ = NOUN: schilderij, schilderkunst, schilderstuk, schildering, doek; USER: schilderijen, schilderij, schilderingen, schilderijen van

GT GD C H L M O
pamela = USER: pamela, van pamela

GT GD C H L M O
pan /pæn/ = NOUN: schaal, bodem, hersenpan, harde ondergrond; VERB: afkammen, vitten op; USER: schaal, pan, de pan

GT GD C H L M O
panel /ˈpæn.əl/ = NOUN: paneel, dashboard, vak, luik, instrumentenbord, tussenzetsel, tussenschot, beschot; VERB: lambrizeren, in vakken verdelen; USER: paneel, panel, deelvenster, bedieningspaneel, scherm

GT GD C H L M O
panelist /ˈpæn·əl·ɪst/ = USER: panellid, geschillenbeslechter, panelleden, panelist,

GT GD C H L M O
paper /ˈpeɪ.pər/ = NOUN: papier, document, krant, blad, dagblad, blaadje, behangselpapier, akte, bescheid, nieuwsblad; ADJECTIVE: papieren, van papier, op papier; VERB: behangen, in papier pakken; USER: papier, papieren, document, paper, het papier

GT GD C H L M O
papers /ˈpeɪ.pər/ = NOUN: papieren, stukken, paperassen; USER: papieren, papers, documenten, papier, kranten

GT GD C H L M O
parade /pəˈreɪd/ = NOUN: parade, vertoon, paradeplaats, exercitieplein, schijn; VERB: paraderen, pronken, pralen, aantreden, prijken, doortrekken, laten marcheren, optocht houden, in optocht marcheren; USER: parade, optocht, parade van, stoet, de Parade van

GT GD C H L M O
paradigm /ˈpær.ə.daɪm/ = NOUN: paradigma; USER: paradigma, paradigma van

GT GD C H L M O
paradise /ˈparəˌdīs/ = NOUN: paradijs, dierenpark, engelenbak; USER: paradijs, het paradijs, paradise, paradijs voor, paradijselijke

GT GD C H L M O
park /pɑːk/ = NOUN: park, parkeerterrein, stallen, artilleriepark, oesterpark; VERB: parkeren, park aanleggen, aanleggen als park, opbergen; USER: park, park van, het park, Parkeer, parkeren

GT GD C H L M O
parks /pɑːk/ = NOUN: park, parkeerterrein, stallen, artilleriepark, oesterpark; VERB: parkeren, park aanleggen, aanleggen als park, opbergen; USER: parken, parks, park

GT GD C H L M O
participants /pɑːˈtɪs.ɪ.pənt/ = NOUN: deelnemer, deelgenoot, aandeelhebber; USER: deelnemers, de deelnemers, deelnemers aan

GT GD C H L M O
participated /pɑːˈtɪs.ɪ.peɪt/ = VERB: meedoen, deelnemen, deel hebben, meemaken, zijn medewerking verlenen, delen in; USER: deelgenomen, deelnamen, deel, nam deel, hebben deelgenomen

GT GD C H L M O
participation /pɑːˌtɪs.ɪˈpeɪ.ʃən/ = NOUN: deelname, deelneming, inspraak, aandeel; USER: deelname, deelneming, inspraak, participatie, de deelname

GT GD C H L M O
partnerships /ˈpɑːt.nə.ʃɪp/ = NOUN: vennootschap, deelvennootschap; USER: partnerschappen, partnerships, samenwerkingsverbanden, samenwerking, partnerschap

GT GD C H L M O
parts /pɑːt/ = NOUN: gebied, streek, bekwaamheid, talent; USER: onderdelen, delen, parts, delen van

GT GD C H L M O
party /ˈpɑː.ti/ = NOUN: partij, feestje, persoon, gezelschap, deelnemer, fuif, troep, aanhang, leden, factie, mens; USER: partij, feestje, feest, party, partijen

GT GD C H L M O
pasadena = USER: Pasadena, in Pasadena, van Pasadena,

GT GD C H L M O
patent /ˈpeɪ.tənt/ = NOUN: octrooi, patent, vergunning, gepatenteerd artikel; VERB: patenteren, octrooieren, patent nemen op; ADJECTIVE: patent, gepatenteerd, duidelijk, openbaar, zichtbaar, voortreffelijk; USER: octrooi, patent, octrooien, octrooischrift

GT GD C H L M O
patented /ˈpeɪ.tənt/ = VERB: patenteren, octrooieren, patent nemen op; USER: gepatenteerde, gepatenteerd, geoctrooieerde, octrooi

GT GD C H L M O
patents /ˈpeɪ.tənt/ = NOUN: octrooi, patent, vergunning, gepatenteerd artikel; USER: patenten, octrooien, octrooi, patents

GT GD C H L M O
path /pɑːθ/ = NOUN: pad, weg, baan, paadje; USER: pad, weg, mindervaliden, voor mindervaliden, path

GT GD C H L M O
pathogenic

GT GD C H L M O
patterns /ˈpæt.ən/ = NOUN: patroon, model, voorbeeld, knippatroon, toonbeeld, staal; USER: patronen, patterns, patroon, patronen te

GT GD C H L M O
patterson = USER: patterson, van Patterson"

GT GD C H L M O
pc /ˌpiːˈsiː/ = USER: pc, pct, st, computer

GT GD C H L M O
peer /pɪər/ = VERB: turen, staren, evenaren, aanstaren, koekeloeren, zich vertonen, verschijnen, in de adelstand verheffen, in zicht komen; NOUN: gelijke, pair, edelman, weerga; ADJECTIVE: gelijk; USER: turen, Bestandenuitwisseling

GT GD C H L M O
pending /ˈpen.dɪŋ/ = PREPOSITION: in afwachting van, hangende, tot, gedurende; ADJECTIVE: aanhangig, hangend, onbeslist, nog onbeslist, onafgedaan; USER: in afwachting van, hangende, aanhangig, hangend, afwachting

GT GD C H L M O
penn /ˈpen.i.wəθ/ = USER: penn, penn de, van Penn

GT GD C H L M O
people /ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente; VERB: bevolken, bevolkt worden; USER: mensen, personen, volk, mensen die, men

GT GD C H L M O
perceptive /pəˈsep.tɪv/ = ADJECTIVE: opmerkzaam, waarnemend; USER: opmerkzaam, scherpzinnig, perceptieve, scherpzinnige, opmerkzame

GT GD C H L M O
perfect /ˈpɜː.fekt/ = ADJECTIVE: perfect, volmaakt, volkomen, volledig, voortreffelijk, voltooid, volslagen, in optima forma; VERB: perfectioneren, volmaken, voltooien, verbeteren, volvoeren; NOUN: voltooid tegenwoordige tijd; USER: perfect, perfecte, ideaal, ideale, een perfecte

GT GD C H L M O
performance /pəˈfɔː.məns/ = NOUN: optreden, prestatie, uitvoering, voorstelling, nakoming, vervulling, spel, opvoering, toneelvoorstelling; USER: prestatie, voorstelling, uitvoering, prestaties, de prestaties

GT GD C H L M O
performing /pərˈfôrm/ = ADJECTIVE: uitvoerend, gedresseerd, dramatisch, afgericht; USER: uitvoerend, uitvoeren, uitvoeren van, het uitvoeren, het uitvoeren van

GT GD C H L M O
personalities /ˌpərsəˈnalitē/ = NOUN: persoonlijkheid, karakter, aard, geaardheid; USER: persoonlijkheden, persoonlijkheid, personen, personaliteiten, figuren

GT GD C H L M O
personality /ˌpərsəˈnalitē/ = NOUN: persoonlijkheid, karakter, aard, geaardheid; USER: persoonlijkheid, de persoonlijkheid, persoonlijkheid van, karakter, persoonlijkheid te

GT GD C H L M O
pervasive /pəˈveɪ.sɪv/ = ADJECTIVE: doordringend; USER: doordringend, doordringende, alomtegenwoordig, alomtegenwoordige, indringende

GT GD C H L M O
ph /ˌpiːˈeɪtʃ/ = USER: ph, Tel, pH van

GT GD C H L M O
phase /feɪz/ = NOUN: fase, stadium, schijngestalte, kwartier; VERB: geleidelijk invoeren; USER: fase, phase, fase van

GT GD C H L M O
phd /ˌpiː.eɪtʃˈdiː/ = USER: phd, Doctor, doctoraat, promotie, promotieonderzoek

GT GD C H L M O
philosophically /ˌfɪl.əˈsɒf.ɪ.kəl.i/ = USER: Filosofisch, filosofische, Filosofisch gezien, wijsgerig, een filosofisch,

GT GD C H L M O
philosophy /fɪˈlɒs.ə.fi/ = NOUN: filosofie, wijsbegeerte, levensbeschouwing; USER: filosofie, Wijsbegeerte, Philosophy, de filosofie, filosofie van

GT GD C H L M O
photoshop = USER: photoshop, photoshop wordt, van Photoshop

GT GD C H L M O
physical /ˈfɪz.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: fysiek, lichamelijk, fysisch, materieel, natuurkundig, natuurwetenschappelijk, natuurfilosofisch, natuur-; NOUN: lichamelijk onderzoek; USER: fysiek, lichamelijk, fysisch, fysieke, lichamelijke

GT GD C H L M O
physics /ˈfɪz.ɪks/ = NOUN: fysica, natuurkunde; USER: fysica, natuurkunde, physics, de fysica, de natuurkunde

GT GD C H L M O
physiological /-əˈlɒdʒ.ɪ.kəl/ = USER: fysiologische, fysiologisch, de fysiologische

GT GD C H L M O
pie /paɪ/ = NOUN: taart, pastei, gebak, pasteitje, ekster, chaos, warboel, koperen munt in india, kletskous; VERB: in de war sturen, in de war gooien, door elkaar gooien; USER: taart, pastei, pie, cirkel, pastei van

GT GD C H L M O
pieces /pēs/ = NOUN: duiten; USER: stukken, stukjes, stuks, pieces, delen

GT GD C H L M O
piers /pir/ = USER: pieren, steigers, pijlers, aanlegsteigers, de pieren,

GT GD C H L M O
piezoelectric

GT GD C H L M O
pirate /ˈpaɪ.rət/ = NOUN: piraat, zeerover, zeeschuimer, zeeroversschip, nadrukker, plagiaris, letterdief, bus die passagiers van andere bus afkaapt; VERB: roven, plunderen, ongeoorloofd boeken, nadrukken, zeeroof plegen; USER: piraat, Pirate, piraten, piraat van, van de Piraat

GT GD C H L M O
pisa = USER: pisa, Pise, van Pisa

GT GD C H L M O
place /pleɪs/ = NOUN: plaats, plek, ruimte, positie, huis, woonplaats, oord, gebouw, lokaal; VERB: plaatsen, zetten, stellen; USER: plaats, plek, plaatsvinden, place, plek om

GT GD C H L M O
planned /plan/ = NOUN: pest, plaag, straf; VERB: kwellen, pesten, treiteren, bezoeken; USER: gepland, geplande, voorzien, plan, van plan

GT GD C H L M O
planning /ˈplæn.ɪŋ/ = NOUN: planning, het ontwerpen, opzet, regeling; USER: planning, plan, van plan, plannen, het plannen

GT GD C H L M O
plano = USER: plano, in Plano, van Plano, Dallas,

GT GD C H L M O
platform /ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij; VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium; USER: platform, platform te, platform voor, perron

GT GD C H L M O
platforms /ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij; VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium; USER: platforms, platformen, perrons, platform

GT GD C H L M O
play /pleɪ/ = VERB: spelen, bespelen, laten spelen, uitspelen, werken, uithalen, afdraaien; NOUN: spel, toneelstuk, speling, speelruimte, toneelspel; USER: spelen, te spelen, afspelen, play, speelt

GT GD C H L M O
playful /ˈpleɪ.fəl/ = ADJECTIVE: speels, dartel, guitig, snaaks, schertsend, schelmachtig, speelziek; USER: speels, speelse, ludieke

GT GD C H L M O
pleasure /ˈpleʒ.ər/ = NOUN: plezier, genoegen, welbehagen, vermaak, pret, welgevallen, goedvinden, verkiezing, het believen; VERB: behagen scheppen, een genoegen doen, iem. een dienst bewijzen; USER: plezier, genoegen, genot, welbehagen, vermaak

GT GD C H L M O
plight /plaɪt/ = NOUN: situatie, toestand, positie, staat, conditie, verbintenis, belofte, trouwbelofte; VERB: verpanden, beloven; USER: toestand, situatie, lot, benarde situatie, benarde toestand

GT GD C H L M O
pm /ˌpiːˈem/ = NOUN: plutonium; USER: pm, uur, am, Ons

GT GD C H L M O
poet /ˈpəʊ.ɪt/ = NOUN: dichter, poët, gedichterubriek in krant; USER: dichter, dichteres, poet, poëet

GT GD C H L M O
poetry /ˈpəʊ.ɪ.tri/ = NOUN: poëzie, dichtkunst; USER: poëzie, dichtkunst, Poetry, gedichten, Poëzieblender

GT GD C H L M O
pole /pəʊl/ = NOUN: pool, paal, stok, dissel, staak, kuil, balanceerstok; VERB: bomen, van palen voorzien, van staken voorzien; USER: paal, pool, stok, pole, polige

GT GD C H L M O
polymer /ˈpɒl.ɪ.mər/ = NOUN: polymeer; USER: polymeer, polymere, polymeren

GT GD C H L M O
polytechnic /ˌpɒl.ɪˈtek.nɪk/ = NOUN: hoger beroepsonderwijs; USER: polytechnische, HBO, hogeschool, de polytechnische, polytechnic

GT GD C H L M O
pooh /po͞o,po͝o/ = INTERJECTION: Bah!; USER: pooh, poepen

GT GD C H L M O
popular /ˈpɒp.jʊ.lər/ = ADJECTIVE: populair, volks, algemeen, veelgeliefd, getapt, volksgezind, gewoon; USER: populair, populaire, populairste, populairder

GT GD C H L M O
porosity

GT GD C H L M O
portrait /ˈpɔː.trət/ = NOUN: portret, beeld, beeltenis, evenbeeld, levendige beschrijving; USER: portret, portret van, Portrait, verticaal, staand

GT GD C H L M O
portraits /ˈpɔː.trət/ = NOUN: portret, beeld, beeltenis, evenbeeld, levendige beschrijving; USER: portretten, portraits, portret, portretten van

GT GD C H L M O
position /pəˈzɪʃ.ən/ = NOUN: positie, standpunt, stand, ligging, houding, rang; VERB: plaatsen, opstellen, de plaats bepalen van; USER: positie, stand, standpunt, ligging, standpunt van

GT GD C H L M O
positive /ˈpɒz.ə.tɪv/ = NOUN: positief, positief getal, stellende trap, werkelijkheid; ADJECTIVE: positief, zeker, stellig, constructief, bepaald, volstrekt, dogmatisch; USER: positief, positieve, de positieve

GT GD C H L M O
positivity /ˌpɒz.əˈtɪv.ə.ti/ = USER: positiviteit, Positivity,

GT GD C H L M O
possibilities /ˌpɒs.əˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: mogelijkheid, bestaanbaarheid; USER: mogelijkheden, mogelijke, mogelijk, mogelijkheid, mogelijkheden van

GT GD C H L M O
post /pəʊst/ = NOUN: post, postkantoor, wachtpost, brievenbus, betrekking; ADVERB: na, achter; VERB: posten, boeken, aanplakken, posteren, op de post doen; USER: post, posten, plaatsen, te plaatsen, berichten

GT GD C H L M O
poster /ˈpəʊ.stər/ = NOUN: poster, affiche, aanplakbiljet, plakkaat, renbode, postpaard, aanplakker; USER: poster, affiche, homepage, de homepage, poster van

GT GD C H L M O
postures /ˈpɒs.tʃər/ = NOUN: houding, postuur, gestalte, toestand, staat; USER: houdingen, houding, lichaamshoudingen, houdingen te

GT GD C H L M O
posturing /ˈpɒs.tʃər.ɪŋ/ = ADJECTIVE: aanstellerig; USER: aanstellerig, aanstellerij, het posturing, houding, geneuzel,

GT GD C H L M O
powered /-paʊəd/ = ADJECTIVE: capaciteit; USER: aangedreven, gevoed, powered, ingeschakeld

GT GD C H L M O
powerful /ˈpaʊə.fəl/ = ADJECTIVE: krachtig, machtig, sterk, indrukwekkend, veelvermogend, vermogend; USER: krachtig, machtig, krachtige, machtige, krachtiger

GT GD C H L M O
practice /ˈpræk.tɪs/ = NOUN: praktijk, beoefening, gebruik, uitoefening, toepassing, aanwending; VERB: oefenen, beoefenen, uitoefenen, toepassen, in praktijk brengen, instuderen; USER: praktijk, de praktijk, praktijken, practice, oefenen

GT GD C H L M O
precepts /ˈpriː.sept/ = NOUN: voorschrift, stelregel, grondregel, bevel, mandaat, schoolgeld; USER: leefregels, voorschriften, grondregels, geboden, bevelen

GT GD C H L M O
precision /prɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: nauwkeurigheid, juistheid, nauwgezetheid, accuratesse; USER: nauwkeurigheid, precisie, nauwkeurig, nauwkeurige

GT GD C H L M O
preliminary /priˈliməˌnerē/ = ADJECTIVE: voorafgaand, inleidend, preliminair; NOUN: voorbereiding, inleiding; USER: inleidend, voorafgaand, prejudiciële, voorlopige, voorlopig

GT GD C H L M O
present /ˈprez.ənt/ = VERB: presenteren, voorleggen, voorstellen; ADJECTIVE: present, aanwezig, tegenwoordig, onderhavig, actueel; NOUN: cadeau, geschenk, het heden, tegenwoordige tijd; USER: presenteren, aanwezig, te presenteren, stellen, aanwezige

GT GD C H L M O
presentation /ˌprez.ənˈteɪ.ʃən/ = NOUN: presentatie, voorstelling, overlegging, indiening, voorlegging, aanbieding, optreden; USER: presentatie, voorstelling, de presentatie, aanbiedingsvorm, overlegging

GT GD C H L M O
presentations /ˌprez.ənˈteɪ.ʃən/ = NOUN: presentatie, voorstelling, overlegging, indiening, voorlegging, aanbieding, optreden; USER: presentaties, presentatie, van presentaties, presentaties te

GT GD C H L M O
presenting /prɪˈzent/ = VERB: presenteren, voorleggen, voorstellen, indienen, zich voordoen, aanbieden, overleggen, cadeau geven, de voordracht opmaken; USER: presenteren, presentatie, presenteert, de presentatie, presenteren van

GT GD C H L M O
president /ˈprez.ɪ.dənt/ = NOUN: president, voorzitter, directeur, preses, praeses, hoofd van bepalende colleges; USER: president, voorzitter, de Voorzitter, voorzitter van

GT GD C H L M O
presidential /ˈprez.ɪ.dənt/ = ADJECTIVE: presidents-, voorzitters-; USER: presidents-, presidentiële, presidentieel, presidentsverkiezingen, presidents

GT GD C H L M O
press /pres/ = VERB: drukken, dringen, pressen, opdringen, uitpersen, oppersen, knellen, uitdrukken, uitknijpen, prangen, presseren, zich verdringen; NOUN: pers, drukpers, drukkerij, gedrang; USER: drukken, pers, druk, op, druk op

GT GD C H L M O
pride /praɪd/ = NOUN: trots, hoogmoed, luister; USER: trots, hoogmoed, trots van, trots te, de trots

GT GD C H L M O
primal /ˈpraɪ.məl/ = ADJECTIVE: oorsrponkelijk, voornaamst; USER: oer, primal, oorspronkelijke, primaire

GT GD C H L M O
primordial /prīˈmôrdēəl/ = ADJECTIVE: oer-, oorspronkelijk; USER: oer-, oorspronkelijke, primordiale, fundamentele, primordiaal

GT GD C H L M O
principles /ˈprɪn.sɪ.pl̩/ = NOUN: beginsel, principe, grondbeginsel, stelregel, element, bron, bestanddeel; USER: principes, uitgangspunten, beginselen, beginselen van, de beginselen

GT GD C H L M O
priority /praɪˈɒr.ɪ.ti/ = NOUN: prioriteit, voorrang; USER: prioriteit, voorrang, prioritaire, prioritair, prioriteiten

GT GD C H L M O
priya = USER: priya, van Priya,

GT GD C H L M O
prize /praɪz/ = NOUN: prijs, hefkracht, beloning, premie, buit, voordeel, buitenkansje; VERB: openbreken, waarderen, bekronen, op prijs stellen, bekronen met een prijs; ADJECTIVE: bekroond, eersteklas, prima; USER: prijs, prijzengeld, prijzenpot, prijzen, hoofdprijs

GT GD C H L M O
prizes /praɪz/ = NOUN: prijs, hefkracht, beloning, premie, buit, voordeel, buitenkansje; USER: prijzen, prijzen te

GT GD C H L M O
proc

GT GD C H L M O
proceedings /prəˈsiːd/ = NOUN: werkzaamheden, handelingen, notulen, gebeurtenissen, rechtsvervolging instellen; USER: werkzaamheden, procedure, procedures, geding, de procedure

GT GD C H L M O
process /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: procede, werkwijze, proces, taak

GT GD C H L M O
processes /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: processen, procedes, werkwijzen, proces

GT GD C H L M O
produced /prəˈd(y)o͞os,prō-/ = VERB: produceren, opleveren, voortbrengen, overleggen, teweegbrengen, opbrengen, afwerpen, bijbrengen, te voorschijn brengen, voor de dag halen; USER: geproduceerd, geproduceerde, produceerde, vervaardigd, verkregen

GT GD C H L M O
producing /prəˈd(y)o͞os,prō-/ = VERB: produceren, opleveren, voortbrengen, overleggen, teweegbrengen, opbrengen, afwerpen, bijbrengen, te voorschijn brengen, voor de dag halen; USER: producerende, produceren, het produceren, productie, produceert

GT GD C H L M O
product /ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht; USER: product, produkt, artikel, producten

GT GD C H L M O
production /prəˈdʌk.ʃən/ = NOUN: productie, produktie, product, voortbrenging, produkt, voortbrengsel; USER: productie, de productie, produktie, productie van

GT GD C H L M O
products /ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht; USER: producten, produkten, produkten die, producten van, artikelen

GT GD C H L M O
prof /prɒf/ = USER: prof, prof., prof.dr., prof. dr.

GT GD C H L M O
professional /prəˈfeʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: professioneel, beroeps-, deskundig, van beroep, vak-, ambts-; NOUN: vakman; USER: professioneel, professionele, professional, beroepsmatig, beroeps

GT GD C H L M O
professor /prəˈfes.ər/ = NOUN: hoogleraar, professor, belijder, vakman, beroeps; USER: professor, hoogleraar, hoofddocent, professor in, prof.

GT GD C H L M O
professors /prəˈfes.ər/ = NOUN: hoogleraar, professor, belijder, vakman, beroeps; USER: professoren, hoogleraren, docenten, belijders, hoogleraar

GT GD C H L M O
proficient /prəˈfɪʃ.ənt/ = ADJECTIVE: bedreven, bekwaam, vaardig; NOUN: meester, vergevorderde; USER: bedreven, bekwaam, vaardig, bekwamen, vakkundig

GT GD C H L M O
profit /ˈprɒf.ɪt/ = NOUN: winst, voordeel, baat, profijt, nut, gewin, verdienste; VERB: baten, helpen, voordeel afwerpen voor, van nut zijn; USER: winst, profit, resultaat, voordeel

GT GD C H L M O
program /ˈprəʊ.ɡræm/ = NOUN: programma, program, programmaboekje, agenda; VERB: programmeren; USER: programma, het programma, programma van, programma voor

GT GD C H L M O
programme /ˈprəʊ.ɡræm/ = NOUN: programma, programma, program, program, programmaboekje, programmaboekje, agenda, agenda; VERB: programmeren; USER: programma, het programma, programma van, programma voor

GT GD C H L M O
programmed /ˈprəʊ.ɡræm/ = VERB: programmeren; USER: geprogrammeerde, geprogrammeerd, ingestelde, de geprogrammeerde

GT GD C H L M O
programming /ˈprōˌgram,-grəm/ = VERB: programmeren; USER: programmering, programmeren, de programmering, programmeer, programmeertaal

GT GD C H L M O
progress /ˈprəʊ.ɡres/ = NOUN: vooruitgang, voortgang, verloop, vordering, verbetering, stand van zaken, toeneming, beterschap; VERB: vooruitgaan, vooruitkomen, opschieten, vordering maken, aan de gang zijn; USER: vooruitgang, voortgang, vorderingen, de vooruitgang, de voortgang

GT GD C H L M O
project /ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten; NOUN: plan, ontwerp, onderneming; USER: project, projecten, het project

GT GD C H L M O
projects /ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten; NOUN: plan, ontwerp, onderneming; USER: projecten, projecten die, project

GT GD C H L M O
promenade /ˌprɒm.əˈnɑːd/ = NOUN: promenade, wandeling, wandelplaats, wandeldek, wandeldreef, wandelrit; VERB: wandelen, rondrijden, rondleiden; USER: promenade, boulevard, lopen, promenade van, promenade langs

GT GD C H L M O
prominently /ˈprɒm.ɪ.nənt/ = USER: prominent, opvallend, duidelijk, prominente, prominente plaats

GT GD C H L M O
prophets /ˈprɒf.ɪt/ = NOUN: profeet, voorzegger, voorspeler

GT GD C H L M O
proposal /prəˈpəʊ.zəl/ = NOUN: voorstel, aanbod, aanzoek, huwelijksaanzoek; USER: voorstel, voorstel van, het voorstel, het voorstel van

GT GD C H L M O
proposals /prəˈpəʊ.zəl/ = NOUN: voorstel, aanbod, aanzoek, huwelijksaanzoek; USER: voorstellen, indienen van voorstellen, het indienen van voorstellen, voorstellen van, de voorstellen

GT GD C H L M O
proposed /prəˈpəʊz/ = VERB: voorstellen, bieden, voorleggen, van plan zijn, aanzoeken, zich voorstellen, uitloven, zich voornemen, aanbieden; USER: voorgesteld, voorgestelde, stelde, voorstel

GT GD C H L M O
props /prɒp/ = NOUN: rekwisieten, toneelrekwisieten; USER: rekwisieten, props, steunen, attributen, stutten

GT GD C H L M O
propulsion /prəˈpʌl.ʃən/ = NOUN: voortstuwing, stuwkracht; USER: voortstuwing, aandrijving, voortstuwingssystemen, aandrijfsystemen, aandrijfsysteem

GT GD C H L M O
prostheses /ˈprɒs.θiː.sɪs/ = USER: prothese

GT GD C H L M O
prosthetics = USER: protheses, prothesen, prothetiek, prothetische, prosthetics

GT GD C H L M O
protection /prəˈtek.ʃən/ = NOUN: bescherming, protectie, beschutting, hoede, protectionisme, gunst, vrijgeleide; USER: bescherming, bescherming van, de bescherming, de bescherming van, beveiliging

GT GD C H L M O
prototypes /ˈprəʊ.tə.taɪp/ = NOUN: prototype; USER: prototypes, prototypen, prototype, prototypes te

GT GD C H L M O
prototyping /ˈprōtəˌtīp/ = USER: prototyping, prototypes, prototype, prototypen, prototypering

GT GD C H L M O
protruded /prəˈtruːd/ = VERB: uitsteken, uitpuilen, vooruitduwen, vooruitsteken, opdringen; USER: staken, uitstak, puilden, vooruitgestoken, stak,

GT GD C H L M O
provide /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden

GT GD C H L M O
provided /prəˈvīd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: verstrekt, mits, voorwaarde, voorzien, op voorwaarde

GT GD C H L M O
providence /ˈprɒv.ɪ.dəns/ = NOUN: voorzorg, voorzieningheid, zuinigheid, vooruitziendheid; USER: voorzienigheid, Providence, de voorzienigheid, in Providence

GT GD C H L M O
providing /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren

GT GD C H L M O
psychoactive /sʌɪkəʊˈaktɪv/ = USER: psychoactieve, psychoactief, van psychoactieve, psycho,

GT GD C H L M O
psychological /ˌsaɪ.kəlˈɒdʒ.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: psychologisch; USER: psychologisch, psychologische, psychische, psychisch

GT GD C H L M O
public /ˈpʌb.lɪk/ = NOUN: publiek, herberg; ADJECTIVE: openbaar, publiek, algemeen, openlijk, ruchtbaar, staats-, volks-; USER: publiek, openbaar, openbare, publieke, de openbare

GT GD C H L M O
publications /ˌpʌblɪˈkeɪʃən/ = NOUN: uitgave, publikatie, openbaarmaking, blad, afkondiging, uitgaaf, nummer; USER: publicaties, publikaties, Publicatiebureau, Publications, uitgaven

GT GD C H L M O
published /ˈpʌb.lɪʃ/ = VERB: publiceren, uitgeven, openbaar maken, bekend maken, afkondigen, emitteren, in omloop brengen; USER: gepubliceerd, verschenen, publiceerde, gepubliceerde, bekendgemaakt

GT GD C H L M O
pumpkin /ˈpʌmp.kɪn/ = NOUN: pompoen, verwaande kwast; USER: pompoen, pumpkin, pompoen van

GT GD C H L M O
punk /pʌŋk/ = NOUN: punker, tondel, tonderzwam, tonder, zwam, verrot hout, rommel, homoseksualist, prostituée; ADJECTIVE: punk-, waardeloos, beroerd, rot-, snert-; USER: punker, punk, punker van

GT GD C H L M O
pursuit /pəˈsjuːt/ = NOUN: achtervolging, jacht, vervolging, het streven, beoefening, najaging; USER: achtervolging, uitoefening, streven, nastreven, de uitoefening

GT GD C H L M O
push /pʊʃ/ = VERB: duwen, schuiven, dringen, drijven, stoten, aanzetten, aandringen op, aanduwen; NOUN: druk, duw, drukknop, stoot; USER: duwen, duw, druk, push, te duwen

GT GD C H L M O
put /pʊt/ = VERB: zetten, stellen, leggen, plaatsen, doen, steken, zeggen, uitdrukken, bergen, aanspannen; NOUN: baissepremie, worp van gewicht, optie van verkoop, zachte slag met golfstok; USER: zetten, leggen, zet, gezet, stellen

GT GD C H L M O
quill /kwɪl/ = NOUN: schacht, veer, pen, slagpen, spoel, veren pen, stekel, tandenstoker, pijp; USER: schacht, veer, slagpen, pen, ganzenveer

GT GD C H L M O
r /ɑr/ = USER: r, O,

GT GD C H L M O
radio /ˈreɪ.di.əʊ/ = NOUN: radio, radiotelefonie, radiotelegram; ADJECTIVE: radio-; VERB: via de radio uitzenden, draadloos telegraferen, via de radio seinen, met radium behandelen; USER: radio, radio In, draadloze

GT GD C H L M O
radioactive /ˌrādēōˈaktiv/ = ADJECTIVE: radioaktief; USER: radioactieve, radioactief, van radioactief

GT GD C H L M O
raising /rāz/ = NOUN: verheffing; USER: verhogen, verhoging, het verhogen van, het verhogen, verhogen van

GT GD C H L M O
ranked /ræŋk/ = VERB: ordenen, scharen, indelen, opstellen, schatten, een rang hebben, in 't gelid plaatsen, op één lijn plaatsen; USER: gerangschikt, volgorde, op volgorde, gerangschikt op, in volgorde

GT GD C H L M O
rapid /ˈræp.ɪd/ = ADJECTIVE: snel, spoedig, vlug, snelwerkend, haastig, gezwind, gauw, steil; NOUN: stroomversnelling, snelvuur; USER: snel, snelle, een snelle, de snelle, snellere

GT GD C H L M O
realistic /ˌrɪəˈlɪs.tɪk/ = ADJECTIVE: realistisch; USER: realistisch, realistische, realistischer, reële, reëel

GT GD C H L M O
reality /riˈæl.ɪ.ti/ = NOUN: realiteit; USER: realiteit, werkelijkheid, de werkelijkheid, de realiteit, reality

GT GD C H L M O
realization /ˌrɪə.laɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: realisatie, verwezenlijking, besef, bewustzijn, te-geldemaking; USER: realisatie, besef, verwezenlijking, realiseren, uitvoering

GT GD C H L M O
realizing /ˈrɪə.laɪz/ = VERB: realiseren, beseffen, verwezenlijken, begrijpen, maken, halen, verwerkelijken, opbrengen, zich voorstellen, bevatten, te geld maken, winst maken; USER: realiseren, het realiseren, het realiseren van, realiseren van, realisatie

GT GD C H L M O
reasoning /ˈriː.zən.ɪŋ/ = NOUN: redenering; USER: redenering, motivering, redeneren, redenering van, redeneringen

GT GD C H L M O
received /rɪˈsiːvd/ = VERB: ontvangen, krijgen, opnemen, aannemen, aanvaarden, in ontvangst nemen, bekomen, accepteren, recipiëren, helen; USER: ontvangen, ontving, gekregen, kreeg, kregen

GT GD C H L M O
receiving /rɪˈsiːv/ = VERB: ontvangen, krijgen, opnemen, aannemen, aanvaarden, in ontvangst nemen, bekomen, accepteren, recipiëren, helen; USER: ontvangende, ontvangen, het ontvangen, ontvangst, ontvangt

GT GD C H L M O
recipient /rɪˈsɪp.i.ənt/ = NOUN: recipiënt; ADJECTIVE: ontvangend, ontvankelijk, opnemend; USER: recipiënt, ontvangend, ontvanger, begunstigde, ontvangende

GT GD C H L M O
recommended /ˌrek.əˈmend/ = ADJECTIVE: aanbevolen; USER: aanbevolen, aangeraden, aangeraden worden, bevelen, die aangeraden

GT GD C H L M O
reconsider /ˌrēkənˈsidər/ = VERB: herzien, opnieuw overwegen, in overweging nemen; USER: herzien, heroverwegen, opnieuw, te heroverwegen, te herzien

GT GD C H L M O
reconstructive /ˌriː.kənˈstrʌk.tɪv/ = ADJECTIVE: reconstructief; USER: reconstructief, de reconstructieve, reconstructieve, reconstructie, reconstructive,

GT GD C H L M O
recruited /rɪˈkruːt/ = VERB: werven, aanwerven, recruteren, nieuwe kracht geven, aanvullen, herstellen, aansterken, versterken, weer op krachten komen; USER: aangeworven, geworven, gerekruteerd, gerecruteerd, aangetrokken

GT GD C H L M O
reducing /rɪˈdjuːs/ = NOUN: vermindering, vermageringsdieet; USER: vermindering, verminderen, verminderen van, het verminderen, het verminderen van

GT GD C H L M O
reflecting /rɪˈflekt/ = VERB: reflecteren, nadenken, spiegelen, terugkaatsen, terugwerpen, blaam werpen; USER: reflecterende, reflecterend, weerspiegelen, weerspiegeling, weerspiegelt

GT GD C H L M O
regularly /ˈreɡ.jʊ.lər/ = ADVERB: regelmatig, geregeld, vaak, dikwijls, menigmaal, gedurig; USER: regelmatig, geregeld, regelmatig te, regelmatige, regelmatig op

GT GD C H L M O
relate /rɪˈleɪt/ = VERB: vertellen, verhalen, debiteren, toeschrijven aan, in verband brengen met; USER: vertellen, betrekking, betrekking hebben, hebben betrekking, verband

GT GD C H L M O
related /rɪˈleɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verwant, aanverwant, in verband staand; USER: gerelateerd, verwant, verband, verbonden, betrekking

GT GD C H L M O
relationships /rɪˈleɪ.ʃən.ʃɪp/ = NOUN: verhouding, verwantschap, familiebetrekking, aanverwantschap; USER: relaties, verhoudingen, relatie, betrekkingen, verbanden

GT GD C H L M O
release /rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing; VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen; USER: vrijgeven, los, vrij, loslaten, loslaat

GT GD C H L M O
released /rɪˈliːs/ = VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen; USER: vrijgegeven, uitgebracht, vrijgelaten, losgelaten, bezit

GT GD C H L M O
releases /rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing; USER: releases, persberichten, versies, uitgaven, uitstoot

GT GD C H L M O
releasing /rɪˈliːs/ = VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen; USER: vrijgeven, het vrijgeven, loslaten, het vrijgeven van, vrijgeven van

GT GD C H L M O
remember /rɪˈmem.bər/ = VERB: herinneren, onthouden, niet vergeten, gedenken, zich herinneren, herdenken, denken aan; USER: onthouden, herinneren, niet vergeten, gedenken, herinner

GT GD C H L M O
renaissance /rəˈneɪ.səns/ = NOUN: Renaissance; USER: Renaissance, de Renaissance, reis renaissance, wedergeboorte

GT GD C H L M O
renowned /rɪˈnaʊnd/ = ADJECTIVE: beroemd, vermaard, befaamd; USER: vermaard, beroemd, befaamd, gerenommeerde, beroemde

GT GD C H L M O
repeatedly /rɪˈpiː.tɪd.li/ = ADVERB: herhaaldelijk, meermaals, bij herhaling, meermalen; USER: herhaaldelijk, meermaals, herhaaldelijk op, malen, herhaald

GT GD C H L M O
report /rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren; NOUN: verslag, rapport, bericht, slag, gerucht, knal, formulier; USER: rapporteren, melden, verslag, verslag uit, te melden

GT GD C H L M O
represented /ˌrepriˈzent/ = VERB: vertegenwoordigen, voorstellen, weergeven, verbeelden, uitbeelden, afbeelden; USER: vertegenwoordigd, vertegenwoordigde, weergegeven, voorgesteld, vertegenwoordigers

GT GD C H L M O
representing /ˌrep.rɪˈzent/ = VERB: vertegenwoordigen, voorstellen, weergeven, verbeelden, uitbeelden, afbeelden; USER: wat neerkomt, vertegenwoordigen, wat neerkomt op, neerkomt, vertegenwoordigt

GT GD C H L M O
requirements /rɪˈkwaɪə.mənt/ = NOUN: vereiste, eis, behoefte; USER: eisen, vereisten, voorschriften, behoeften, voorwaarden

GT GD C H L M O
requires /rɪˈkwaɪər/ = VERB: vereisen, eisen, verlangen, moeten, vergen, nodig hebben, behoeven, hoeven, vorderen; USER: vereist, vraagt, vergt, nodig, moet

GT GD C H L M O
research /ˈrēˌsərCH,riˈsərCH/ = NOUN: onderzoek, speurwerk, navorsing, onderzoekingswerk, speurtocht, nasporing; VERB: onderzoeken; ADJECTIVE: onderzoekings-,, onderzoeksactiviteiten, onderzoeks

GT GD C H L M O
researcher /rɪˈsɜːtʃ/ = NOUN: onderzoeker; USER: onderzoeker, onderzoekers, onderzoekster

GT GD C H L M O
researching /rɪˈsɜːtʃ/ = VERB: onderzoeken; USER: onderzoeken, onderzoek, het onderzoeken, het onderzoeken van, onderzoek naar

GT GD C H L M O
resort /rɪˈzɔːt/ = NOUN: toevlucht; USER: toevlucht, toevlucht nemen, vakantieplek, toevlucht te, hun toevlucht

GT GD C H L M O
resorts /rɪˈzɔːt/ = NOUN: toevlucht; USER: resorts, toevlucht, plaatsen

GT GD C H L M O
resources /ˈrēˌsôrs,ˈrēˈzôrs,riˈsôrs,riˈzôrs/ = NOUN: middelen, geldmiddelen, remedie, weg; USER: middelen, hulpmiddelen, hulpmiddelen voor, hulpbronnen, bronnen

GT GD C H L M O
respirator /ˈrespəˌrātər/ = NOUN: respirator; USER: respirator, masker, ademhalingstoestel, ademhalingsapparaat, gasmasker

GT GD C H L M O
respirators /ˈrespəˌrātər/ = NOUN: respirator; USER: ademhalingstoestellen, gasmaskers, stofmaskers, ademhalingstoestel, ademhalingstoestel te,

GT GD C H L M O
respiratory /ˈrespərəˌtôrē,riˈspīrə-/ = ADJECTIVE: ademhalings; USER: ademhalings, respiratoire, luchtwegen, ademhalingswegen, ademhaling

GT GD C H L M O
response /rɪˈspɒns/ = NOUN: antwoord; USER: antwoord, reactie, respons, aanleiding, response

GT GD C H L M O
resulting /rɪˈzʌl.tɪŋ/ = USER: resulterend, resulterende, wat resulteert, resulteert, gevolg

GT GD C H L M O
results /rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit; VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen; USER: resultaten, resultaat, results, de resultaten, uitslagen

GT GD C H L M O
resurrection /ˌrez.ərˈek.ʃən/ = NOUN: verrijzenis, herrijzenis; USER: verrijzenis, herrijzenis, opstanding, wederopstanding, de opstanding

GT GD C H L M O
retail /ˈriː.teɪl/ = NOUN: kleinhandel; ADJECTIVE: in het klein; VERB: in het klein verkopen, omstandig verhalen, rondvertellen, in kleuren en geuren vertellen; USER: kleinhandel, retail, detailhandel, verkoopprijs

GT GD C H L M O
retain /rɪˈteɪn/ = VERB: behouden, houden, vasthouden, onthouden, aanhouden, tegenhouden, reserveren, detineren; USER: behouden, houden, te behouden, behoudt, bewaren

GT GD C H L M O
retractable /rɪˈtrækt/ = USER: intrekbare, intrekbaar, inschuifbare, uitschuifbare, oprolbare

GT GD C H L M O
revenues /ˈrev.ən.juː/ = NOUN: revenuen; USER: inkomsten, opbrengsten, omzet, ontvangsten, de inkomsten

GT GD C H L M O
review /rɪˈvjuː/ = NOUN: recensie, herziening, overzicht, tijdschrift, revue, parade, boekbeoordeling, terugblik, wapenschouwing, maandschrift, inspectie; VERB: herzien, bespreken, recenseren, overzien, overzicht geven van, in ogenschouw nemen, laten paraderen, terugzien op; USER: beoordelen, herzien, reactie, te beoordelen, recenseer

GT GD C H L M O
reviewed /ˌpɪə.rɪˈvjuː/ = VERB: herzien, bespreken, recenseren, overzien, overzicht geven van, in ogenschouw nemen, laten paraderen, terugzien op

GT GD C H L M O
reviewing /rɪˈvjuː/ = VERB: herzien, bespreken, recenseren, overzien, overzicht geven van, in ogenschouw nemen, laten paraderen, terugzien op; USER: herziening, reviewing, herziening van, herzien, de herziening

GT GD C H L M O
reviews /rɪˈvjuː/ = NOUN: recensie, herziening, overzicht, tijdschrift, revue, parade, boekbeoordeling; VERB: herzien, bespreken, recenseren, overzien, overzicht geven van; USER: beoordelingen, reviews, beoordelingen van, review, beoordelingen door

GT GD C H L M O
revolution /ˌrev.əˈluː.ʃən/ = NOUN: revolutie, omwenteling, omloop, toer, kring; USER: revolutie, omwenteling, de revolutie, revolution, revolutie van

GT GD C H L M O
reynolds = USER: reynolds, van reynolds, Reynoldsgetal

GT GD C H L M O
rides /raɪd/ = NOUN: rit, ritje, rijtoer, rijtoertje; VERB: rijden, berijden; USER: ritten, rides, ritjes, rijdt, attracties

GT GD C H L M O
rise /raɪz/ = VERB: stijgen, opstaan, rijzen, verrijzen, gaan staan, boven komen; NOUN: rijzing; USER: stijgen, opstaan, rijzen, toenemen, stijging

GT GD C H L M O
rituals /ˈrɪt.ju.əl/ = NOUN: ritueel, rituaal; USER: rituelen, ritueel

GT GD C H L M O
river /ˈrɪv.ər/ = NOUN: rivier, stroom; ADJECTIVE: rivier-; USER: rivier, River, rivier de, de rivier, rivier van

GT GD C H L M O
ro

GT GD C H L M O
roadmap /ˈrōdmap/ = USER: roadmap, routekaart, stappenplan, draaiboek, wegenkaart,

GT GD C H L M O
robot /ˈrəʊ.bɒt/ = NOUN: robot, machinemens, automatisch verkeerssein; ADJECTIVE: automatisch; USER: robot, de robot

GT GD C H L M O
robotic /rəʊˈbɒt.ɪk/ = USER: robotachtige, robotic, robot, robotachtig, gerobotiseerde

GT GD C H L M O
robotics /rəʊˈbɒt.ɪks/ = USER: robotica, robotics, robots, de robotica, robotica van

GT GD C H L M O
robots /ˈrəʊ.bɒt/ = NOUN: robot, machinemens, automatisch verkeerssein; USER: robots, robot, robots te, robotten

GT GD C H L M O
rock /rɒk/ = NOUN: rots, steen, gesteente, rotsblok, klip, rif; VERB: schommelen, wiegen, wiegelen, doen schudden, balanceren; ADJECTIVE: steenrots; USER: rots, gesteente, steen, de Rots, Rock

GT GD C H L M O
rode /rəʊd/ = VERB: rijden, berijden; USER: reed, bereed, bereden, reden, Meuwissen

GT GD C H L M O
role /rəʊl/ = NOUN: rol, monsterrol; USER: rol, rol van, rol spelen, de rol, taak

GT GD C H L M O
room /ruːm/ = NOUN: kamer, ruimte, zaal, gelegenheid, speling, bestek, wereldruim, aanleiding, oorzaak, reden; USER: kamer, ruimte, zaal, kamers, room

GT GD C H L M O
ros

GT GD C H L M O
round /raʊnd/ = NOUN: ronde, rond, rondje, serie, schot, schijf; ADJECTIVE: rond, stevig, flink; VERB: ronden; ADVERB: rondom, in het rond; USER: ronde, ronden, rond, afronden, rondom

GT GD C H L M O
roundup /ˈroundˌəp/ = USER: roundup, De verzameling, verzameling, De verzameling van, verzameling van het

GT GD C H L M O
rover /ˈrōvər/ = NOUN: zwerver; USER: zwerver, rover

GT GD C H L M O
rpa = USER: RPA, de RPA, van RPA,

GT GD C H L M O
rules /ruːl/ = NOUN: reglement; USER: reglement, regels, voorschriften, bepalingen, regeling

GT GD C H L M O
run /rʌn/ = VERB: lopen, voeren, rennen, verlopen, leiden, laten lopen, doorlopen, hardlopen, besturen, stromen; NOUN: loop, periode; USER: lopen, rennen, voeren, draaien, uitvoeren

GT GD C H L M O
running /ˈrʌn.ɪŋ/ = ADJECTIVE: lopend; USER: lopend, actief, actief is, lopen, lopende

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
safe /seɪf/ = ADJECTIVE: veilig, safe, zeker, beveiligd, betrouwbaar, behouden, gerust, vrij, vertrouwd, geborgen; NOUN: kluis, brandkast; USER: veilig, safe, brandkast, kluis, veilige

GT GD C H L M O
safety /ˈseɪf.ti/ = NOUN: veiligheid, zekerheid, betrouwbaarheid; ADJECTIVE: reddings-; USER: veiligheid, de veiligheid, veiligheid van, veiligheids

GT GD C H L M O
sales /seɪl/ = NOUN: uitverkoop; USER: verkoop, omzet, sales, verkopen, de verkoop

GT GD C H L M O
same /seɪm/ = PRONOUN: dezelfde, hetzelfde, zelfde, identiek, bovengenoemde, dito, genoende; ADVERB: eender, op dezelfde wijze; ADJECTIVE: eentonig; USER: zelfde, hetzelfde, dezelfde, gelijk

GT GD C H L M O
san /sæn.ænˌdreɪ.əsˈfɒlt/ = USER: san, in San, van San

GT GD C H L M O
sausage /ˈsɒs.ɪdʒ/ = NOUN: worst, saucijs, beuling, observatieballon, kabelballon; USER: worst, worstjes, sausage, worsten, beuling

GT GD C H L M O
scale /skeɪl/ = NOUN: schaal, weegschaal, toonladder, schub, aanslag, ketelsteen, maatstaf, toonschaal, reeks, tandsteen; VERB: schubben, meten; USER: schaal, weegschaal, omvang, grootschalige, Kleinschalig

GT GD C H L M O
scenic /ˈsiː.nɪk/ = ADJECTIVE: toneel-, schilderachtig, dramatisch, verhalend, hoogdravend, geveinsd, in beeld; USER: schilderachtig, schilderachtige, toneel, mooie, landschappelijke

GT GD C H L M O
scheduled /ˈʃed.juːl/ = VERB: tabel maken van, in een tabel opnemen; USER: gepland, geplande, geregelde, aangekonigd, gespeelde

GT GD C H L M O
scheming /skiːm/ = VERB: ontwerpen, intrigeren, beramen, plannen maken, konkelen; USER: gekonkel, sluwe, scheming, intriges, intrigerende

GT GD C H L M O
scholarship /ˈskɒl.ə.ʃɪp/ = NOUN: beurs, studiebeurs, wetenschap, geleerdheid; USER: beurs, studiebeurs, geleerdheid, wetenschap, beurzenprogramma

GT GD C H L M O
school /skuːl/ = NOUN: school, schoolgebouw, schooltijd, leerschool, universiteit, faculteit, schoollokaal; ADJECTIVE: school-; VERB: scholen, leren, onderwijzen, onderrichten; USER: school, schoolgroep, scholen, school het

GT GD C H L M O
schools /skuːl/ = NOUN: universitaire examens, de scholastieken; USER: scholen, school, onderwijs, scholen in, de scholen

GT GD C H L M O
sci /ˈsaɪ.faɪ/ = USER: sci, sc i, sc, sc.i, Sciencefiction

GT GD C H L M O
science /saɪəns/ = NOUN: wetenschap, natuurwetenschap, kennis, techniek, kunde, geoefendheid; ADJECTIVE: wetenschappelijk; USER: wetenschap, Science, de wetenschap, wetenschappelijke, Wetenschappen

GT GD C H L M O
sciences /saɪəns/ = NOUN: wis- en natuurkunde; USER: wetenschappen, sciences, wetenschap, Natuurwetenschappen, wetenschappen van

GT GD C H L M O
scientific /ˌsīənˈtifik/ = ADJECTIVE: wetenschappelijk; USER: wetenschappelijk, wetenschappelijke, de wetenschappelijke, wetenschap

GT GD C H L M O
scientist /ˈsaɪən.tɪst/ = NOUN: wetenschapper, geleerde, natuurkundige, bioloog, scheikundige, natuurfilosoof; USER: wetenschapper, wetenschappers, scientist, geleerde, wetenschapper die

GT GD C H L M O
scientists /ˈsaɪən.tɪst/ = NOUN: wetenschapper, geleerde, natuurkundige, bioloog, scheikundige, natuurfilosoof; USER: wetenschappers, onderzoekers, de wetenschappers

GT GD C H L M O
sculpted /skʌlpt/ = VERB: beeldhouwen, boetseren, vormen; USER: gebeeldhouwd, gebeeldhouwde, beeldhouwde, gesculpteerd, geboetseerd,

GT GD C H L M O
sculpting /skʌlpt/ = VERB: beeldhouwen, boetseren, vormen; USER: beeldhouwen, sculpting, het beeldhouwen, boetseren, beeldhouwkunst,

GT GD C H L M O
sculptor /ˈskʌlp.tər/ = NOUN: beeldhouwer; USER: beeldhouwer, sculptor, beeldhouwster

GT GD C H L M O
sculptural /ˈskʌlp.tʃər/ = ADJECTIVE: sculpturaal, gebeeldhouwd, beeldhouw-, beeldhouwders-; USER: sculpturaal, beeldengroep, gebeeldhouwd, gebeeldhouwde, beeldende,

GT GD C H L M O
sculpture /ˈskʌlp.tʃər/ = NOUN: sculptuur, beeldhouwwerk, beeldhouwkunst; VERB: beeldhouwen, boetseren, uithakken, vormen, uithouwen; USER: sculptuur, beeldhouwkunst, beeldhouwwerk, beeld, gebeeldhouwd kunstwerk

GT GD C H L M O
sculptures /ˈskʌlp.tʃər/ = NOUN: sculptuur, beeldhouwwerk, beeldhouwkunst; USER: sculpturen, beeldhouwwerken, beelden, Sculptures, beeldhouwwerken van

GT GD C H L M O
scuttling /ˈskədl/ = USER: zinken, scuttling, kelderen, zinken brengen, tot zinken brengen,

GT GD C H L M O
sea /siː/ = NOUN: zee, zeewater, massa, stortzee, groot aantal; ADJECTIVE: zee-; USER: zee, overzees, op zee, de zee, sea

GT GD C H L M O
seashells /ˈsiː.ʃel/ = USER: zeeschelpen, schelpen, seashells,

GT GD C H L M O
seaweed /ˈsiː.wiːd/ = NOUN: zeewier, wier, zeegras, alge; USER: zeewier, algen, wier, zeegras

GT GD C H L M O
second /ˈsek.ənd/ = USER: second-, second, tweede, ander; NOUN: de tweede, seconde, nummer twee, ogenblikje, secondant, tweede stem, tweede portie; ADVERB: ten tweede, in de tweede plaats; USER: tweede, seconde, de tweede, ten tweede

GT GD C H L M O
secretary /ˈsek.rə.tər.i/ = NOUN: secretaris, secretaresse, minister, secretaire, geheimschrijver, schrijftafel; USER: secretaris, secretaresse, secretaris van, Secretary

GT GD C H L M O
section /ˈsek.ʃən/ = NOUN: sectie, afdeling, gedeelte, artikel, paragraaf, onderdeel, doorsnede, vak, lid, profiel, traject, baanvak; USER: sectie, paragraaf, afdeling, gedeelte, artikel

GT GD C H L M O
secured /sɪˈkjʊər/ = VERB: beveiligen, verzekeren, waarborgen, bevestigen, vastzetten, bemachtigen, fixeren, vastleggen, sluiten, versterken, grendelen, opbergen, in veiligheid brengen, opsluiten, bepalen, bespreken; USER: beveiligd, verzekerd, bevestigd, vastgezet, gewaarborgd

GT GD C H L M O
see /siː/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven, aantreffen, bedenken, snappen, vernemen, te weten komen, oppassen, zorg dragen, zich voorstellen, overdenken, toelaten, ontvangen, bestrijken, bisschopszetel; USER: zien, bekijken, te bekijken, zie, te zien

GT GD C H L M O
seed /siːd/ = NOUN: zaad, zaadje, kiem, kuit; VERB: zaaien, bezaaien, van de zaden ontdoen, in het zaad schieten; USER: zaad, zaadje, zaaizaad, zaden, seed

GT GD C H L M O
seeking /siːk/ = VERB: zoeken, trachten, opzoeken, uitkijken naar, afzoeken, uitzien naar, doorzoeken; USER: op zoek naar, zoek, zoeken, zoek naar, op zoek

GT GD C H L M O
seeks /siːk/ = VERB: zoeken, trachten, opzoeken, uitkijken naar, afzoeken, uitzien naar, doorzoeken; USER: streeft, zoekt, tracht, beoogt, wil

GT GD C H L M O
seen /siːn/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven; USER: gezien, zien, zichtbaar, beschouwd, zichtbaar is

GT GD C H L M O
select /sɪˈlekt/ = VERB: kiezen, uitkiezen; ADJECTIVE: select, uitgekozen, uitgelezen, exclusief, uitgekoozd, gedistingeerd, keurig, kieskeurig, chic; USER: kiezen, select, selecteren, selecteer, selecteert

GT GD C H L M O
self /self/ = PRONOUN: zelf, vanzelf; NOUN: eigenliefde, persoon, zelfzucht, het ik, eigen persoon; ADJECTIVE: zelfde, effen, uniform; USER: zelf, zichzelf, eigen, zelfstandige

GT GD C H L M O
semantic /sɪˈmæn.tɪk/ = ADJECTIVE: semantisch, betekenis-; USER: semantisch, semantische, semantic, semantiek

GT GD C H L M O
semblance /ˈsem.bləns/ = NOUN: schijn, gelijkenis, gedaante, voorkomen; USER: schijn, gelijkenis, zweem, de schijn, gedaante

GT GD C H L M O
semester /sɪˈmes.tər/ = NOUN: semester; USER: semester, halfjaar, helft, evaluatie

GT GD C H L M O
senior /ˈsiː.ni.ər/ = NOUN: senior, oudste, ouder, superieur, vierdejaarstudent; ADJECTIVE: ouder; USER: senior, hogere, oudste, hoge, hoger

GT GD C H L M O
sense /sens/ = NOUN: zin, gevoel, betekenis, verstand, besef, zintuig, begrip, belang, onderscheidingsvermogen; VERB: voelen, aanvoelen, begrijpen, merken, gewaarworden, zich bewust worden van; USER: zin, gevoel, zintuig, verstand, betekenis

GT GD C H L M O
sensing /sens/ = VERB: voelen, aanvoelen, begrijpen, merken, gewaarworden, zich bewust worden van; USER: sensing, detectie, aftasten, sensor, voelen

GT GD C H L M O
sensitive /ˈsen.sɪ.tɪv/ = ADJECTIVE: gevoelig, ontvankelijk, fijngevoelig, teergevoelig, receptief, gevoels-; USER: gevoelig, gevoelige, kwetsbare, gevoeliger, gevoelig zijn

GT GD C H L M O
sensual /ˈsen.sjʊəl/ = ADJECTIVE: sensueel, zinnelijk, wellustig, lichtzinnig, sensualistisch; USER: sensueel, sensuele, schoonheid sensueel, sensuality, sensual

GT GD C H L M O
sentient /ˈsen.tɪ.ənt/ = ADJECTIVE: voelend, met waarnemingsvermogen; USER: voelend, levende, bewuste, voelende, sentient

GT GD C H L M O
sept /sepˈtem.bər/ = NOUN: stam

GT GD C H L M O
september /sepˈtem.bər/ = NOUN: september, herfstmaand; ADJECTIVE: september-

GT GD C H L M O
series /ˈsɪə.riːz/ = NOUN: serie, reeks, opeenvolging, set, rist, ris; USER: serie, reeks, series, aantal

GT GD C H L M O
serve /sɜːv/ = VERB: dienen, serveren, bedienen, fungeren, helpen, schenken, betekenen, voorzien in, voldoen aan, bekleden, dienstig zijn; NOUN: serve; USER: dienen, serveren, bedienen, te dienen, dienst

GT GD C H L M O
served /sɜːv/ = VERB: dienen, serveren, bedienen, fungeren, helpen, schenken, betekenen, voorzien in, voldoen aan, bekleden, dienstig zijn, voorleggen; USER: geserveerd, gediend, diende, gepresenteerd, bediend

GT GD C H L M O
serves /sɜːv/ = VERB: dienen, serveren, bedienen, fungeren, helpen, schenken, betekenen, voorzien in, voldoen aan, bekleden, dienstig zijn; NOUN: serve; USER: dient, bedient, fungeert, serveert, geserveerd

GT GD C H L M O
service /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst; ADJECTIVE: dienst-; USER: service, dienst, dienstverlening, diensten

GT GD C H L M O
serving /ˈsɜː.vɪŋ/ = NOUN: portie, bediening; USER: portie, waar, dienen, serveert, serveren

GT GD C H L M O
session /ˈseʃ.ən/ = NOUN: sessie, zitting, zittingsperiode, zittingstijd; USER: sessie, zitting, vergaderperiode, vergadering, sessielengte

GT GD C H L M O
sessions /ˈseʃ.ən/ = NOUN: sessie, zitting, zittingsperiode, zittingstijd; USER: sessies, zittingen, Sessies Sessies, vergaderingen, bijeenkomsten

GT GD C H L M O
set /set/ = ADJECTIVE: ingesteld, vastgesteld, gezet, vast; NOUN: reeks, stel, toestel; VERB: instellen, stellen, zetten, richten, bepalen; USER: ingesteld, instellen, stellen, vastgesteld, stel

GT GD C H L M O
seth = NOUN: seth; USER: seth, van Seth

GT GD C H L M O
several /ˈsev.ər.əl/ = NOUN: verscheidene; ADJECTIVE: verscheiden, divers, velen, onderscheiden, afzonderlijk, respectief, eigen; USER: verscheidene, verschillende, meerdere, diverse, aantal

GT GD C H L M O
shared /ʃeəd/ = VERB: delen, verdelen, deelnemen; USER: gedeeld, gedeelde, deelden, deelde, gemeenschappelijke

GT GD C H L M O
shop /ʃɒp/ = VERB: winkelen, verklikken, in de doos stoppen, laten inrekenen; NOUN: winkel, zaak, werkplaats, kantoor, baantje, hok; USER: winkelen, winkel, shoppen, te winkelen, winkelt

GT GD C H L M O
shot /ʃɒt/ = NOUN: schot, shot, opname, hagel, slag, kogel, schutter, schroot, borrel, kiekje, schop, gelag, bereik, rekening; ADJECTIVE: changeant; USER: shot, schot, opname, ontsproten, geschoten

GT GD C H L M O
show /ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren; NOUN: vertoon, vertoning; USER: tonen, laten zien, vertonen, toon, zien

GT GD C H L M O
showed /ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren, aanwijzen, tentoonstellen, brengen, zich tonen, uitstallen, leiden; USER: toonde, toonden, liet, bleek, vertoonde

GT GD C H L M O
showing /ˈʃəʊ.ɪŋ/ = NOUN: voorstelling, opgave; USER: tonen, waaruit blijkt, zien, toont, blijkt

GT GD C H L M O
shown /ʃəʊn/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren, aanwijzen, tentoonstellen, brengen, zich tonen, uitstallen, leiden; USER: getoond, weergegeven, aangegeven, aangetoond, getoonde

GT GD C H L M O
shows /ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren; NOUN: vertoon, vertoning; USER: shows, laat zien, toont, laat, blijkt

GT GD C H L M O
shuttle /ˈʃʌt.l̩/ = NOUN: shuttle, schietspoel, weefspoel, schuitje; VERB: heen en weer gaan; USER: shuttle, pendeldienst, pendelbus, pendeldienst van, pendeldienst naar

GT GD C H L M O
sicily = NOUN: Sicilië; USER: Sicilië, sicilia, sicily, siciliaans, Sicilie

GT GD C H L M O
side /saɪd/ = NOUN: kant, zijde, zijkant, zij, partij, aspect, wand, helling, kantje, elftal; ADJECTIVE: zij-, ver; USER: kant, zijkant, zijde, zij, side

GT GD C H L M O
sidewalk /ˈsaɪd.wɔːk/ = NOUN: trottoir, voetpad; USER: trottoir, voetpad, stoep, sidewalk

GT GD C H L M O
signals /ˈsɪɡ.nəl/ = NOUN: signaal, teken, sein; USER: signalen, signaal, signalen te, signalen die

GT GD C H L M O
signature /ˈsɪɡ.nɪ.tʃər/ = NOUN: handtekening, ondertekening, signatuur; USER: handtekening, ondertekening, signatuur, onderschrift, onderschrift plaatje

GT GD C H L M O
significant /sigˈnifikənt/ = ADJECTIVE: betekenisvol, veelzeggend, veelbetekenend, gewichtig; USER: significant, significante, aanzienlijke, belangrijke, aanzienlijk

GT GD C H L M O
silicone

GT GD C H L M O
simian

GT GD C H L M O
since /sɪns/ = ADVERB: sinds, sedert, sindsdien, geleden; PREPOSITION: sinds, vanaf, sedert; CONJUNCTION: sinds, aangezien, sedert, vermits, wijl; USER: sinds, aangezien, sedert, omdat, vanaf

GT GD C H L M O
singularity /ˌsɪŋ.ɡjʊˈlær.ɪ.ti/ = NOUN: eigenaardigheid, enkelvoud; USER: eigenaardigheid, singulariteit, eigenheid, bijzonderheid, enkelvoudigheid

GT GD C H L M O
sit /sɪt/ = VERB: zitten, zitting hebben, blijven, liggen, zitting houden, poseren, neerzetten, doen zitten, zich bevinden, broeden, koesteren, broeden op, vertegenwoordigen, passen bij; NOUN: het zitten; USER: zitten, zit, te zitten, gaan zitten, gaan

GT GD C H L M O
sixteenth /ˌsɪkˈstiːnθ/ = USER: sixteenth-, sixteenth, zestiende, één zestiende; USER: zestiende, de zestiende, zestien

GT GD C H L M O
skilled /skɪld/ = ADJECTIVE: geschoold, bekwaam, bedreven, vakkundig, handig; USER: geschoold, bekwaam, bedreven, bekwame, geschoolde

GT GD C H L M O
skills /skɪl/ = NOUN: bekwaamheid, behendigheid, handigheid, bedrevenheid, ervarenheid; USER: vaardigheden, vaardigheden te, vaardigheden die, competenties, skills

GT GD C H L M O
skin /skɪn/ = NOUN: huid, schil, vel, vacht, pels, vliesje, schaal, dierevel, lerenwijnzak; VERB: villen, stropen, pellen, afzetten, met vel bedekken, met een vlies bedekken; USER: huid, achtergrond, achtergrond gebruiken, de huid, skin

GT GD C H L M O
small /smɔːl/ = ADJECTIVE: klein, gering, weinig, smal, fijn, dun, min, karig, luttel, kleinzielig, kleingeestig, slap; NOUN: kleintje, dun gedeelte; USER: klein, small, kleine, gering, weinig

GT GD C H L M O
smaller /smɔːl/ = USER: kleinere, kleiner, kleine, kleiner is, minder

GT GD C H L M O
smart /smɑːt/ = NOUN: smart, chic, pijn; ADJECTIVE: slim, knap, elegant, chic, bijdehand, gewiekst, zwierig, modieus, gevat; USER: smart, slim, slimme, tijd, tijd voor

GT GD C H L M O
smit /smit/ = USER: smit, smit in,

GT GD C H L M O
smithsonian

GT GD C H L M O
social /ˈsəʊ.ʃəl/ = ADJECTIVE: sociaal, maatschappelijk, gezellig; USER: sociaal, maatschappelijk, sociale, maatschappelijke, de sociale

GT GD C H L M O
society /səˈsaɪ.ə.ti/ = NOUN: samenleving, maatschappij, vereniging, genootschap, gezelschap, sociëteit, omgang, club, de grote wereld; USER: samenleving, maatschappij, de samenleving, de maatschappij, middenveld

GT GD C H L M O
sofia = NOUN: Sofia; USER: Sofia, in Sofia, van Sofia,

GT GD C H L M O
software /ˈsɒft.weər/ = NOUN: software, programmatuur; USER: software, software te, programmatuur

GT GD C H L M O
souls /səʊl/ = NOUN: ziel, geest, gemoed; USER: zielen, ziel, zielen te, de zielen

GT GD C H L M O
source /sɔːs/ = NOUN: bron, oorsprong, welput, kwel, wel; USER: bron, source, de bron, bronnen, oorsprong

GT GD C H L M O
space /speɪs/ = NOUN: ruimte, plaats, spatie, afstand, speling, bestek, wereldruim, tijdruimte, wijdte, tijdje; VERB: spatieren, in ruimten verdelen, ruimte laten tussen; USER: ruimte, herdenkingsruimte, de ruimte, space, plaats

GT GD C H L M O
speak /spiːk/ = VERB: spreken, praten, uitspreken, aanspreken, uiten, aanslaan, opzeggen, praaien, een rede houden; USER: spreken, spreek, spreekt, te spreken, praten

GT GD C H L M O
speaker /ˈspiː.kər/ = NOUN: spreker, voorzitter; USER: spreker, luidspreker, speaker, luidsprekers, luidsprekersysteem

GT GD C H L M O
special /ˈspeʃ.əl/ = ADJECTIVE: speciaal, bijzonder, apart, afzonderlijk, afgezonderd, extra-; USER: speciaal, bijzonder, speciale, bijzondere, specifieke

GT GD C H L M O
spectacles /ˈspek.tɪ.kl̩/ = NOUN: bril; USER: bril, brillen, een bril, spektakels, voorstellingen

GT GD C H L M O
spectrum /ˈspek.trəm/ = NOUN: spectrum; USER: spectrum, het spectrum, scala, spectrumbeheer

GT GD C H L M O
speech /spiːtʃ/ = NOUN: toespraak, spraak, rede, taal, redevoering, voordracht; USER: spraak, toespraak, speech, meningsuiting, spreken

GT GD C H L M O
spidery /ˈspaɪ.dər.i/ = ADJECTIVE: spinne-; USER: spinne-, spinachtige, spidery, spinachtig, kriebeltekening

GT GD C H L M O
spilling /spil/ = NOUN: storting, plenging; USER: morsen, spilling, morsen van, morst, Verspillen

GT GD C H L M O
spinoff

GT GD C H L M O
spontaneously /ˌspɒn.təˈneɪ.ɪ.ti/ = USER: spontaan, spontane, vanzelf, spontaan te

GT GD C H L M O
sprayed /sprā/ = VERB: besproeien, verstuiven; USER: bespoten, gespoten, besproeid, gesproeid, spuiten

GT GD C H L M O
spring /sprɪŋ/ = NOUN: voorjaar, lente, veer, bron, oorsprong, drijfveer, springbron, elasticiteit; ADJECTIVE: lente-; VERB: springen, ontspringen, opkomen, verrijzen, opwellen, opborrelen; USER: voorjaar, lente, veer, de lente, spring

GT GD C H L M O
springer = USER: springer, aanzetsteen, aanzetsteenspaniel

GT GD C H L M O
square /skweər/ = ADJECTIVE: vierkant, rechthoekig, vierkantig; NOUN: plein, vierkant, kwadraat, winkelhaak, carré; VERB: vereffenen, vierkant maken, omkopen; USER: vierkant, plein, kwadraat, vierkante, square

GT GD C H L M O
stable /ˈsteɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: stabiel, stevig, bestendig, vast, duurzaam, hecht, gevestigd; NOUN: stal; USER: stabiel, stal, stabiele, een stabiele, stabieler

GT GD C H L M O
stalk /stɔːk/ = NOUN: stengel; VERB: besluipen, schrijden, afristen; USER: stengel, besluipen, steel, stam, hendel

GT GD C H L M O
stand /stænd/ = VERB: staan, gaan staan, liggen, stilstaan; NOUN: stand, tribune, stelling, positie, standplaats, keet, stel, kraam; USER: staan, stand, tribune, sta, staat

GT GD C H L M O
stands /stænd/ = NOUN: stand, tribune, stelling, positie, standplaats, keet, stel, kraam; VERB: staan, gaan staan, liggen, stilstaan; USER: staat, stands, ligt, bevindt zich, bevindt

GT GD C H L M O
startled /ˈstɑː.tl̩/ = ADJECTIVE: geschrokken; USER: geschrokken, opgeschrikt, schrok, schrikken, opgeschrokken

GT GD C H L M O
startup /dotcom/ = USER: startup, opstarten, het opstarten, opstart, inbedrijfstelling

GT GD C H L M O
startups /ˈstɑːt.ʌp/ = USER: startups, starters, opstarten, startende

GT GD C H L M O
state /steɪt/ = NOUN: staat, toestand, rijk, stemming, staatsie, rang; VERB: vermelden, stellen, verklaren, aangeven, mededelen, beweren, verzekeren, uiteenzetten; ADJECTIVE: statie-, gala-; USER: staat, toestand, State, stand, status

GT GD C H L M O
states /steɪt/ = NOUN: staat, toestand, rijk, stemming, staatsie, rang; VERB: vermelden, stellen, verklaren, aangeven, mededelen, beweren, verzekeren, uiteenzetten; USER: staten, toestanden, verklaart, land, landen

GT GD C H L M O
statistical /stəˈtistikəl/ = ADJECTIVE: statistisch; USER: statistisch, statistische, statistiek, de statistische, statistieken

GT GD C H L M O
steering /ˈstɪə.rɪŋ ˌkɒl.əm/ = NOUN: besturing, stuurinrichting, stuurmanskunst; USER: stuurinrichting, besturing, stuur, leiding, sturen

GT GD C H L M O
stella = USER: stella, van stella

GT GD C H L M O
stem /stem/ = NOUN: stam, steel, stengel, steven, voorsteven, boomstam, boeg; VERB: stelpen, stuiten, tegenhouden, strippen; USER: stengel, stam, steel, voort, voortkomen

GT GD C H L M O
stevenson = USER: stevenson, stevenson de

GT GD C H L M O
stimuli /ˈstɪm.jʊ.ləs/ = NOUN: prikkel, aansporing; USER: stimuli, prikkels, stimulansen, impulsen

GT GD C H L M O
stinky /ˈstɪŋ.kɪŋ/ = USER: stinkende, stinky, stinkend, waardoor er stinkend,

GT GD C H L M O
stone /stəʊn/ = NOUN: steen, gesteente, pit, edelsteen, niersteen; ADJECTIVE: stenen, van steen, aarden, van klei, klei-; VERB: stenigen, van pitten ontdoen; USER: steen, stenen, stone, steenworp

GT GD C H L M O
store /stɔːr/ = NOUN: winkel, opslagplaats, magazijn, voorraad; VERB: opslaan, bergen, opbergen, binnenhalen, provianteren; USER: slaan, opslaan, bewaren, te slaan, bewaar

GT GD C H L M O
strange /streɪndʒ/ = ADJECTIVE: vreemd, raar, zonderling, onwennig, buitenlands, niet vertrouwd; USER: vreemd, raar, vreemde, rare, vreemds

GT GD C H L M O
street /striːt/ = NOUN: straat; USER: straat, Stratenplan, street, op straat, straat van

GT GD C H L M O
strives /straɪv/ = USER: streeft, streeft ernaar, streeft er, tracht, streven

GT GD C H L M O
structured /ˈstrʌk.tʃəd/ = NOUN: strijkinstrumenten, strijkorkest; USER: gestructureerde, gestructureerd, structured, structuur, structurele

GT GD C H L M O
structures /ˈstrʌk.tʃər/ = NOUN: structuur, constructie, bouwwerk, bouw, samenstelling, samenstel; USER: structuren, constructies, structuur, bouwwerken

GT GD C H L M O
struggling /ˈstrʌɡ.lɪŋ/ = VERB: worstelen, strijden, spartelen, tegenspartelen, zich aftobben; USER: worstelen, worstelende, worstelt, moeite, moeilijk

GT GD C H L M O
stu = USER: stu, ATE, stud, studen

GT GD C H L M O
student /ˈstjuː.dənt/ = NOUN: student, beoefenaar; USER: student, studenten, leerling

GT GD C H L M O
students /ˈstjuː.dənt/ = NOUN: student, beoefenaar; USER: studenten, leerlingen, student, de studenten

GT GD C H L M O
studied /ˈstʌd.id/ = ADJECTIVE: bestudeerd, geleerd, gewild, opzettelijk; USER: bestudeerd, studeerde, onderzocht, bestudeerde, gestudeerd

GT GD C H L M O
studies /ˈstədē/ = NOUN: wetenschappen; USER: studies, onderzoeken, onderzoek, studie

GT GD C H L M O
studio /ˈstjuː.di.əʊ/ = NOUN: studio, atelier, klankzaal; USER: studio, atelier, de studio

GT GD C H L M O
studios /ˈstjuː.di.əʊ/ = NOUN: studio, atelier, klankzaal; USER: studios, studio, ateliers

GT GD C H L M O
study /ˈstʌd.i/ = NOUN: studie, studeerkamer, etude, studeervertrek; VERB: bestuderen, studeren, instuderen, rekening houden; USER: studeren, bestuderen, studie, te bestuderen, onderzoeken

GT GD C H L M O
style /staɪl/ = NOUN: stijl, trant, stylus; USER: stijl, style, stijl van

GT GD C H L M O
sub /sʌb/ = USER: sub, onder, uitbesteed, submenu

GT GD C H L M O
subsequent /ˈsʌb.sɪ.kwənt/ = ADJECTIVE: volgend, navolgend, nagekomen; USER: volgend, latere, volgende, daaropvolgende, verdere

GT GD C H L M O
subsequently /ˈsʌb.sɪ.kwənt/ = NOUN: abonnement, inschrijving, contributie, onderschrift; USER: vervolgens, nadien, daarna, naderhand, later

GT GD C H L M O
successful /səkˈses.fəl/ = ADJECTIVE: geslaagd, met goed gevolg, voorspoedig, gelukkig; USER: geslaagd, succesvolle, succesvol, succes, geslaagde

GT GD C H L M O
successfully /səkˈses.fəl/ = ADVERB: geslaagd, met goed gevolg, gelukkig; USER: met goed gevolg, geslaagd, succes, met succes, succesvol

GT GD C H L M O
such /sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo; PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke; USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze

GT GD C H L M O
summer /ˈsʌm.ər/ = NOUN: zomer, steunbalk, stutbalk; VERB: de zomer doorbrengen; USER: zomer, de zomer, summer, zomer van

GT GD C H L M O
summit /ˈsʌm.ɪt/ = NOUN: top, toppunt, summum, kruin, punt, piek, spits, tip, neus; USER: top, Summit, top van, topconferentie

GT GD C H L M O
sun /sʌn/ = NOUN: zon, zonneschijn; VERB: zonnen, aan de zon blootstellen, in de zon drogen; USER: zon, zondag, de zon

GT GD C H L M O
sung /sʌŋ/ = VERB: zingen, bezingen, fluiten, kraaien, suizen, gonzen, zoemen, krijsen, tuiten; USER: sung, gezongen, zong, zongen

GT GD C H L M O
superhuman /ˌso͞opərˈ(h)yo͞omən/ = ADJECTIVE: bovenmenselijk; USER: bovenmenselijk, bovenmenselijke, bovennatuurlijke, bovenmenschelijke, supermens

GT GD C H L M O
support /səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen; NOUN: ondersteuning, steun, ondersteunen, onderhoud, houvast, ruggesteun; USER: ondersteunen, steunen, ondersteuning, steun, ondersteuning van

GT GD C H L M O
supported /səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen; USER: ondersteund, gesteund, ondersteunde, steun, gesteunde

GT GD C H L M O
surgery /ˈsɜː.dʒər.i/ = NOUN: chirurgie, heelkunde, operatiekamer, spreekkamer, wondheelkunde; USER: chirurgie, heelkunde, operatie, ingreep, een operatie

GT GD C H L M O
surprising /səˈpraɪ.zɪŋ/ = ADJECTIVE: verrassend, verwonderlijk; USER: verrassend, verwonderlijk, verrassende, verbazingwekkend, vreemd

GT GD C H L M O
surreal /səˈrɪəl/ = USER: surrealistisch, surrealistische, surreële, surreal, onwerkelijk

GT GD C H L M O
sways /sweɪ/ = VERB: zwaaien, slingeren, overhellen, hanteren, bewegen, doen overhellen, heersen, regeren; NOUN: heerschappij, zwaai, overwicht; USER: zwaait, sways, slingeringen, zwiept,

GT GD C H L M O
swenson = USER: Swenson, van Swenson, Swenson met, Swenson is,

GT GD C H L M O
swim /swɪm/ = NOUN: zwemmen, visrijke plaats; VERB: zwemmen, drijven, overzwemmen, duizelen, doen zwemmen; USER: zwemmen, zwem, zwemt, swim

GT GD C H L M O
swimming /swɪm/ = NOUN: zwemmen; USER: zwemmen, zwembad, swimming, openluchtzwembad, het zwemmen

GT GD C H L M O
symposium /sɪmˈpəʊ.zi.əm/ = NOUN: symposium, symposion; USER: symposium, colloquium

GT GD C H L M O
synthesis /ˈsɪn.θə.sɪs/ = NOUN: synthese; USER: synthese, synthese van, de synthese, syntheseverslag

GT GD C H L M O
system /ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel; USER: systeem, stelsel, het systeem, systeem van

GT GD C H L M O
systems /ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel; USER: systemen, systeem, systemen voor, stelsels

GT GD C H L M O
t /tiː/ = USER: t, van T, De T

GT GD C H L M O
table /ˈteɪ.bl̩/ = NOUN: tabel, tafel, lijst, plateau, speltafel, tafelland, het eten; ADJECTIVE: tafel-; VERB: indienen, voorstellen, voeden, rangschikken; USER: tafel, tabel, lijst, table

GT GD C H L M O
tables /ˈteɪ.bl̩/ = NOUN: tabel, tafel, lijst, plateau, speltafel, tafelland, het eten, handpalm, register; VERB: indienen, voorstellen, voeden, rangschikken, ter tafel brengen, in de kost zijn, voor kennisgeving aannemen; USER: tafels, tabellen, lijsten, tafel, tabel

GT GD C H L M O
taboos /təˈbo͞o,taˈbo͞o/ = USER: taboes, taboe, taboes te, taboos, van taboes,

GT GD C H L M O
tac /ˌtɪk.tækˈtəʊ/ = USER: tac, tac van

GT GD C H L M O
talent /ˈtæl.ənt/ = NOUN: talent, aanleg, gave, begaafdheid, bekwaamheid; USER: talent, talenten, talent te, aanleg

GT GD C H L M O
talents /ˈtæl.ənt/ = NOUN: talent, aanleg, gave, begaafdheid, bekwaamheid; USER: talenten, talent, Spelerslijst, talents, talenten te

GT GD C H L M O
talk /tɔːk/ = VERB: praten, spreken, spreken over; NOUN: gesprek, gepraat, bespreking, praatjes, gerucht, onderhoud; USER: praten, spreken, praat, smaak, te praten

GT GD C H L M O
tall /tɔːl/ = ADJECTIVE: lang, hoog, groot, rijzig, verheven, overdreven, opgesmukt, blufferig, opsnijerig, hoogdravend; USER: lang, hoog, groot, hoge, lange

GT GD C H L M O
taught /tɔːt/ = VERB: leren, onderwijzen, doceren, les geven, onderricht geven, afleren; USER: onderwezen, onderwees, leerde, geleerd, aangeleerd

GT GD C H L M O
tea /tiː/ = NOUN: thee, theemaaltijd, sterke drank; VERB: thee drinken, op thee onthalen; USER: thee, koffie, tea

GT GD C H L M O
teacher /ˈtiː.tʃər/ = NOUN: leraar, docent, lerares, onderwijzer, onderwijzeres, schooljuffrouw; USER: leraar, docent, lerares, leerkracht, teacher

GT GD C H L M O
teachers /ˈtiː.tʃər/ = NOUN: leraar, docent, lerares, onderwijzer, onderwijzeres, schooljuffrouw; USER: leraren, docenten, leerkrachten, leraars, onderwijzers

GT GD C H L M O
teaching /ˈtiː.tʃɪŋ/ = NOUN: onderwijs, leer; USER: onderwijs, teaching, lesgeven, leer, onderwijzend

GT GD C H L M O
team /tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening; VERB: samenwerken, aanspannen; USER: team, ploeg, team van, het team

GT GD C H L M O
tech /tek/ = USER: tech, technologie, technische

GT GD C H L M O
technical /ˈtek.nɪ.kəl/ = ADJECTIVE: technisch, vaktechnisch; USER: technisch, technische, de technische, techniek

GT GD C H L M O
technician /tekˈnɪʃ.ən/ = NOUN: technicus; USER: technicus, monteur, technici, techniek

GT GD C H L M O
techniques /tekˈniːk/ = NOUN: techniek, werkwijze; USER: technieken, technieken die, techniek, technieken voor

GT GD C H L M O
technological /ˌtek.nəˈlɒdʒ.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: technologisch; USER: technologisch, technologische, technische, technologie, de technologische

GT GD C H L M O
technologies /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologieën, technologie, technieken, technologieën te

GT GD C H L M O
technology /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologie, techniek, technologische, technologieën

GT GD C H L M O
ted /ted/ = VERB: verstrooien; USER: ted, van Ted

GT GD C H L M O
tedx = USER: TEDx, van TEDx,

GT GD C H L M O
tends /tend/ = VERB: leiden, hoeden, streven, zorgen voor, verplegen, bedienen, zich uitstrekken, oppassen, zich richten; USER: neigt, neiging, de neiging, heeft de neiging, vaak

GT GD C H L M O
term /tɜːm/ = NOUN: termijn, term, uitdrukking, periode, woord, trimester, kwartaal, zittingstijd, grens, betaaldag; VERB: noemen; USER: termijn, term, termijnverhuur, begrip, looptijd

GT GD C H L M O
test /test/ = NOUN: test, proef, toets, onderzoek, beproeving, examen, keuring, proefwerk; VERB: toetsen, beproeven, proberen, keuren; USER: test, proef, testen, toets

GT GD C H L M O
testing /ˈtes.tɪŋ/ = VERB: toetsen, beproeven, proberen, keuren, op de proef stellen, attesteren; USER: testen, testing, test, het testen, tests

GT GD C H L M O
th /ˈTHôrēəm/ = USER: th, ste, e, do, ma

GT GD C H L M O
than /ðæn/ = CONJUNCTION: dan; USER: dan, is dan, dan de, zijn dan

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
theater /ˈθɪə.tər/ = NOUN: theater, toneel, schouwburg, schouwtoneel, aula, operatiezaal, front, dramatisch kunst; USER: theater, toneel, vinden, het theater

GT GD C H L M O
theatre /ˈθɪə.tər/ = VERB: dekken; USER: theater, toneel, vinden, het theater

GT GD C H L M O
theatrical /θiˈæt.rɪ.kəl/ = ADJECTIVE: theatraal-, theater-, schouwburg-, toneel-; NOUN: acteur; USER: theater-, theatrale, theatraal, theater

GT GD C H L M O
their /ðeər/ = PRONOUN: hun, haar; USER: hun, de, van hun, het, zijn

GT GD C H L M O
them /ðem/ = PRONOUN: hen, ze, hun, zich, haar; USER: hen, ze, deze, te, hun

GT GD C H L M O
theme /θiːm/ = NOUN: thema, onderwerp, herkenningsmelodie, stof, stam; USER: thema, onderwerpen, theme, thema van, onderwerp

GT GD C H L M O
themed /θiːm/ = USER: thema, themed, thematische

GT GD C H L M O
therapy /ˈθer.ə.pi/ = NOUN: therapie, behandeling; USER: therapie, behandeling, de behandeling, de therapie

GT GD C H L M O
thereby /ˌðeəˈbaɪ/ = ADVERB: daardoor, daarbij; USER: daardoor, daarbij, waardoor, daarmee, aldus

GT GD C H L M O
these /ðiːz/ = PRONOUN: deze, die; USER: deze, die, dit, van deze, volgende

GT GD C H L M O
thesis /ˈθiː.sɪs/ = NOUN: proefschrift, thesis, stelling, dissertatie; USER: thesis, proefschrift, stelling, scriptie, these

GT GD C H L M O
third /θɜːd/ = USER: third-, third, derde, terts, zestigste deel van seconde; ADJECTIVE: derde; USER: derde, van derde, de derde, derden

GT GD C H L M O
thirty /ˈθɜː.ti/ = USER: thirty-, thirty, dertig; USER: dertig, dertigtal, half

GT GD C H L M O
this /ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze; USER: deze, dit, dit een, van dit, de

GT GD C H L M O
those /ðəʊz/ = PRONOUN: die, degenen, zij, dat, datgene; USER: die, degenen, deze, de, die welke

GT GD C H L M O
threats /θret/ = NOUN: bedreiging, dreiging, dreigement; USER: bedreigingen, dreigingen, dreigementen, bedreigingen van, bedreiging

GT GD C H L M O
three /θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën; USER: drie, de drie, drietal

GT GD C H L M O
through /θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe; PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per; ADJECTIVE: doorgaand; USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van

GT GD C H L M O
throughout /θruːˈaʊt/ = ADVERB: door, overal, door en door, dwars door, in alle opzichten, geheel en al; USER: overal, door, hele, gehele, gedurende

GT GD C H L M O
time /taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond; VERB: regelen, controleren; USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip

GT GD C H L M O
timeless /ˈtaɪm.ləs/ = ADJECTIVE: tijdloos, eeuwig, oneindig, ontijdig, aan geen tijd gebonden; USER: tijdloos, tijdloze, leeftijdlooze, leeftijdloos, timeless

GT GD C H L M O
times /taɪmz/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond; VERB: regelen, controleren; USER: tijden, keer, maal, keren, malen

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
together /təˈɡeð.ər/ = ADVERB: samen, tezamen, bij elkaar, aan elkaar, bijeen, tegelijk, aaneen, ineen, opeen, achtereen, een geheel vormend; ADJECTIVE: saam; USER: samen, tezamen, elkaar, bij elkaar, samen te

GT GD C H L M O
too /tuː/ = ADVERB: te, ook, eveneens, evenzeer, nog wel, insgelijks; CONJUNCTION: ook nog; USER: ook, te, al te

GT GD C H L M O
took /tʊk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken; USER: nam, namen, duurde, vond, heeft

GT GD C H L M O
tool /tuːl/ = NOUN: gereedschap, werktuig, beitel, kwast, penis, tandhamer, stempelversiering; VERB: bewerken, met geperste versieringen voorzien, met blinddruk versieren, mennen, rijden; USER: gereedschap, werktuig, instrument, hulpmiddel, onderzoekshulpmiddel

GT GD C H L M O
toole = USER: toole, Tooles

GT GD C H L M O
top /tɒp/ = NOUN: top, topje, bovenstuk, hoofd, kruin, spits, toppunt; ADJECTIVE: hoogst, prima, bovenst; VERB: toppen, bedekken; USER: top, boven, bovenkant, bovenste, hoogste

GT GD C H L M O
toward /təˈwɔːdz/ = PREPOSITION: naar toe; ADJECTIVE: toekomstig, op til, aanstaande, leerzaam, gewillig; USER: richting, de richting van, richting van, de richting, naar

GT GD C H L M O
towards /təˈwɔːdz/ = PREPOSITION: tot, tegenover, jegens, in de richting van, tegen, bij, naar toe, omtrent, voor-; ADVERB: toe; USER: in de richting van, jegens, tegen, tegenover, tot

GT GD C H L M O
toy /tɔɪ/ = NOUN: speelbal, speeltuig, beuzelarij, snuisterij; ADJECTIVE: speelgoed-; VERB: spelen, beuzelen; USER: speelbal, speelgoed, stuk speelgoed, toy

GT GD C H L M O
track /træk/ = VERB: volgen, nasporen, slepen, plattreden; NOUN: spoor, baan, voetspoor, afdruk; USER: volgen, spoor, bijhouden, sporen, te volgen

GT GD C H L M O
traditional /trəˈdɪʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: traditioneel; USER: traditioneel, traditionele, de traditionele, klassieke

GT GD C H L M O
traditions /trəˈdɪʃ.ən/ = NOUN: traditie, overlevering; USER: tradities, traditie, tradities van, overleveringen

GT GD C H L M O
trailer /ˈtreɪ.lər/ = NOUN: aanhangwagen, caravan, volgwagen, speurder, kruipplant, speurhond; USER: aanhangwagen, trailer, aanhanger, oplegger, caravan

GT GD C H L M O
training /ˈtreɪ.nɪŋ/ = NOUN: opleiding, trainen; USER: opleiding, training, opleidingen, trainingen, scholing

GT GD C H L M O
transfer /trænsˈfɜːr/ = VERB: overdragen, overbrengen, overmaken, overstappen, overplaatsen, overboken; NOUN: overdracht, overschrijving, overbrenging, overstappen, overmaking, aansluiting; USER: overdragen, overdracht, overbrengen, overmaken, overdracht van

GT GD C H L M O
transform /trænsˈfɔːm/ = VERB: transformeren, omvormen, vervormen; USER: transformeren, te transformeren, veranderen, zetten, te zetten

GT GD C H L M O
transformation /ˌtræns.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: gedaanteverwisseling, vervorming; USER: transformatie, omvorming, omzetting, verandering, de transformatie

GT GD C H L M O
transformational /ˌtrænsfəˈmeɪʃənəl/ = USER: transformationele, transformationeel, transformerende, transformatie, transformatieproces

GT GD C H L M O
transitioned = USER: overgeschakeld, overgezet, overgegaan, transitioned, overgestapt

GT GD C H L M O
transitioning = USER: overgang, transitioning, het transitioning"

GT GD C H L M O
translation /trænsˈleɪ.ʃən/ = NOUN: vertaling, translatie, overzetting, overplaatsing; USER: vertaling, translatie, vertaal, vertaalservice, vertaalproject

GT GD C H L M O
transmitting /trænzˈmɪt/ = VERB: overbrengen, overdragen, uitzenden, overseinen, overerven; USER: verzenden, zenden, overbrengen, verzendende, overdragen

GT GD C H L M O
transmute /trænzˈmjuːt/ = VERB: omzetten; USER: transmuteren, transmuteer, te transmuteren, omvormen, transmuteert

GT GD C H L M O
travel /ˈtræv.əl/ = NOUN: reizen, reis, slag, beweging, reisbeschrijving; VERB: reizen, afreizen, vervoeren, zich verplaatsen, zich voortplanten, zich bewegen; USER: reizen, reis, reist, te reizen, afreizen

GT GD C H L M O
treatment /ˈtriːt.mənt/ = NOUN: behandeling, kuur, bejegening, onthaal; USER: behandeling, de behandeling, behandeling van, behandelen, behandeld

GT GD C H L M O
trees /triː/ = NOUN: boom, stamboom

GT GD C H L M O
tribune /ˈtrɪb.juːn/ = NOUN: tribune, tribuun, spreekgestoelte; USER: tribune, tribune van, tribuun, overste, tribune van het

GT GD C H L M O
triennial /trīˈenēəl/ = ADJECTIVE: driejaarlijks; USER: driejaarlijks, driejaarlijkse, drie jaar, driejarige, triënnale,

GT GD C H L M O
truly /ˈtruː.li/ = ADVERB: echt, werkelijk, waarlijk, terecht; USER: echt, werkelijk, waarlijk, echt moet, echte

GT GD C H L M O
trust /trʌst/ = NOUN: vertrouwen, trust, stichting, hoop, krediet; VERB: vertrouwen, hopen, geloven, toevertrouwen, krediet geven, borgen; USER: vertrouwen, vertrouw, vertrouwt, vertrouwen op, vertrouwen in

GT GD C H L M O
tshirt /ˈtiː.ʃɜːt/ = USER: tshirt, shirt

GT GD C H L M O
tub /tʌb/ = NOUN: ton, kuip, bak, tobbe, vat; VERB: baden, tonnen, vaten, in een kuip planten; USER: kuip, ton, bad, tub, douchecombinatie

GT GD C H L M O
tubs /tʌb/ = NOUN: ton, kuip, bak, tobbe, vat; USER: tubs, kuipen, tobben, kuipjes, badkuipen

GT GD C H L M O
turin = USER: turijn, Turin, in Turijn, van Turijn, Torino

GT GD C H L M O
turtles /ˈtɜː.tl̩/ = NOUN: zeeschildpad, waterschildpad; USER: schildpadden, turtles, zeeschildpadden, schildpad

GT GD C H L M O
two /tuː/ = USER: two-, two, twee, tweetal; USER: twee, beide

GT GD C H L M O
type /taɪp/ = NOUN: type, lettertype, zinnebeeld, drukletter, zetsel, voorbeeld, staaltje; VERB: typen, tikken, symboliseren, voorbeeld zijn van; USER: type, soort, het type, vorm, aard

GT GD C H L M O
typical /ˈtɪp.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: typisch, eigenaardig; USER: typisch, typische, normale, typerend, karakteristieke

GT GD C H L M O
u /ju/ = USER: U, AL,

GT GD C H L M O
ucla = USER: ucla, Redactief, de UCLA, Absoluut Spectaculair, U.

GT GD C H L M O
ultimately /ˈʌl.tɪ.mət.li/ = ADVERB: tenslotte, eindelijk, ten laatste, per saldo; USER: tenslotte, eindelijk, uiteindelijk, uiteindelijke, uiteindelijk de

GT GD C H L M O
uncanny /ʌnˈkæn.i/ = ADJECTIVE: geheimzinnig, angstwekkend; USER: geheimzinnig, griezelige, geheimzinnige, griezelig, mysterieuze

GT GD C H L M O
under /ˈʌn.dər/ = ADVERB: onder, beneden; PREPOSITION: onder, krachtens, volgens, minder dan, beneden; ADJECTIVE: beneden; USER: onder, kader van, krachtens, het kader, het kader van

GT GD C H L M O
undergraduate /ˌəndərˈgrajəwit/ = NOUN: student zonder graad; USER: undergraduate, bachelor, gegradueerde

GT GD C H L M O
understanding /ˌəndərˈstand/ = NOUN: begrip, verstand, verstandhouding, betrekking, verband, omgang, schikking, verstandelijkheid; ADJECTIVE: oordeelkundig, veelbegrijpend, bevattelijk,, inzicht, verstande

GT GD C H L M O
universal /ˌyo͞onəˈvərsəl/ = ADJECTIVE: universeel, algemeen, alzijdig; NOUN: algemeen begrip, algemene stelling; USER: universeel, universele, Universal, de universele, algemene

GT GD C H L M O
universities /ˌyo͞onəˈvərsətē/ = NOUN: universiteit, hogeschool, academie; USER: universiteiten, de universiteiten, universiteit

GT GD C H L M O
university /ˌyo͞onəˈvərsətē/ = NOUN: universiteit, hogeschool, academie; ADJECTIVE: universiteit-, academisch, universair, universiteits-; USER: universiteit, University, universitaire, universitair, universiteiten

GT GD C H L M O
unlock /ʌnˈlɒk/ = VERB: openen, ontsluiten, van het slot doen; USER: ontsluiten, openen, ontgrendelen, te ontgrendelen, te openen

GT GD C H L M O
unreal /ʌnˈrɪəl/ = ADJECTIVE: onwerkelijk, onwezenlijk; USER: onwerkelijk, onwerkelijke, onecht, unreal, onwezenlijk

GT GD C H L M O
unsettling /ʌnˈset.əl.ɪŋ/ = VERB: onzeker maken, doen weifelen, in de war sturen; USER: verontrustende, unsettling, ontregelende, verontrustend, verwarrende

GT GD C H L M O
until /ənˈtɪl/ = PREPOSITION: tot, binnen, voor-; CONJUNCTION: tot, totdat; USER: totdat, tot, tot en, tot en met, m

GT GD C H L M O
unveiling /ʌnˈveɪl/ = VERB: onthullen, ontsluieren, aan het licht brengen; USER: onthulling, onthullen, onthulling van, onthult, de onthulling

GT GD C H L M O
up /ʌp/ = ADVERB: omhoog, op, naar boven, overeind, opwaarts, de hoogte in, in de hoogte; PREPOSITION: op; VERB: opstaan, opnemen, opspringen; ADJECTIVE: naar de stad; USER: omhoog, naar boven, op, up, tot

GT GD C H L M O
upending /ʌpˈend/ = VERB: overeind zetten; USER: upending,

GT GD C H L M O
upon /əˈpɒn/ = PREPOSITION: op, bij, aan; USER: op, bij, aan, na, upon

GT GD C H L M O
us /ʌs/ = PRONOUN: ons, aan ons; USER: ons, met ons, ons op, we, met ons op

GT GD C H L M O
usa /ˌjuː.esˈeɪ/ = ABBREVIATION: VS, Verenigde Staten, Verenigde Staten van Amerika; USER: Verenigde Staten, VS, de vs, usa, Staten

GT GD C H L M O
usc

GT GD C H L M O
usd = USER: usd, EUR, usd te, usd van, usd op

GT GD C H L M O
use /juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen; NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel; USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt

GT GD C H L M O
used /juːst/ = ADJECTIVE: gebruikt, afgewerkt; USER: gebruikt, gebruikte, tweedehands, gebruik, toegepast

GT GD C H L M O
useful /ˈjuːs.fəl/ = ADJECTIVE: nuttig, bruikbaar, dienstig, bevorderlijk, bedreven; USER: nuttig, bruikbaar, nuttige, handig, bruikbare

GT GD C H L M O
user /ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker; USER: gebruiker, gebruikers, user, gebruiksaanwijzing, gebruikersbeoordelingen

GT GD C H L M O
using /juːz/ = NOUN: gebruik; USER: gebruik, met, met behulp, met behulp van, gebruik van

GT GD C H L M O
v /viː/ = USER: v, tegen

GT GD C H L M O
valley /ˈvæl.i/ = NOUN: vallei, dal, goot; USER: dal, vallei, vallei van, valley, dal.

GT GD C H L M O
van /væn/ = NOUN: busje, wagen, vrachtauto, verhuiswagen, goederenwagen; USER: busje, van, bestelwagen

GT GD C H L M O
varied /ˈveə.rɪd/ = ADJECTIVE: afwisselend, verschillend, gevariëerd, menigvoudig; USER: varieerden, gevarieerd, varieerde, gevarieerde, variëren

GT GD C H L M O
various /ˈveə.ri.əs/ = ADJECTIVE: divers, verschillend, afwisselend, menigvuldig, menigvoudig; USER: divers, verschillende, diverse, de verschillende, verscheidene

GT GD C H L M O
vectors /ˈvek.tər/ = NOUN: vector; USER: vectoren, vectors, Illustraties, Vector, Plaatjes

GT GD C H L M O
vehicle /ˈviː.ɪ.kl̩/ = NOUN: voertuig, wagen, vehikel, rijtuig; USER: voertuig, auto, voertuigen, het voertuig, wagen

GT GD C H L M O
venture /ˈven.tʃər/ = NOUN: onderneming, risico, waagstuk, speculatie; VERB: aandurven, zich wagen aan; USER: onderneming, wagen, risicokapitaal

GT GD C H L M O
verisimilitude /ˌver.ɪ.sɪˈmɪl.ɪ.tjuːd/ = NOUN: waarschijnlijkheid; USER: waarschijnlijkheid, waarheidsgetrouwheid, verisimilitude, slaafse nabootsing, schijnwaarheid

GT GD C H L M O
version /ˈvɜː.ʃən/ = NOUN: versie, uitvoering, vertaling; USER: versie, uitvoering, version, versie van

GT GD C H L M O
versions /ˈvɜː.ʃən/ = NOUN: versie, uitvoering, vertaling; USER: versies, uitvoeringen, versie, varianten

GT GD C H L M O
via /ˈvaɪə/ = PREPOSITION: via, over; NOUN: weg, exemplaar; USER: via, via de, door, via een, over

GT GD C H L M O
vice /vaɪs/ = ADJECTIVE: vice, gebrek, onder, vervangend; PREPOSITION: vice, in plaats van; NOUN: ondeugd, bankschroef, schroef; VERB: vastklemmen, vastzetten; USER: vice, ondeugd, Ondervoorzitter, de vice

GT GD C H L M O
victor /ˈvɪk.tər/ = NOUN: overwinnaar; USER: overwinnaar, Victor, kampioen, winnaar

GT GD C H L M O
video /ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video; ADJECTIVE: video-

GT GD C H L M O
virtual /ˈvɜː.tju.əl/ = ADJECTIVE: virtueel, feitelijk; USER: virtueel, virtuele, Virtual, feitelijk

GT GD C H L M O
visiting /ˈvizit/ = ADJECTIVE: bezoeking; USER: bezoek, bezoeken, een bezoek, het bezoeken, bezoek aan

GT GD C H L M O
visitors /ˈvizitər/ = NOUN: bezoeker, inspecteur; USER: bezoekers, bezoekers van, de bezoekers, bezoeker

GT GD C H L M O
visits /ˈvɪz.ɪt/ = VERB: bezoeken, opzoeken, visiteren, afgaan; NOUN: bezoek, visitatie, overkomst; USER: bezoeken, bezoekers, bezoek, totaal aan bezoeken, in totaal aan bezoeken

GT GD C H L M O
visual /ˈvɪʒ.u.əl/ = ADJECTIVE: zichtbaar, gezichts; USER: zichtbaar, visuele, visueel, beeldende, visual

GT GD C H L M O
vitae /kəˌrɪk.jʊ.ləmˈviː.taɪ/ = NOUN: vita; USER: vitae, vitae van

GT GD C H L M O
vol = USER: vol, volume

GT GD C H L M O
volume /ˈvɒl.juːm/ = NOUN: volume, inhoud, geluidssterkte, boekdeel; USER: volume, Deel, omvang, hoeveelheid, het volume

GT GD C H L M O
voted /vəʊt/ = VERB: stemmen, kiezen; USER: gestemd, stemden, stemde, uitgeroepen, verkozen

GT GD C H L M O
vt = USER: vt, ww

GT GD C H L M O
w /ˈdʌb·əl·ju/ = USER: w, g, met, B, m,

GT GD C H L M O
walk /wɔːk/ = VERB: lopen, wandelen, gaan, stappen, bewandelen, betreden, laten lopen; NOUN: wandeling, loop, gang, wijk, sfeer; USER: lopen, wandelen, wandeling, loop, loopt

GT GD C H L M O
walking /ˈwɔː.kɪŋ/ = ADJECTIVE: wandelend; USER: wandelen, lopen, walking, het lopen, loopt

GT GD C H L M O
wall /wɔːl/ = NOUN: muur, wand, wal, waldijk; VERB: ommuren; USER: muur, wand, wall, de muur

GT GD C H L M O
walt = USER: walt, van Walt, vermaak walt,

GT GD C H L M O
wander /ˈwɒn.dər/ = VERB: dwalen, wandelen, zwerven, dolen, afdwalen, rondzwerven, rondtrekken, rondreizen, ijlen, van de hak op de tak springen; NOUN: zwerftocht; USER: dwalen, zwerven, wandelen, slenteren, wandelt

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
wash /wɒʃ/ = VERB: wassen, spoelen, afwassen, uitspoelen, afspoelen, uitwassen, schoonwassen, zich wassen, dweilen; NOUN: was, wassing, spoeling; USER: wassen, afwassen, was, te wassen, spoelen

GT GD C H L M O
water /ˈwɔː.tər/ = NOUN: water, waterspiegel, waterverf; ADJECTIVE: water-, waterig; VERB: water geven, drenken, bevochtigen, besproeien, wateren, verwateren, water innemen; USER: water, het water

GT GD C H L M O
way /weɪ/ = NOUN: manier, wijze, weg, middel, kant, richting, gang, pad, baan, zij, vaart, wijs, handelwijze, gebruik, zijde, gewoonte, stapel, toestand, afstand, usance, aanwensel, uso, usantie, eigenaardigheid; USER: manier, weg, wijze, manier waarop, manier om

GT GD C H L M O
we /wiː/ = PRONOUN: we, wij; USER: wij, we, dat we, hebben we

GT GD C H L M O
week /wiːk/ = NOUN: week; ADJECTIVE: wekelijks; USER: week, weken

GT GD C H L M O
weeks /wiːk/ = USER: weken, dagen, week

GT GD C H L M O
well /wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde; ADVERB: goed, wel, behoorlijk; NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn; USER: goed, en, ook, zowel, vormt

GT GD C H L M O
were /wɜːr/ = USER: waren, was, werden, zijn

GT GD C H L M O
west /west/ = NOUN: west, westenwind; ADJECTIVE: west-, westelijk, wester-; ADVERB: westelijk, westwaarts; USER: west, westen, ten westen, het westen

GT GD C H L M O
when /wen/ = ADVERB: wanneer; CONJUNCTION: wanneer, als, toen, waarop, terwijl, en daarop; USER: wanneer, toen, als, bij, bij het

GT GD C H L M O
where /weər/ = ADVERB: waar, waarin, waarheen; CONJUNCTION: waar, waarheen, waarheen ook; USER: waar, waarin, wanneer, waarbij

GT GD C H L M O
which /wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook; CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk; PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk; USER: welke, die, wat, dat, welk

GT GD C H L M O
while /waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, gedurende, staande, hoeveel; NOUN: tijdje, wijl, poos; PREPOSITION: tot; USER: terwijl, tijdens, tijdens het, terwijl het

GT GD C H L M O
whining /waɪn/ = VERB: zeuren, janken, jammeren, huilen, jengelen, temen; USER: janken, zeuren, jammeren, gezeur, jankend

GT GD C H L M O
white /waɪt/ = ADJECTIVE: wit, blank, grijs, blanco, spierwit, kleurloos; NOUN: blanke, het wit, witte kleur, eiwit, witheid; VERB: wit maken; USER: wit, witte, een witte, white, wit wordt

GT GD C H L M O
whitey /ˈ(h)wīdē/ = ADJECTIVE: witachtig; USER: witachtig, Whitey, van Whitey, bleekscheet, witkop,

GT GD C H L M O
who /huː/ = CONJUNCTION: die, wie; PRONOUN: die, wie; USER: die, wie, dat

GT GD C H L M O
wide /waɪd/ = ADJECTIVE: breed, groot, wijd, ruim, uitgebreid, uitgestrekt, wijd open, uitgeslapen, breedvoerig, buitensporig, ruim van opvatting, niet raak; ADVERB: wijd, uiteen, wijdbeens; USER: breed, wijd, groot, brede, grote

GT GD C H L M O
will /wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil; USER: zullen, wil, zal, u

GT GD C H L M O
winner /ˈwɪn.ər/ = NOUN: winnaar, winner, successtuk; USER: winnaar, winner, winnaar van, winnaar van de, winnares

GT GD C H L M O
winning /ˈwɪn.ɪŋ/ = ADJECTIVE: winnend, innemend; USER: winnend, winnen, het winnen, winnen van, het winnen van

GT GD C H L M O
winter /ˈwɪn.tər/ = NOUN: winter; ADJECTIVE: winters; VERB: overwinteren, de winter doorbrengen, de winter overhouden, doen bevriezen; USER: winter, de winter, winters

GT GD C H L M O
wired /waɪəd/ = VERB: telegraferen, strikken, met ijzerdraad vastmaken, aan draad rijgen; USER: bedraad, bedrade, bekabelde, bekabeld, vast

GT GD C H L M O
wisdom /ˈwɪz.dəm/ = NOUN: wijsheid; USER: wijsheid, de wijsheid, wijsheid te

GT GD C H L M O
wise /waɪz/ = NOUN: wijze; ADJECTIVE: verstandig, wijs, vroed; VERB: op de hoogte brengen; USER: wijs, verstandig, wijze, gewijs, Qua

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
within /wɪˈðɪn/ = ADVERB: binnen, in huis; PREPOSITION: binnen, in, tot op, binnen de perken van, per; USER: binnen, in, op, onder, binnen de

GT GD C H L M O
won /wʌn/ = NOUN: won; ADJECTIVE: gewonnen; USER: won, gewonnen, heb, wonnen, gewonnen van

GT GD C H L M O
wonder /ˈwʌn.dər/ = NOUN: wonder, verwondering, wonderwerk, verbaasdheid, mirakel; VERB: zich afvragen, benieuwd zijn, zich verwonderen, willen weten, zich verbazen; USER: wonder, zich afvragen, afvragen, vraag me af, wonder dat

GT GD C H L M O
wonderland /ˈwʌn.dəl.ænd/ = NOUN: wonderland, sprookjesland; USER: wonderland, sprookjesland, Sprookjesland van, het Sprookjesland

GT GD C H L M O
wonders /ˈwʌn.dər/ = NOUN: wonder, verwondering, wonderwerk, verbaasdheid, mirakel; VERB: zich afvragen, benieuwd zijn, zich verwonderen, willen weten, zich verbazen; USER: wonderen, vraagt zich af, benieuwd, wat, is benieuwd

GT GD C H L M O
work /wɜːk/ = VERB: werken, functioneren, laten werken, gaan, bewerken, effect hebben, bedienen, bewegen; NOUN: werk, arbeid, werkplaats, het doen; USER: werken, werk, te werken, werkt, het werk

GT GD C H L M O
worked /wərk/ = VERB: werken, functioneren, laten werken, gaan, bewerken, effect hebben, bedienen, bewegen, uitrekenen, scheppen, borduren, exploiteren; USER: werkte, gewerkt, werkten, gewerkte, werkt

GT GD C H L M O
works /wɜːk/ = NOUN: werken, fabriek, bedrijf, oeuvre; USER: werken, werkt, fabriek, werkt het, helpt

GT GD C H L M O
workshop /ˈwɜːk.ʃɒp/ = NOUN: werkplaats, studiegroep; USER: werkplaats, workshop, atelier, workshops

GT GD C H L M O
workshops /ˈwɜːk.ʃɒp/ = NOUN: werkplaats, studiegroep; USER: workshops, werkplaatsen, ateliers, workshop

GT GD C H L M O
world /wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte; ADJECTIVE: wereld-, werelds; USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds

GT GD C H L M O
worlds /wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte; USER: werelden, worlds, wereld, s werelds, servers

GT GD C H L M O
worldwide /ˌwɜːldˈwaɪd/ = ADJECTIVE: wereldwijd, over de hele wereld verspreid; USER: wereldwijd, wereldwijde, hele wereld, wereld, de hele wereld

GT GD C H L M O
wormhole = USER: wormhole, wormgat, wormgat te

GT GD C H L M O
would /wʊd/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; USER: zou, zouden, zou doen

GT GD C H L M O
writer /ˈraɪ.tər/ = NOUN: schrijver, auteur, klerk, stilist, procureur; USER: schrijver, writer, schrijfster, Gastscenario, auteur

GT GD C H L M O
writing /ˈraɪ.tɪŋ/ = NOUN: schrift, geschrift, schrijfwerk, handschrift, schriftuur, stijl; ADJECTIVE: schrijf-; USER: schrift, schrijven, schriftelijk, het schrijven, schrijven van

GT GD C H L M O
writings /ˈraɪ.tɪŋ/ = NOUN: literaire werken; USER: geschriften, geschrift, teksten, writings, geschriften van

GT GD C H L M O
wrote /rəʊt/ = VERB: schrijven, opschrijven, uitschrijven, neerschrijven; USER: schreef, schreven, geschreven, schrijft

GT GD C H L M O
xml /ˌeks.emˈel/ = USER: xml, van XML,

GT GD C H L M O
y /waɪ/ = NOUN: Ypsilon; USER: Y, ja, j, jaar,

GT GD C H L M O
year /jɪər/ = NOUN: jaar

GT GD C H L M O
years /jɪər/ = NOUN: jaar; USER: jaren, jaar, jarige, jaar oud

GT GD C H L M O
yield /jiːld/ = VERB: opleveren, toegeven, zwichten, voortbrengen, afwerpen, afstaan, het veld ruimen, vieren; NOUN: opbrengst, oogst; USER: opleveren, opbrengst, leveren, geven, rendement

GT GD C H L M O
yoni

GT GD C H L M O
yorker /ˌnjuːˈjɔː.kər/ = USER: yorker, newyorker

GT GD C H L M O
youths /juːθ/ = NOUN: jeugd, jeugdigheid, jonge man; USER: jongeren, jeugd, jongens, jongelingen

GT GD C H L M O
z /zi/ = USER: z, Van,

GT GD C H L M O
zones /zəʊn/ = NOUN: zone, klimaatzone, luchtstreek, aardgordel; USER: zones, gebieden, zone, de zones

1677 words