Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge
GT
GD
C
H
L
M
O
a
GT
GD
C
H
L
M
O
abilities
/əˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: talent, begaafdheden, natuurlijke gaven;
USER: capaciteiten, vaardigheden, bekwaamheden, vermogens, mogelijkheden
GT
GD
C
H
L
M
O
about
/əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat;
ADVERB: ongeveer, om;
USER: over, ongeveer, over de, over het, om
GT
GD
C
H
L
M
O
absurd
/əbˈsɜːd/ = ADJECTIVE: absurd, ongerijmd, onzinnig, belachelijk, dwaas;
USER: absurd, absurde, ongerijmd, belachelijk, onzinnig
GT
GD
C
H
L
M
O
academy
/əˈkæd.ə.mi/ = NOUN: academie, hogeschool, instituut, genootschap;
USER: academie, academy, academie van, Akademie, academie voor
GT
GD
C
H
L
M
O
accelerate
/əkˈsel.ə.reɪt/ = VERB: versnellen, bespoedigen, accelereren, vervroegen, verhaasten, te vroeg dateren;
USER: versnellen, bespoedigen, te versnellen, versnellen van, versnelling
GT
GD
C
H
L
M
O
access
/ˈæk.ses/ = NOUN: toegang, toegankelijkheid, vlaag, oprit, opwelling, genaakbaarheid, vatbaarheid, nadering, aangroeiing, aanval, vermeerdering, toeneming;
USER: toegang, toegang tot, Nog, naar, openen
GT
GD
C
H
L
M
O
accolades
/ˈæk.ə.leɪd/ = NOUN: accolade, eerbetoon, ridderslag, eerbetuiging;
USER: onderscheidingen, lofbetuigingen, accolades
GT
GD
C
H
L
M
O
achieving
/əˈtʃiːv/ = VERB: bereiken, behalen, bewerkstelligen, presteren, tot stand brengen, volbrengen, verrichten, doorvoeren, voleinden;
USER: bereiken, het bereiken, het bereiken van, realiseren, bereiken van
GT
GD
C
H
L
M
O
acrylic
/əˈkrɪl.ɪk/ = NOUN: acryl;
USER: acryl,
GT
GD
C
H
L
M
O
act
/ækt/ = VERB: handelen, werken, doen, acteren, spelen, zich gedragen, ageren, handelend optreden, te werk gaan;
NOUN: handeling, wet, daad;
USER: handelen, treden, fungeren, te handelen, werken
GT
GD
C
H
L
M
O
active
/ˈæk.tɪv/ = ADJECTIVE: actief, werkzaam, werkend, levendig, bedrijvig, bedrijvend;
USER: actief, actieve, werkzame, gezien, actief is
GT
GD
C
H
L
M
O
actuated
/ˈæk.tʃu.eɪt/ = USER: bediende, werking gesteld, in werking gesteld, geactueerde, ingeschakelde stand,
GT
GD
C
H
L
M
O
actuation
/ˈæk.tʃu.eɪt/ = USER: bediening, aansturing, activering, aandrijving, bedienen,
GT
GD
C
H
L
M
O
actuator
= NOUN: drijfwerk;
USER: actuator, servomotor, aandrijving, aandrijver, actor
GT
GD
C
H
L
M
O
actuators
= NOUN: drijfwerk;
USER: actuatoren, actuators, aandrijvingen, servomotoren, aandrijvers
GT
GD
C
H
L
M
O
adapting
/əˈdæpt/ = VERB: aanpassen, afstemmen, bewerken, adapteren, geschikt maken, passend maken;
USER: aanpassing, aanpassen, aanpassing van, aanpassen van, passen
GT
GD
C
H
L
M
O
addressing
/əˈdres/ = VERB: richten, adresseren, aanspreken, toespreken, afzenden, consigneren, verwijzen;
USER: adressering, aanpakken, het aanpakken van, het aanpakken, aanpakken van
GT
GD
C
H
L
M
O
adjunct
/ˈædʒ.ʌŋkt/ = NOUN: bepaling, toevoegsel, bijvoegsel, assistent, bijkomende omstandigheid, helper, toevoegd, aanbangsel, adjunkt;
ADJECTIVE: verbonden;
USER: toevoegsel, aanvulling, adjunct, adjuvans, toevoeging
GT
GD
C
H
L
M
O
administrative
/ədˈminiˌstrātiv,-strətiv/ = ADJECTIVE: administratief, bestuurlijk, bestuurs-;
USER: administratief, bestuurlijk, administratieve, bestuursrechtelijke, de administratieve
GT
GD
C
H
L
M
O
admissions
/ədˈmɪʃ.ən/ = NOUN: toelating, toegang, erkenning, toegangsprijs, aanvaarding, toegeving, aanneming;
USER: opnames, bekentenissen, toelatingscommissie, toelatingsbeleid, toelatingen
GT
GD
C
H
L
M
O
advance
/ədˈvɑːns/ = NOUN: voorschot, vooruitgang, bevordering;
VERB: bevorderen, vooruitgaan, vervroegen, voorschieten, vorderen, verhogen, oprukken, vorderingen maken, aanvoeren;
USER: vooruitgaan, voorschot, voorschieten, bevorderen, vooruitgang
GT
GD
C
H
L
M
O
advanced
/ədˈvɑːnst/ = ADJECTIVE: gevorderd, vergevorderd, vooruitstrevend, vooruitgeschoven, vervroegd;
USER: vergevorderd, gevorderd, advanced, geavanceerde, geavanceerd
GT
GD
C
H
L
M
O
advancement
/ədˈvɑːns.mənt/ = NOUN: bevordering, promotie, voortgang, vordering;
USER: vordering, promotie, voortgang, bevordering, vooruitgang
GT
GD
C
H
L
M
O
adventure
/ədˈven.tʃər/ = NOUN: avontuur, onderneming, voorval, waagstuk, gewaagde onderneming, risico, speculatie;
VERB: wagen;
USER: avontuur, Adventure, avontuurlijke, avonturenfilms, avonturen
GT
GD
C
H
L
M
O
advertisements
/ˈadvərˌtīzmənt,ədˈvərtiz-/ = NOUN: advertentie, reclame, aankondiging;
USER: advertenties, advertenties in, reclame, advertenties in de, advertenties van
GT
GD
C
H
L
M
O
advice
/ədˈvaɪs/ = NOUN: advies, raad, raadgeving, bericht;
USER: advies, raad, aanbevelingen, advice, advies in
GT
GD
C
H
L
M
O
advised
/ˌɪl.ədˈvaɪzd/ = ADJECTIVE: welberaden, doordacht;
USER: geadviseerd, adviseerde, aangeraden, advies, aanbevolen
GT
GD
C
H
L
M
O
advising
/ədˈvaɪz/ = VERB: aanraden, adviseren, raden, raadgeven, berichten, kennisgeven;
USER: het adviseren, adviseren, het adviseren van, advisering, adviseren van
GT
GD
C
H
L
M
O
advisor
/ədˈvaɪ.zər/ = USER: adviseur, advisor, adviseur van, raadgever
GT
GD
C
H
L
M
O
advisory
/ədˈvaɪ.zər.i/ = ADJECTIVE: raadgevend, adviserend;
USER: adviserend, raadgevend, advies, adviserende, raadgevende
GT
GD
C
H
L
M
O
aesthetic
/esˈθet.ɪk/ = ADJECTIVE: aesthetisch;
USER: aesthetisch, esthetische, esthetisch, esthetiek, de esthetische
GT
GD
C
H
L
M
O
aesthetics
/esˈθet.ɪks/ = NOUN: schoonheidsleer, aesthetica;
USER: schoonheidsleer, esthetiek, esthetica, esthetische, schoonheid
GT
GD
C
H
L
M
O
after
/ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit;
CONJUNCTION: nadat;
ADVERB: daarna, achter, achteraan;
ADJECTIVE: later, volgend;
USER: na, nadat, na het, na de, achter
GT
GD
C
H
L
M
O
again
/əˈɡenst/ = ADVERB: weer, opnieuw, nogmaals, terug, verder, van voren af aan, bovendien;
USER: opnieuw, weer, nogmaals, meer, wederom
GT
GD
C
H
L
M
O
against
/əˈɡenst/ = PREPOSITION: tegen, tegenover, met, jegens, strijdig met;
USER: tegen, tegen de, tegenover, tegen het, met
GT
GD
C
H
L
M
O
agents
/ˈeɪ.dʒənt/ = NOUN: agent, middel, vertegenwoordiger, tussenpersoon, dealer, zaakwaarnemer, zaakgelastigde;
USER: agenten, agents, agentia, middelen, stoffen
GT
GD
C
H
L
M
O
agile
/ˈædʒ.aɪl/ = ADJECTIVE: behendig, lenig, vlug, rap;
USER: behendig, agile, wendbaar, behendige, flexibele
GT
GD
C
H
L
M
O
agreements
/əˈɡriː.mənt/ = NOUN: overeenkomst, akkoord, overeenstemming, instemming, afspraak, verdrag, accoord, samenklank, vergelijk;
USER: overeenkomsten, afspraken, akkoorden, overeenkomst
GT
GD
C
H
L
M
O
ai
/ˌeɪˈaɪ/ = USER: ai, aI Type, KI
GT
GD
C
H
L
M
O
air
/eər/ = NOUN: lucht, air, houding, wijsje, tocht, luchtje, voorkomen, ademtocht, wijs, schijn;
VERB: luchten, drogen, geuren, bespreken, te koop lopen met;
USER: lucht, air, voorzien, airconditioning, voorzien van
GT
GD
C
H
L
M
O
aires
GT
GD
C
H
L
M
O
al
/-əl/ = USER: al., al
GT
GD
C
H
L
M
O
aleph
GT
GD
C
H
L
M
O
algebra
/ˈæl.dʒə.brə/ = NOUN: algebra, stelkunde;
USER: algebra, de algebra
GT
GD
C
H
L
M
O
algorithms
/ˈalgəˌriT͟Həm/ = NOUN: algoritme;
USER: algoritmen, algoritmes, algoritme, algoritmen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
alia
/ˌɪn.tər ˈeɪ.li.ə/ = USER: meer, andere, name, meer de
GT
GD
C
H
L
M
O
alice
/ˈæl.ɪs.bænd/ = USER: alice, van alice
GT
GD
C
H
L
M
O
all
/ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig;
NOUN: al;
PRONOUN: alles;
ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al;
USER: alle, alles, al, allemaal, allen
GT
GD
C
H
L
M
O
also
/ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks;
USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien
GT
GD
C
H
L
M
O
alumni
/əˈlʌm.nəs/ = NOUN: oud-leerling;
USER: alumni, oudstudenten, de oudstudenten, oudstudenten van, de oudstudenten van
GT
GD
C
H
L
M
O
alumnus
/əˈlʌm.nəs/ = NOUN: oud-leerling;
USER: oud-leerling, alumnus, oudstudent, alumnus van
GT
GD
C
H
L
M
O
am
/æm/ = USER: am, ben, pm, uur, ik
GT
GD
C
H
L
M
O
american
/əˈmer.ɪ.kən/ = NOUN: Amerikaanse, Amerikaans;
USER: Amerikaanse, Amerikaans, amerikaan, american
GT
GD
C
H
L
M
O
an
/ən/ = ARTICLE: een;
USER: een, van een, de
GT
GD
C
H
L
M
O
ancient
/ˈeɪn.ʃənt/ = NOUN: oude, grijsaard, van dagen;
ADJECTIVE: oud, antiek, ouderwets, aloud;
USER: oude, oud, oudheden, eeuwenoude, antieke
GT
GD
C
H
L
M
O
and
/ænd/ = CONJUNCTION: en;
USER: en, en de, en het
GT
GD
C
H
L
M
O
android
/ˈæn.drɔɪd/ = USER: android, androïde, voor Android, Applicatie voor Android
GT
GD
C
H
L
M
O
androids
/ˈæn.drɔɪd/ = USER: androids, androïden, robots, androïden te, androidsrobots
GT
GD
C
H
L
M
O
angeles
/ˈeɪn.dʒəl/ = USER: angeles, angeles beeld,
GT
GD
C
H
L
M
O
animation
/ˌæn.ɪˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: bezieling, levendigheid, leven, aanmoediging, opwekking;
USER: animatie, animation, animatie te, animaties
GT
GD
C
H
L
M
O
annual
/ˈæn.ju.əl/ = ADJECTIVE: jaar-, eenjarig;
USER: jaar-, jaarlijkse, jaarlijks, de jaarlijkse, van jaarlijkse
GT
GD
C
H
L
M
O
anthrax
/ˈæn.θræks/ = NOUN: miltvuur, bloedzweer, bloedpuist;
USER: miltvuur, anthrax, antrax, bloedzweer
GT
GD
C
H
L
M
O
apache
= NOUN: apache, straatschuimer;
USER: apache, een Apache, van Apache, apache Niet
GT
GD
C
H
L
M
O
appeal
/əˈpiːl/ = VERB: appelleren, in beroep gaan, aantrekkelijk zijn, beroep doen op, smeken, zich beroepen op, spreken tot;
NOUN: hoger beroep, appel, smeekbede, smeking;
USER: appelleren, hoger beroep, beroep, aanspreken, een beroep
GT
GD
C
H
L
M
O
appearance
/əˈpɪə.rəns/ = NOUN: uiterlijk, verschijning, voorkomen, optreden, schijn, verschijnsel, air;
USER: verschijning, uiterlijk, uitstraling, teleurstellend, het uiterlijk
GT
GD
C
H
L
M
O
appeared
/əˈpɪər/ = NOUN: uiterlijk, verschijning, voorkomen, optreden, schijn, verschijnsel, air;
USER: verschenen, verscheen, bleek, leek, lijkt
GT
GD
C
H
L
M
O
appearing
/əˈpɪər/ = VERB: verschijnen, lijken, blijken, schijnen, optreden, te voorschijn komen, toeschijnen, ten tonele verschijnen;
USER: verschijnen, verschijnt, weergegeven, te zien, zien zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
applicability
= USER: toepasselijkheid, toepasbaarheid, toepassing, de toepasbaarheid, toepassing is
GT
GD
C
H
L
M
O
application
/ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning;
USER: toepassing, aanvraag, applicatie, verzoek, de toepassing
GT
GD
C
H
L
M
O
applications
/ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning;
USER: toepassingen, applicaties, aanvragen, verzoeken
GT
GD
C
H
L
M
O
april
/ˈeɪ.prəl/ = NOUN: april, grasmaand;
ADJECTIVE: april-
GT
GD
C
H
L
M
O
aps
= USER: aps, JBS, jaarlijkse beleidsstrategie, aps te,
GT
GD
C
H
L
M
O
arbitrary
/ˈɑː.bɪ.trər.i/ = ADJECTIVE: willekeurig, arbitrair, eigenmachtig, grillig;
USER: willekeurig, arbitrair, willekeurige, arbitraire, willekeur
GT
GD
C
H
L
M
O
arc
/ɑːk/ = USER: boog, arc, vlamboog, de Arc, de boog
GT
GD
C
H
L
M
O
architecture
/ˈɑː.kɪ.tek.tʃər/ = NOUN: bouwstijl, bouwkunde;
USER: architectuur, platform
GT
GD
C
H
L
M
O
architectures
= NOUN: bouwstijl, bouwkunde;
USER: architecturen, platforms, architectuur, platforms Platform
GT
GD
C
H
L
M
O
are
/ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter;
USER: zijn, bent, is, worden
GT
GD
C
H
L
M
O
area
/ˈeə.ri.ə/ = NOUN: gebied, ruimte, terrein, areaal, vlakte, vlakteïnhoud;
USER: gebied, ruimte, omgeving, oppervlakte, regio
GT
GD
C
H
L
M
O
areas
/ˈeə.ri.ə/ = NOUN: gebied, ruimte, terrein, areaal, vlakte, vlakteïnhoud;
USER: gebieden, terreinen, ruimten, ruimtes, gebied
GT
GD
C
H
L
M
O
arm
/ɑːm/ = NOUN: arm, wapen;
VERB: wapenen, bewapenen, zich wapenen, beslaan, pantseren;
USER: arm, wapen, de arm, armen
GT
GD
C
H
L
M
O
armful
/ˈɑːm.fʊl/ = NOUN: armvol;
USER: armvol, armful, arm vol, armen vol
GT
GD
C
H
L
M
O
around
/əˈraʊnd/ = ADVERB: rond, om, rondom, om ... heen, in 't rond;
PREPOSITION: rondom;
USER: rond, rondom, ongeveer, in, buurt
GT
GD
C
H
L
M
O
arousal
/əˈraʊzl/ = USER: arousal, opwinding, ontwaken, de opwinding, prikkeling,
GT
GD
C
H
L
M
O
array
/əˈreɪ/ = NOUN: reeks, rij, rangschikking, slagorde;
VERB: opstellen, scharen, schikken, uitdossen;
USER: reeks, rij, scala, serie, aanbod
GT
GD
C
H
L
M
O
art
/ɑːt/ = NOUN: kunst, kunstgreep, list;
ADJECTIVE: kunstrijk;
USER: kunst, art, techniek, kunsten, hoogwaardige
GT
GD
C
H
L
M
O
articles
/ˈɑː.tɪ.kl̩/ = NOUN: contract;
USER: artikelen, artikels, voorwerpen, de artikelen, artikel
GT
GD
C
H
L
M
O
artificial
/ˌɑː.tɪˈfɪʃ.əl/ = ADJECTIVE: kunstmatig, gekunsteld, gemaakt, onnatuurlijk;
USER: kunstmatig, kunstmatige, artificiële, kunstlicht, kunst
GT
GD
C
H
L
M
O
artist
/ˈɑː.tɪst/ = NOUN: kunstenaar, artiest;
USER: kunstenaar, artiest, artist, album
GT
GD
C
H
L
M
O
artistic
/ɑːˈtɪs.tɪk/ = ADJECTIVE: artistiek, kunstig, kunstmatig;
USER: artistiek, artistieke, kunst, kunstzinnige, Handgetekend en artistiek
GT
GD
C
H
L
M
O
artists
/ˈɑː.tɪst/ = NOUN: kunstenaar, artiest;
USER: kunstenaars, artiesten
GT
GD
C
H
L
M
O
arts
/ɑːt/ = NOUN: kunst, kunstgreep, list;
USER: arts, kunst, kunsten
GT
GD
C
H
L
M
O
as
/əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals;
CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate;
USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
asd
= USER: asd, ASS, Prijs niet, Geen prijs, Prijs niet beschikbaar
GT
GD
C
H
L
M
O
ashram
/ˈæʃ.rəm/ = USER: ashram, ashram in, ashram te, ashram van
GT
GD
C
H
L
M
O
asperger
/ˈæs.pɜːdʒəzˌsɪn.drəʊm/ = USER: asperger, het Asperger, van Asperger
GT
GD
C
H
L
M
O
aspirations
/ˌæs.pɪˈreɪ.ʃən/ = NOUN: aspiratie, streven, aanblazing, geaspireerde klank;
USER: aspiraties, ambities, wensen, streven, verlangens
GT
GD
C
H
L
M
O
assembly
/əˈsem.bli/ = NOUN: montage, vergadering, samenkomst, verzameling, bijeenkomst, verzamelen;
USER: montage, vergadering, assemblage, samenstel, de montage
GT
GD
C
H
L
M
O
assistant
/əˈsɪs.tənt/ = NOUN: assistent, adjunct, hulp, helper, medehelper, medehelpster;
ADJECTIVE: behulpzaam, helpend;
USER: assistent, medewerker, assistant, assistente
GT
GD
C
H
L
M
O
assistive
/əˈsɪstɪv/ = USER: ondersteunende, assisterende, assistive, hulpmiddelen, assistentie,
GT
GD
C
H
L
M
O
associate
/əˈsəʊ.si.eɪt/ = VERB: associëren, verbinden, verenigen, verkeren;
NOUN: vennoot, compagnon, deelgenoot, metgezel;
USER: associëren, koppelen, betrekken, associeert, te associëren
GT
GD
C
H
L
M
O
association
/əˌsəʊ.siˈeɪ.ʃən/ = NOUN: vereniging, associatie, verbinding, deelgenootschap;
USER: vereniging, associatie, Association, samenwerking, verband
GT
GD
C
H
L
M
O
astronaut
/ˈæs.trə.nɔːt/ = NOUN: astronaut, ruimtevaarder;
USER: astronaut, astronauten, ruimtevaarder, astronaut te
GT
GD
C
H
L
M
O
at
/ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à;
USER: bij, op, tegen, in, aan
GT
GD
C
H
L
M
O
atc
/ˌæt.əˈvɪs.tɪk/ = USER: ATC, ATC van,
GT
GD
C
H
L
M
O
athens
= NOUN: Athene;
USER: Athene, athens, van Athene, in Athene
GT
GD
C
H
L
M
O
atlantic
/ətˈlantik,at-/ = NOUN: Atlantische Oceaan;
ADJECTIVE: Atlantisch;
USER: atlantische Oceaan, Atlantisch, Atlantic, atlantische, de atlantische
GT
GD
C
H
L
M
O
atop
/əˈtɒp/ = ADVERB: boven;
USER: boven, boven op, bovenop, atop, top van
GT
GD
C
H
L
M
O
atp
/ˌeɪ.tiːˈpiː/ = USER: atp, heren, ATB
GT
GD
C
H
L
M
O
attempts
/əˈtempt/ = NOUN: poging, aanslag;
VERB: proberen, trachten, pogen, beproeven, ondernemen, een aanslag doen op;
USER: pogingen, probeert, poging, pogingen van, geprobeerd
GT
GD
C
H
L
M
O
attendees
/ə.tenˈdiː/ = USER: aanwezigen, deelnemers, bezoekers, de deelnemers, attendees
GT
GD
C
H
L
M
O
attention
/əˈten.ʃən/ = NOUN: aandacht, attentie, acht, oplettendheid, beleefdheid;
USER: aandacht, de aandacht, aandacht te, besteden, aandacht van
GT
GD
C
H
L
M
O
audience
/ˈɔː.di.əns/ = NOUN: gehoor, toehoorders, audiëntie, auditorium;
USER: audiëntie, toehoorders, gehoor, publiek, audience
GT
GD
C
H
L
M
O
audio
/ˈɔː.di.əʊ/ = USER: audio, geluid
GT
GD
C
H
L
M
O
auditorium
/ˌôdiˈtôrēəm/ = NOUN: gehoorzaal, toehoorders;
USER: gehoorzaal, auditorium, zaal, aula, theaterzaal
GT
GD
C
H
L
M
O
augmented
/ˌôɡˈmentəd/ = VERB: vergroten, verhogen, vermeerderen, aangroeien;
USER: aangevulde, Augmented, vergrote, vermeerderde, versterkte
GT
GD
C
H
L
M
O
august
/ɔːˈɡʌst/ = ADJECTIVE: verheven, doorluchtig;
USER: augustus, verheven
GT
GD
C
H
L
M
O
author
/ˈɔː.θər/ = NOUN: auteur, schrijver, dader, schepper, bewerker, aanlegger, voortbrenger, bedrijver;
USER: auteur, schrijver, Maker, Author, de auteur
GT
GD
C
H
L
M
O
authored
/ˈôTHər/ = USER: Geschreven, authored,
GT
GD
C
H
L
M
O
autism
/ˈôˌtizəm/ = USER: autisme, van autisme,
GT
GD
C
H
L
M
O
automated
/ˈɔː.tə.meɪt/ = VERB: automatizeren;
USER: geautomatiseerde, geautomatiseerd, automatische, automatisch
GT
GD
C
H
L
M
O
automatically
/ˌɔː.təˈmæt.ɪ.kəl.i/ = ADVERB: van zelf;
USER: automatisch, automatische, automatisch te
GT
GD
C
H
L
M
O
autonomous
/ɔːˈtɒn.ə.məs/ = ADJECTIVE: autonoom, onafhankelijk, zelfbesturend;
USER: autonoom, autonome, zelfstandige, de autonome, zelfstandig
GT
GD
C
H
L
M
O
avatars
/ˈæv.ə.tɑːr/ = USER: avatars, Smilies, avatar
GT
GD
C
H
L
M
O
avid
/ˈæv.ɪd/ = ADJECTIVE: gretig, begerig, belust, happig;
USER: begerig, gretig, begerige, fervent, fanatieke
GT
GD
C
H
L
M
O
awakening
/əˈweɪ.kən.ɪŋ/ = NOUN: ontwaken, ontnuchtering;
USER: ontwaken, wekken, bewustwording, wakker, awakening
GT
GD
C
H
L
M
O
award
/əˈwɔːd/ = VERB: gunnen, toekennen, toewijzen;
NOUN: toekenning, gunning, onderscheiding, uitspraak, vonnis;
USER: onderscheiding, toekenning, gunning, gunnen, toekennen
GT
GD
C
H
L
M
O
awarded
/əˈwɔːd/ = VERB: gunnen, toekennen, toewijzen;
USER: toegekend, uitgereikt, bekroond, gegund, bekroond met
GT
GD
C
H
L
M
O
awardee
GT
GD
C
H
L
M
O
awards
/əˈwɔːd/ = VERB: gunnen, toekennen, toewijzen;
NOUN: toekenning, gunning, onderscheiding, uitspraak, vonnis;
USER: awards, onderscheidingen, prijzen, toekenning, kent
GT
GD
C
H
L
M
O
b
= NOUN: si;
USER: b, B te,
GT
GD
C
H
L
M
O
baby
/ˈbeɪ.bi/ = NOUN: baby, kind, kindje, wicht;
VERB: kind behandelen;
USER: baby, baby van, de Baby, kindje, kind
GT
GD
C
H
L
M
O
back
/bæk/ = ADVERB: terug, achteruit, achterwaarts;
NOUN: rug, achterkant, achterzijde, achterste, rugleuning, ommezijde, rugstuk;
VERB: steunen, teruggaan;
USER: terug, rug, opnieuw, achterkant, weer
GT
GD
C
H
L
M
O
bad
/bæd/ = ADJECTIVE: slecht, kwaad, beroerd, kwalijk, bedorven, vals;
ADVERB: stout;
USER: slecht, slechte, bad, erg, kwaad
GT
GD
C
H
L
M
O
balloons
/bəˈluːn/ = NOUN: fooi
GT
GD
C
H
L
M
O
band
/bænd/ = NOUN: band, bende, troep, lint, muziekkorps, schare, orkestje, horde, drijfriem;
VERB: ringen, verenigen;
USER: band, orkest, harmonieorkest
GT
GD
C
H
L
M
O
bar
/bɑːr/ = NOUN: bar, staaf, balie, baar, stuk, slagboom, spijl, zandbank, drempel, tralie, tablet;
VERB: versperren;
USER: bar, staaf, balk, cafe, lat
GT
GD
C
H
L
M
O
baroque
/bəˈrɒk/ = ADJECTIVE: barok-, barokke;
NOUN: barok;
USER: barok, barokke, Baroque, Baroque Geschreven
GT
GD
C
H
L
M
O
barrel
/ˈbær.əl/ = NOUN: vat, loop, ton, fust;
VERB: inkuipen;
USER: vat, loop, barrel, ton, cilinder
GT
GD
C
H
L
M
O
based
/-beɪst/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden;
USER: gebaseerd, basis, op basis, basis van, zijn gebaseerd
GT
GD
C
H
L
M
O
basic
/ˈbeɪ.sɪk/ = ADJECTIVE: basis-, fundamenteel, basisch;
NOUN: fundament;
USER: basis-, basisch, fundamenteel, Basic, basis
GT
GD
C
H
L
M
O
basis
/ˈbeɪ.sɪs/ = NOUN: basis, grond, grondslag, base;
USER: basis, grondslag, grond, hand, basis van
GT
GD
C
H
L
M
O
bath
/bɑːθ/ = NOUN: bad, badkuip;
USER: bad, Bath, badkamer, ligbad, douche
GT
GD
C
H
L
M
O
be
/biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren;
USER: zijn, worden, te, wel, is
GT
GD
C
H
L
M
O
beach
/biːtʃ/ = NOUN: strand, kust, oever, wal, kiezel, grint;
VERB: op het strand zetten;
USER: strand, Beach, het strand, strand van
GT
GD
C
H
L
M
O
been
/biːn/ = USER: geweest, zijn, al, is, was
GT
GD
C
H
L
M
O
begins
/bɪˈɡɪn/ = VERB: beginnen, aanvangen, aanbinden;
USER: begint, start, beginnen, gaat
GT
GD
C
H
L
M
O
behavior
/bɪˈheɪ.vjər/ = NOUN: gedrag, gedrag, optreden, optreden, houding, houding, wandel, wandel;
USER: gedrag, het gedrag, gedrag van, als gedrag, gedragingen
GT
GD
C
H
L
M
O
beings
/ˈbiː.ɪŋ/ = NOUN: wezen, bestaan, aanzijn;
USER: wezens, mens, wezen, mensenhandel
GT
GD
C
H
L
M
O
belt
/belt/ = NOUN: riem, gordel, ceintuur, drijfriem, ring, koppel, koppelriem, rand;
USER: riem, gordel, ceintuur, band, belt
GT
GD
C
H
L
M
O
beneficial
/ˌben.ɪˈfɪʃ.əl/ = ADJECTIVE: voordelig, heilzaam, bevordelijk;
USER: heilzaam, voordelig, gunstig, gunstige, nuttig
GT
GD
C
H
L
M
O
bergs
GT
GD
C
H
L
M
O
best
/best/ = ADJECTIVE: best, allerbest;
ADVERB: best, allerbest;
VERB: overtreffen;
USER: best, beste, beste uit, de beste, beste uit de
GT
GD
C
H
L
M
O
beta
/ˈbiː.tə/ = USER: beta, bèta
GT
GD
C
H
L
M
O
biennial
/baɪˈen.i.əl/ = ADJECTIVE: tweejarig;
USER: tweejarig, tweejaarlijkse, tweejaarlijks, tweejarige, biënnale
GT
GD
C
H
L
M
O
big
/bɪɡ/ = ADJECTIVE: groot, dik, zwaar, fors, zwanger, voornaam, invloedrijk;
USER: groot, grote, big
GT
GD
C
H
L
M
O
bill
/bɪl/ = NOUN: rekening, wetsontwerp, snavel, biljet, wissel, bek, briefje, lijst, programma, neb, snater, aanklacht, snoeimes, tuit;
VERB: aankondigen;
USER: rekening, wetsontwerp, factuur, wetsvoorstel, bill
GT
GD
C
H
L
M
O
bio
/baɪ.əʊ-/ = PREFIX: bio-;
USER: bio, biologische, biografie, biologisch
GT
GD
C
H
L
M
O
biologically
/ˌbaɪ.əˈlɒdʒ.ɪ.kəl/ = USER: biologisch, biologische
GT
GD
C
H
L
M
O
biomedical
/ˌbīōˈmedikəl/ = USER: biomedische, biomedisch, Biomedical, de biomedische, het biomedisch
GT
GD
C
H
L
M
O
blender
/ˈblen.dər/ = USER: blender, mixer, menger, bout, vaatwasmachine
GT
GD
C
H
L
M
O
board
/bɔːd/ = NOUN: boord, bestuur, plank, karton, tafel, bestuurstafel;
VERB: enteren, beplanken, aanklampen, beschieten, zich vastklampen aan;
USER: boord, bestuur, plank, raad, board
GT
GD
C
H
L
M
O
bodies
/ˈbɒd.i/ = NOUN: lichaam, lijf, carrosserie, lijk, romp, kern, hoofdbestanddeel, hoofdmacht;
USER: lichamen, organen, instanties, lichaam, instellingen
GT
GD
C
H
L
M
O
body
/ˈbɒd.i/ = NOUN: lichaam, lijf, carrosserie, lijk, romp, kern, hoofdbestanddeel, hoofdmacht;
USER: lichaam, instantie, orgaan, body, het lichaam
GT
GD
C
H
L
M
O
bond
/bɒnd/ = NOUN: band, obligatie, verbond, contract, verplichting, schuldbrief;
ADJECTIVE: binding, verbond;
VERB: verbinden, verhypothekeren, in het entrepot opslaan;
USER: obligatie, band, binding, bond
GT
GD
C
H
L
M
O
book
/bʊk/ = NOUN: boek, schrijfboek, libretto, tekstboekje;
VERB: boeken, noteren, bespreken, inschrijven, kaartje nemen;
USER: boek, Reserveer, boeken, Book, Reserveren
GT
GD
C
H
L
M
O
books
/bʊk/ = VERB: boeken, noteren, bespreken, inschrijven, kaartje nemen;
NOUN: boek, schrijfboek, libretto, tekstboekje;
USER: boeken, books, Boekenveiling, boek, boeken van
GT
GD
C
H
L
M
O
both
/bəʊθ/ = ADJECTIVE: beide, allebei, alle twee de;
USER: beide, zowel, zowel de, beiden, allebei
GT
GD
C
H
L
M
O
boy
/bɔɪ/ = NOUN: jongen, knaap;
USER: jongen, boy, jongen van, jongetje
GT
GD
C
H
L
M
O
boys
/bɔɪ/ = NOUN: jongen, knaap;
USER: jongens, boys
GT
GD
C
H
L
M
O
brain
/breɪn/ = NOUN: hersenen, brein, hersens, verstand;
VERB: de hersens inslaan;
USER: hersenen, brein, de hersenen, brain, hersens
GT
GD
C
H
L
M
O
branch
/brɑːntʃ/ = NOUN: tak, filiaal, afdeling, aftakking, agentschap, zijtak, vak, leervak;
VERB: zich vertakken;
USER: tak, filiaal, aftakking, bijkantoor, branche
GT
GD
C
H
L
M
O
breaks
/breɪk/ = VERB: breken, afbreken, uitbreken, knakken, veranderen, opengaan, doorgaan, achteruitgaan, failliet gaan;
NOUN: onderbreking, breuk, verbreking, afbreking, verandering;
USER: pauzes, breekt, breaks, breuken, weg
GT
GD
C
H
L
M
O
bridge
/brɪdʒ/ = NOUN: brug, bridge, kam, commandobrug, rug van de neus, linkerhand als steun;
VERB: overbruggen, brug leggen;
USER: brug, bridge, brug van, de Brug, de Brug van
GT
GD
C
H
L
M
O
bringing
/brɪŋ/ = VERB: brengen, meebrengen, halen, instellen, bezorgen, aandragen, aanvoeren;
USER: brengen, het brengen, het brengen van, brengen van, waardoor
GT
GD
C
H
L
M
O
brings
/brɪŋ/ = VERB: brengen, meebrengen, halen, instellen, bezorgen, aandragen, aanvoeren;
USER: brengt, geeft, komt, zorgt
GT
GD
C
H
L
M
O
broadcasting
/ˈbrɔːd.kɑːst/ = NOUN: omroep, radiouitzending, radioomroep, draadloze omroep;
USER: omroep, uitzending, uitzendingen, uitzenden
GT
GD
C
H
L
M
O
bronze
/brɒnz/ = VERB: bronzen;
USER: bronzen, brons, bronze
GT
GD
C
H
L
M
O
brookings
= USER: brookings, brookings of, van Brookings, Brookings te
GT
GD
C
H
L
M
O
brown
/braʊn/ = ADJECTIVE: bruin, donker;
VERB: bruinen, bruin worden, bruineren;
USER: bruin, bruine, brown
GT
GD
C
H
L
M
O
buenos
= USER: buenos, in Buenos, van Buenos
GT
GD
C
H
L
M
O
build
/bɪld/ = VERB: bouwen, maken, aanleggen, construeren, stichten, aanbouwen;
NOUN: bouw, lichaamsbouw, vorm, bouwwijze, gedaante, snit;
USER: bouwen, bouw, te bouwen, opbouwen, bouwen van
GT
GD
C
H
L
M
O
building
/ˈbɪl.dɪŋ/ = NOUN: gebouw, bouw, opbouw, constructie, aanbouw, bouwwerk;
USER: gebouw, bouw, bouwen, building, pand
GT
GD
C
H
L
M
O
built
/ˌbɪltˈɪn/ = ADJECTIVE: gebouwd;
USER: gebouwd, ingebouwde, opgebouwd, gebouwde, ingebouwd
GT
GD
C
H
L
M
O
bulletin
/ˈbʊl.ə.tɪn/ = NOUN: bulletin, verenigingsorgaan;
USER: bulletin, tijdschrift, nieuwsbrief
GT
GD
C
H
L
M
O
busan
= USER: Busan, in Busan, van Busan,
GT
GD
C
H
L
M
O
business
/ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding;
USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven
GT
GD
C
H
L
M
O
by
/baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij;
USER: door, van, bij, op, met
GT
GD
C
H
L
M
O
c
GT
GD
C
H
L
M
O
cabala
= NOUN: slavernij;
USER: slavernij, de kabbala, cabala, kabbala,
GT
GD
C
H
L
M
O
calc
= USER: calc, email, ber, Berekend
GT
GD
C
H
L
M
O
calculus
/ˈkæl.kjʊ.ləs/ = NOUN: rekening, steen;
USER: rekening, calculus, tandsteen, wiskunde
GT
GD
C
H
L
M
O
called
/kɔːl/ = VERB: noemen, roepen, oproepen, heten, beroepen, uitroepen, aandoen, stoppen, benoemen, aanlopen, melden, lokken;
USER: genoemd, riep, genaamd, heet, geroepen
GT
GD
C
H
L
M
O
caltech
= USER: caltech, van Caltech
GT
GD
C
H
L
M
O
camera
/ˈkæm.rə/ = NOUN: camera, fototoestel, kiektoestel, kamer;
USER: camera, de camera, fototoestel
GT
GD
C
H
L
M
O
can
/kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik;
VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken;
USER: kan, kunnen, kunt, blikje
GT
GD
C
H
L
M
O
cancelled
/ˈkæn.səl/ = ADJECTIVE: geannuleerd;
USER: geannuleerd, annulering, Gestempeld, ingetrokken, geannuleerde
GT
GD
C
H
L
M
O
capabilities
/ˌkāpəˈbilitē/ = NOUN: bekwaamheid, geschiktheid, aanleg, gave;
USER: mogelijkheden, capaciteiten, vermogens, capaciteit
GT
GD
C
H
L
M
O
capable
/ˈkeɪ.pə.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, capabel, vatbaar, kundig, knap;
USER: in staat, capabel, bekwaam, staat, geschikt
GT
GD
C
H
L
M
O
care
/keər/ = NOUN: zorg, verzorging, voorzichtigheid, hoede, toezicht, acht, bezorgdheid, voorwerp van zorg;
VERB: zorgen, verzorgen, zorgen voor, geven om, zich bekommeren, bezorgd zijn;
USER: zorg, schelen, verzorgen, zorgen, care
GT
GD
C
H
L
M
O
career
/kəˈrɪər/ = NOUN: carrière, loopbaan, vaart;
USER: carrière, loopbaan, carriere, Career, carrière te
GT
GD
C
H
L
M
O
carpenter
/ˈkɑː.pɪn.tər/ = NOUN: timmerman, houtbewerker;
USER: timmerman, Carpenter, de timmerman, timmerman van, schrijnwerker
GT
GD
C
H
L
M
O
cartoon
/kɑːˈtuːn/ = NOUN: spotprent;
USER: spotprent, cartoon, beeldverhaal
GT
GD
C
H
L
M
O
case
/keɪs/ = NOUN: geval, zaak, koffer, kast, kist, doos, koker, omhulsel, huls, aangelegenheid, affaire, naamval, foedraal, overtrek, ding, trommel, bus;
USER: geval, zaak, bij, case, het geval
GT
GD
C
H
L
M
O
cashflow
/ˈkæʃ ˌfləʊ/ = USER: cashflow, kasstroom, cash flow, kasstromen, kasstroomoverzicht,
GT
GD
C
H
L
M
O
casino
/kəˈsiː.nəʊ/ = NOUN: casino;
USER: casino, casino van, het casino
GT
GD
C
H
L
M
O
casinos
/kəˈsiː.nəʊ/ = NOUN: casino;
USER: casino, casinos
GT
GD
C
H
L
M
O
casting
/kast/ = NOUN: gieten, gietstuk;
USER: gieten, casting, gieten van, het gieten, werpen
GT
GD
C
H
L
M
O
catalogues
/ˈkæt.əl.ɒɡ/ = NOUN: catalogus;
USER: catalogi, catalogussen, catalogus, Katalogi, catalogi van
GT
GD
C
H
L
M
O
cause
/kɔːz/ = VERB: veroorzaken, zorgen dat, doen, laten, teweegbrengen, aanrichten, maken, maken dat, baren, laten doen;
NOUN: oorzaak, reden, zaak, proces, aangelegenheid, rechtszaak;
USER: veroorzaken, oorzaak, leiden, leiden tot, veroorzaakt
GT
GD
C
H
L
M
O
cave
/keɪv/ = NOUN: grot, hol, afkalving;
VERB: afkalven, uithollen, ondergraven, inslaan, indeuken, zich afscheiden van;
USER: grot, hol, cave, grotten, spelonk
GT
GD
C
H
L
M
O
center
/ˈsen.tər/ = NOUN: centrum, middelpunt, spil, binnenste, as, haard;
VERB: zich concentreren, in het midden plaatsen, samenkomen, het middelpunt bepalen van;
USER: centrum, middelpunt, midden, centrum van, centrale punt op
GT
GD
C
H
L
M
O
centers
/ˈsen.tər/ = NOUN: centrum, middelpunt, spil, binnenste, as, haard;
USER: centra, centers, geeft, geeft voor, centra voor
GT
GD
C
H
L
M
O
centre
/ˈsen.tər/ = NOUN: centrum, centrum, middelpunt, middelpunt, spil, spil, binnenste, binnenste, as, as, haard, haard;
VERB: zich concentreren, in het midden plaatsen, samenkomen, het middelpunt bepalen van;
USER: centrum, middelpunt, midden, centrum van, centrale punt op
GT
GD
C
H
L
M
O
centro
GT
GD
C
H
L
M
O
century
/ˈsen.tʃər.i/ = NOUN: eeuw, centurie, honderdtal;
USER: eeuw, eeuwse, eeuws
GT
GD
C
H
L
M
O
ceo
/ˌsiː.iːˈəʊ/ = USER: ceo, cEO van, directeur, algemeen directeur
GT
GD
C
H
L
M
O
ces
/ˈsɜː.vɪks/ = USER: ces, de CES, kantoren,
GT
GD
C
H
L
M
O
chair
/tʃeər/ = NOUN: stoel, leerstoel, voorzitterschap, zetel, voorzittersstoel, kateder;
USER: stoel, voorzitter, kinderstoel, chair, leerstoel
GT
GD
C
H
L
M
O
challenge
/ˈtʃæl.ɪndʒ/ = VERB: uitdagen, betwisten, opkomen tegen, tarten, wraken, trotseren, aanroepen, uittarten;
NOUN: uitdaging, wraking, protest, exceptie;
USER: uitdagen, uitdaging, betwisten, dagen, vechten
GT
GD
C
H
L
M
O
chamber
/ˈtʃeɪm.bər/ = NOUN: kamer, vertrek, lokaal, sluiskolk;
USER: kamer, Kamermuziek, Chamber, ruimte, de kamer
GT
GD
C
H
L
M
O
chancellors
/ˈCHans(ə)lər/ = NOUN: kanselier;
USER: kanseliers, rectoren, Chancellors, magnifici, bondskanseliers
GT
GD
C
H
L
M
O
chapter
/ˈtʃæp.tər/ = NOUN: hoofdstuk, kapittel, chapiter;
USER: hoofdstuk, het hoofdstuk, hoofdstuk wordt, Chapter, kapittel
GT
GD
C
H
L
M
O
chapters
/ˈtʃæp.tər/ = NOUN: hoofdstuk, kapittel, chapiter;
USER: hoofdstukken, hoofdstuk, de hoofdstukken
GT
GD
C
H
L
M
O
character
/ˈkær.ɪk.tər/ = NOUN: karakter, aard, letter, letterteken, kenmerk, hoedanigheid, inborst, geaardheid, kenteken;
USER: karakter, teken, personage, aard, vermogen
GT
GD
C
H
L
M
O
characters
/ˈkær.ɪk.tər/ = NOUN: karakter, aard, letter, letterteken, kenmerk, hoedanigheid, inborst, geaardheid, kenteken;
USER: tekens, karakters, personages, letters
GT
GD
C
H
L
M
O
chase
/tʃeɪs/ = NOUN: jacht, vervolging, jachtgrond, jachtstoet, jachtveld, jachtrecht, het gejaagde wild;
VERB: achtervolgen, najagen, nastreven, vervolgen, jacht maken op;
USER: jacht, achtervolgen, achtervolging, chase, jagen
GT
GD
C
H
L
M
O
chief
/tʃiːf/ = NOUN: hoofd, chef, leider, baas, overste, hoofdman, aanvoerder, bevelhebber, gebieder;
ADJECTIVE: hoofd-;
USER: chef, leider, hoofd, chief, opperhoofd
GT
GD
C
H
L
M
O
childhood
/ˈtʃaɪld.hʊd/ = NOUN: kindsheid;
USER: jeugd, kindertijd, kinderjaren, kinderen, de kindertijd
GT
GD
C
H
L
M
O
children
/ˈtʃɪl.drən/ = NOUN: kinderen;
USER: kinderen, kind
GT
GD
C
H
L
M
O
chinese
/ˈtʃaɪ.nə/ = ADJECTIVE: Chinees;
NOUN: Chinese, Chinees;
USER: Chinees, Chinese, Eerst Chinees, de Chinese, Chinezen
GT
GD
C
H
L
M
O
christian
/ˈkrɪs.tʃən/ = NOUN: Christen, Christin;
ADJECTIVE: Christen, Christelijk;
USER: Christelijk, Christen, christelijke, christian, christendom
GT
GD
C
H
L
M
O
cinematic
/sɪ.nəˈmæt.ɪk/ = USER: filmische, cinematic, filmisch, cinematografische, bioscoopervaring
GT
GD
C
H
L
M
O
city
/ˈsɪt.i/ = NOUN: stad, grote stad, wereldstad;
USER: stad, de stad, plaats, city, stad te
GT
GD
C
H
L
M
O
class
/klɑːs/ = NOUN: klasse, klas, les, cursus, stand, lichting, orde, lesuur, jaarklasse, promotie met lof;
ADJECTIVE: klas-;
VERB: classificeren, indelen, rangschikken;
USER: klasse, klas, class, categorie, les
GT
GD
C
H
L
M
O
classes
/klas/ = NOUN: klasse, klas, les, cursus, stand, lichting, orde, lesuur, jaarklasse, promotie met lof;
VERB: classificeren, indelen, rangschikken;
USER: klassen, lessen, classes, hotelcategorieën, categorieën
GT
GD
C
H
L
M
O
classical
/ˈklæs.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: klassiek, klassikaal;
USER: klassiek, klassieke, de klassieke
GT
GD
C
H
L
M
O
clay
/kleɪ/ = NOUN: klei, leem, stof;
ADJECTIVE: klei-, van klei, lemen, aarden;
USER: klei, leem, clay
GT
GD
C
H
L
M
O
clients
/ˈklaɪ.ənt/ = NOUN: cliënt, klant, afnemer, koper;
USER: klanten, opdrachtgevers, cliënten, clients, klant
GT
GD
C
H
L
M
O
climax
/ˈklaɪ.mæks/ = NOUN: climax, toppunt, opklimming;
USER: climax, hoogtepunt, toppunt
GT
GD
C
H
L
M
O
clinical
/ˈklɪn.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: klinisch;
USER: klinisch, klinische, de klinische
GT
GD
C
H
L
M
O
clinician
GT
GD
C
H
L
M
O
club
/klʌb/ = NOUN: club, vereniging, knots, knuppel, sociëteit, klaver, golfstok, bus, fonds, ziekenfonds, kalf;
VERB: knuppelen;
USER: club, de Club, club van, Lid van de Club, club van het
GT
GD
C
H
L
M
O
cm
GT
GD
C
H
L
M
O
cnr
= USER: cnr, van CNR, het CNR, de CNR,
GT
GD
C
H
L
M
O
coauthor
/kəʊˈɔː.θər/ = USER: medeauteur, coauteur, coauthor
GT
GD
C
H
L
M
O
code
/kəʊd/ = NOUN: code, wetboek, reglement, toegangsnummer, gedragslijn, codeschrift, seinboek;
VERB: in codeschrift overbrengen;
USER: code, repertorium, het repertorium, wetboek
GT
GD
C
H
L
M
O
coded
/kəʊd.ɪd/ = VERB: in codeschrift overbrengen;
USER: gecodeerd, gecodeerde, coderen
GT
GD
C
H
L
M
O
cog
/kɒɡ/ = NOUN: tand, kam, kamrad;
VERB: vertanden;
USER: tand, kam, radertje, tandwiel, cog
GT
GD
C
H
L
M
O
cognition
/kɒɡˈnɪʃ.ən/ = NOUN: kennis;
USER: kennis, cognitie, cognition, cognitieve
GT
GD
C
H
L
M
O
cognitive
/ˈkɒɡ.nɪ.tɪv/ = ADJECTIVE: waarnemings-;
USER: cognitieve, cognitief, de cognitieve, cognitive
GT
GD
C
H
L
M
O
cognitively
= USER: cognitief, cognitively, cognitieve
GT
GD
C
H
L
M
O
cognizance
/ˈkɒɡ.nɪ.zəns/ = NOUN: kennis, kennisneming, competentie;
USER: kennisneming, kennis, kennis genomen, kennis te, kennisgenomen
GT
GD
C
H
L
M
O
collaborate
/kəˈlæb.ə.reɪt/ = VERB: samenwerken;
USER: samenwerken, samen, samen te werken, samenwerking, werken
GT
GD
C
H
L
M
O
collaborated
/kəˈlæb.ə.reɪt/ = VERB: samenwerken;
USER: samengewerkt, samenwerkte, samen, meegewerkt, werkte
GT
GD
C
H
L
M
O
collaborates
/kəˈlabəˌrāt/ = VERB: samenwerken;
USER: samenwerkt,
GT
GD
C
H
L
M
O
collaborating
/kəˈlæb.ə.reɪt/ = VERB: samenwerken;
USER: samenwerken, samenwerkende, samen, samenwerking, samengewerkt
GT
GD
C
H
L
M
O
collaboration
/kəˌlæb.əˈreɪ.ʃən/ = NOUN: samenwerking, medewerking;
USER: samenwerking, samen, samenwerken, medewerking, de samenwerking
GT
GD
C
H
L
M
O
collaborative
/kəˈlabərətiv/ = USER: collaboratieve, collaborative, samenwerkend, samenwerkingsverband, samenwerkende
GT
GD
C
H
L
M
O
college
/ˈkɒl.ɪdʒ/ = NOUN: college, universiteit, faculteit, gevangenis;
USER: college, universiteit, hogeschool, universiteits, school
GT
GD
C
H
L
M
O
com
/ˌdɒtˈkɒm/ = NOUN: journalist-commentator
GT
GD
C
H
L
M
O
come
/kʌm/ = VERB: komen, worden, uitkomen, opkomen, meegaan, verschijnen, aankomen, naderen, afstammen, voortkomen uit, ontkiemen, het gevolg zijn van;
USER: komen, gekomen, zijn, te komen, komt
GT
GD
C
H
L
M
O
comedy
/ˈkɒm.ə.di/ = NOUN: komedie, blijspel, komediespel;
USER: komedie, Comedy, Cabaret, komedie van, komedies
GT
GD
C
H
L
M
O
comes
/kʌm/ = VERB: komen, worden, uitkomen, opkomen, meegaan, verschijnen, aankomen, naderen, afstammen, voortkomen uit, ontkiemen, het gevolg zijn van;
USER: komt, gaat, wordt geleverd, geleverd, afkomstig
GT
GD
C
H
L
M
O
coming
/ˈkʌm.ɪŋ/ = NOUN: komst, aankomst;
ADJECTIVE: afkomstig, komend, aanstaande, toekomstig;
USER: komst, komend, afkomstig, komende, komen
GT
GD
C
H
L
M
O
commerce
/ˈkɒm.ɜːs/ = NOUN: handel, verkeer, omgang, nering, koopmanschap, kleuren;
USER: handel, commerce, koophandel, commercie
GT
GD
C
H
L
M
O
commitment
/kəˈmɪt.mənt/ = NOUN: verplichting, bevel tot inhechtenisneming;
USER: verplichting, inzet, verbintenis, engagement, betrokkenheid
GT
GD
C
H
L
M
O
committee
/kəˈmɪt.i/ = NOUN: commissie, bestuur, comité;
USER: commissie, comite, comite van, de commissie, principale
GT
GD
C
H
L
M
O
common
/ˈkɒm.ən/ = ADJECTIVE: gemeenschappelijk, gemeen, algemeen, gewoon, alledaags, ordinair, gemeenslachtig;
NOUN: het gewone, meent, gemeenteweide;
USER: gemeenschappelijk, gemeen, algemeen, gewoon, gemeenschappelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
communication
/kəˌmjuː.nɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: mededeling, verbinding, gemeenschap, verbindingsweg, verwittiging, aansluiting, communiqué;
USER: mededeling, communicatie, mededeling van, de communicatie
GT
GD
C
H
L
M
O
communities
/kəˈmjuː.nə.ti/ = NOUN: gemeenschap, gemeente, maatschappij;
USER: gemeenschappen, communities, gemeenten, gemeenschap, de gemeenschappen
GT
GD
C
H
L
M
O
community
/kəˈmjuː.nə.ti/ = NOUN: gemeenschap, gemeente, maatschappij;
ADJECTIVE: gemeente-;
USER: gemeenschap, community, de Gemeenschap, communautair, de communautaire
GT
GD
C
H
L
M
O
companies
/ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma;
USER: bedrijven, vennootschappen, ondernemingen
GT
GD
C
H
L
M
O
company
/ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma;
USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf
GT
GD
C
H
L
M
O
compassion
/kəmˈpæʃ.ən/ = NOUN: mededogen, medelijden, erbarmen, deernis, mededogendheid;
USER: mededogen, medelijden, medeleven, compassie, barmhartigheid
GT
GD
C
H
L
M
O
compel
/kəmˈpel/ = VERB: dwingen, verplichten, afdwingen, noodzaken, in staat dwingen;
USER: dwingen, verplichten, te dwingen, gedwongen, afdwingen
GT
GD
C
H
L
M
O
competition
/ˌkɒm.pəˈtɪʃ.ən/ = NOUN: concurrentie, mededinging, competitie, wedstrijd, concours, wedijver, rivaliteit, prijskamp;
USER: concurrentie, competitie, wedstrijd, mededinging, de concurrentie
GT
GD
C
H
L
M
O
competitions
/ˌkɒm.pəˈtɪʃ.ən/ = NOUN: concurrentie, mededinging, competitie, wedstrijd, concours, wedijver, rivaliteit, prijskamp;
USER: wedstrijden, competities, prijsvragen, vergelijkende onderzoeken, vergelijkende
GT
GD
C
H
L
M
O
competitors
/kəmˈpet.ɪ.tər/ = NOUN: concurrent, deelnemer, mededinger;
USER: concurrenten, de concurrenten, concurrentie, deelnemers, concurrenten van
GT
GD
C
H
L
M
O
complete
/kəmˈpliːt/ = ADJECTIVE: volledig, compleet, voltooid, kompleet, totaal, volkomen, volslagen, volmaakt, voltallig;
VERB: voltooien, completeren, afmaken;
USER: compleet, voltooien, voltooid, completeren, volledig
GT
GD
C
H
L
M
O
completing
/kəmˈpliːt/ = VERB: voltooien, completeren, afmaken;
USER: voltooiing, voltooien, invullen, het voltooien, invullen van
GT
GD
C
H
L
M
O
complex
/ˈkɒm.pleks/ = NOUN: complex, geheel, samenstel;
ADJECTIVE: ingewikkeld, samengesteld;
USER: complex, complexe, ingewikkelde, complexer, ingewikkeld
GT
GD
C
H
L
M
O
complexes
/ˈkɒm.pleks/ = NOUN: complex, geheel, samenstel;
USER: complexen, complex
GT
GD
C
H
L
M
O
composer
/kəmˈpəʊ.zər/ = NOUN: componist, samensteller, toondichter, opsteller, zethaak;
USER: componist, Composer, Muziek, Componistenprijs
GT
GD
C
H
L
M
O
composite
/ˈkɒm.pə.zɪt/ = ADJECTIVE: samengesteld, gemengd;
NOUN: mengsel;
USER: samengesteld, samengestelde, composiet, composite, samenstelling
GT
GD
C
H
L
M
O
composition
/ART) / = NOUN: samenstelling, compositie, akkoord, mengsel, verbinding, opstel, toonzetting, toondicht, sas, stijloefening, letterzetten;
USER: samenstelling, compositie, preparaat, samenstelling van, de samenstelling
GT
GD
C
H
L
M
O
computational
/kɒm.pjʊˈteɪ.ʃən.əl/ = USER: computationele, computational, computationeel, rekenkundige, rekenkracht
GT
GD
C
H
L
M
O
computer
/kəmˈpjuː.tər/ = NOUN: computer;
USER: computer, de computer, computer te
GT
GD
C
H
L
M
O
concept
/ˈkɒn.sept/ = NOUN: concept, begrip, opvatting;
USER: concept, begrip, concept van, opvatting
GT
GD
C
H
L
M
O
conceptual
/kənˈsep.tju.əl/ = ADJECTIVE: speculatief, bespiegelend;
USER: conceptuele, conceptueel, begripsmatige, concept conceptueel, concept
GT
GD
C
H
L
M
O
concrete
/ˈkɒŋ.kriːt/ = NOUN: beton, het concreet, concreet begrip, vaste massa;
ADJECTIVE: concreet, betonnen, van beton, vast, hard, samengesteld;
VERB: betonneren;
USER: beton, betonnen, concreet, van beton
GT
GD
C
H
L
M
O
conducting
/kənˈdʌkt/ = VERB: leiden, geleiden, dirigeren, optreden, besturen, aanvoeren, de weg wijzen;
USER: uitvoeren, geleidende, het uitvoeren van, het uitvoeren, uitvoeren van
GT
GD
C
H
L
M
O
conf
/ˈkəʊ.ni/ = USER: conf, OR, OV, de conf, CONFERENTIE,
GT
GD
C
H
L
M
O
conference
/ˈkɒn.fər.əns/ = NOUN: conferentie, bespreking, beraadslaging;
USER: conferentie, conference, congres, conferentieruimte
GT
GD
C
H
L
M
O
conferences
/ˈkɒn.fər.əns/ = NOUN: conferentie, bespreking, beraadslaging;
USER: conferenties, congressen, conferences, vergaderingen, conferentie
GT
GD
C
H
L
M
O
congressional
/kəŋˈɡreʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: betrekkelijk congres;
USER: congres, het Congres, congresverkiezing, congresverkiezing van, congresdistrict
GT
GD
C
H
L
M
O
conscious
/ˈkɒn.ʃəs/ = ADJECTIVE: bewust, welbewust, bij kennis, gewaar;
USER: bewust, bewuste, bewustzijn, zich bewust, bewust zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
consortium
/kənˈsɔː.ti.əm/ = NOUN: consortium;
USER: consortium, combinatie, consortiumovereenkomst, samenwerkingsverband, het consortium
GT
GD
C
H
L
M
O
constituent
/kənˈstiCHo͞oənt/ = NOUN: bestanddeel, kiezer, lastgever;
ADJECTIVE: samenstellend, constituerend, afvaardigend;
USER: bestanddeel, samenstellende, bestanddelen, constituerende, opdrachtgever
GT
GD
C
H
L
M
O
constructed
/kənˈstrʌkt/ = ADJECTIVE: gebouwd;
USER: gebouwd, geconstrueerd, opgebouwd, vervaardigd, gemaakt
GT
GD
C
H
L
M
O
construction
/kənˈstrʌk.ʃən/ = NOUN: bouw, constructie, aanleg, gebouw, inrichting, oprichting, samenstelling, uitlegging, vervaardiging, zinsbouw, verklaring;
USER: bouw, constructie, aanleg, de bouw, aanbouw
GT
GD
C
H
L
M
O
consulate
/ˈkɒn.sjʊ.lət/ = NOUN: consulaat;
USER: consulaat, Consulate, het consulaat, consulaire
GT
GD
C
H
L
M
O
consumer
/kənˈsjuː.mər/ = NOUN: consument, verbruiker, gebruiker, afnemer;
USER: consument, de consument, consumenten, consumentenbescherming, van de consument
GT
GD
C
H
L
M
O
contends
/kənˈtend/ = VERB: beweren, strijden, betwisten, worstelen;
USER: betoogt, stelt, concludeert, voert, meent
GT
GD
C
H
L
M
O
continues
/kənˈtɪn.juː/ = USER: blijft, vervolgt, gaat verder, verder, gaat
GT
GD
C
H
L
M
O
contract
/ˈkɒn.trækt/ = NOUN: contract, overeenkomst, aanbesteding, verbintenis;
VERB: contracteren, samentrekken, aangaan, sluiten, inkrimpen, zich samentrekken, oplopen, contract maken, vatten, aanbelangen;
USER: contract, overeenkomst, opdracht, de opdracht, aanbesteding
GT
GD
C
H
L
M
O
contracted
/kənˈtrækt/ = ADJECTIVE: contact;
USER: gecontracteerd, gecontracteerde, uitbesteed, aangegaan, contract
GT
GD
C
H
L
M
O
contracting
/kənˈtrækt/ = VERB: contracteren, samentrekken, aangaan, sluiten, inkrimpen, zich samentrekken, oplopen, contract maken, vatten, aanbelangen;
USER: aanbestedende, contracterende, verdragsluitende, de aanbestedende, overeenkomstsluitende
GT
GD
C
H
L
M
O
contracts
/ˈkɒn.trækt/ = NOUN: contract, overeenkomst, aanbesteding, verbintenis;
USER: contracten, opdrachten, overeenkomsten, contract, de contracten
GT
GD
C
H
L
M
O
contributions
/ˌkɒn.trɪˈbjuː.ʃən/ = NOUN: bijdrage, contributie, storting, inzending, belasting;
USER: bijdragen, bijdrage, geschreven, premies, bijdragen van
GT
GD
C
H
L
M
O
control
/kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind;
VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen;
USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle
GT
GD
C
H
L
M
O
converging
/kənˈvɜːdʒ/ = ADJECTIVE: samengekomend;
USER: convergerende, convergeren, convergentie, convergerend, convergeert
GT
GD
C
H
L
M
O
conversation
/ˌkɒn.vəˈseɪ.ʃən/ = NOUN: gesprek, conversatie, onderhoud, omgang, bespreking;
USER: gesprek, conversatie, gesprekken, gesprek te, een gesprek
GT
GD
C
H
L
M
O
conversational
/ˌkɒn.vəˈseɪ.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: conversatie-, spraakzaam;
USER: conversatie-, spraakzaam, conversatie, conversationele, gemoedelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
conversations
/ˌkɒn.vəˈseɪ.ʃən/ = NOUN: conversaties;
USER: conversaties, gesprekken, gesprek, gesprekken te, gesprekken die
GT
GD
C
H
L
M
O
converse
/ˈkɒn.vɜːs/ = VERB: converseren, gesprek voeren, zich onderhouden;
NOUN: omgekeerde, gesprek, tegengestelde, omgang;
ADJECTIVE: omgekeerd;
USER: converseren, praten, spreken, gesprek, converseert
GT
GD
C
H
L
M
O
coolest
/kuːl/ = USER: coolest, coolste, koelste, koelst, het koelst
GT
GD
C
H
L
M
O
cooperative
/kəʊˈɒp.ər.ə.tɪv/ = USER: coöperatieve, coöperatie, coöperatief, samenwerkingsverband, samenwerking
GT
GD
C
H
L
M
O
corporation
/ˌkɔː.pərˈeɪ.ʃən/ = NOUN: corporatie, rechtspersoon, vakvereniging, gilde;
USER: corporatie, bedrijf, onderneming, corporation, vennootschapsbelasting
GT
GD
C
H
L
M
O
cosmological
/ˌkɒz.məˈlɒdʒ.ɪ.kəl/ = USER: kosmologische, kosmologisch, cosmologische, kosmische, de kosmologische
GT
GD
C
H
L
M
O
costumes
/ˈkɒs.tjuːm/ = NOUN: kostuum, klederdracht, kleding, dracht, costuum, gewaad;
USER: kostuums, kleding, klederdracht, kostuums van, kostuum
GT
GD
C
H
L
M
O
counter
/ˈkaʊn.tər/ = NOUN: teller, toonbank, fiche, tegenzet, tegenmaatregel;
ADVERB: tegen, tegenover, in tegengestelde richting;
ADJECTIVE: tegengesteld, tegenovergesteld;
VERB: tegenwerken, tegenspreken;
USER: tegen te gaan, tegen, tegengaan, tegen te, teller
GT
GD
C
H
L
M
O
course
/kɔːs/ = NOUN: cursus, loop, koers, verloop, gang, beloop, kuur, richting, route, leergang, reeks, renbaan, bedding, rij, opeenvolging, wedloop, lange jacht, stroom, tracé;
VERB: lopen, aflopen, stromen, najagen, jagen, jacht maken op;
USER: cursus, loop, koers, natuurlijk, uiteraard
GT
GD
C
H
L
M
O
courses
/kɔːs/ = NOUN: cursus, loop, koers, verloop, gang, beloop, kuur, richting, route, leergang, reeks, renbaan, bedding, rij, opeenvolging, wedloop, lange jacht, stroom, tracé;
USER: cursussen, opleidingen, vakken, courses, gangen
GT
GD
C
H
L
M
O
coursework
/ˈkɔːs.wɜːk/ = USER: cursussen, cursuswerk, coursework, cursussen die, cursussen te
GT
GD
C
H
L
M
O
cover
/ˈkʌv.ər/ = VERB: dekken, bedekken, omvatten, beslaan, verbergen, vullen, zich uitstrekken;
NOUN: dekking, deksel, omslag, bedekking, bescherming;
USER: dekken, bedekken, dekking, beslaan, te dekken
GT
GD
C
H
L
M
O
crate
/kreɪt/ = NOUN: krat, tenen mand;
USER: krat, kist, bench, crate, kratten
GT
GD
C
H
L
M
O
crc
GT
GD
C
H
L
M
O
create
/kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot;
USER: creëren, scheppen, maken, te creëren, te maken
GT
GD
C
H
L
M
O
created
/kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot;
USER: gecreëerd, aangemaakt, gemaakt, geschapen, opgericht
GT
GD
C
H
L
M
O
creating
/kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot;
USER: creëren, het creëren, het creëren van, maken, creëren van
GT
GD
C
H
L
M
O
creative
/kriˈeɪ.tɪv/ = ADJECTIVE: scheppend, oorspronkelijk;
USER: scheppend, creatieve, creatief, creative, creativiteit
GT
GD
C
H
L
M
O
creativity
/kriˈeɪ.tɪv/ = USER: creativiteit, de creativiteit, creatieve, creativiteit te, creative
GT
GD
C
H
L
M
O
creatures
/ˈkriː.tʃər/ = NOUN: schepsel, wezen, werktuig;
USER: schepselen, wezens, schepsels, creatures, dieren
GT
GD
C
H
L
M
O
crew
/kruː/ = NOUN: bende, scheepsbemanning, scheepsvolk, troep, manschap, bediening, gespuis;
USER: crew, bemanning, bemanningsleden, de bemanning, personeel
GT
GD
C
H
L
M
O
critic
/ˈkrɪt.ɪk/ = NOUN: criticus, beoordelaar, vitter, bediller;
ADJECTIVE: kritiek, kritisch, vitterig, bedillerig, hachelijk, zorgwekkend;
USER: criticus, criticus van, de Criticus van, kritiek, criticus van het
GT
GD
C
H
L
M
O
crocodiles
/krɒk/ = USER: krokodillen, de krokodillen, krokodil,
GT
GD
C
H
L
M
O
cross
/krɒs/ = VERB: oversteken, kruisen, doorkruisen, elkaar kruisen, dwarsbomen;
NOUN: kruis, kruising;
ADJECTIVE: gekruist, dwars, boos, kwaad;
ADVERB: kruiselings;
USER: oversteken, kruis, kruisen, doorkruisen, steken
GT
GD
C
H
L
M
O
cs
/ˌsiː.plʌsˈplʌs/ = USER: cs, KS, ld,
GT
GD
C
H
L
M
O
cto
= USER: cto, c om, c om te, CTO van,
GT
GD
C
H
L
M
O
culminating
/ˈkəlməˌnāt/ = VERB: culmineren, het toppunt bereiken;
USER: culminerend, hoogtepunt, afgesloten, als hoogtepunt, met als hoogtepunt
GT
GD
C
H
L
M
O
culmination
/ˈkʌl.mɪ.neɪt/ = NOUN: hoogtepunt, culminatie, hoogste stand;
USER: culminatie, hoogtepunt, resultaat, bekroning, afsluiting
GT
GD
C
H
L
M
O
currently
/ˈkʌr.ənt/ = ADVERB: tegenwoordig;
USER: momenteel, op dit moment, moment, nog, aanbevelen
GT
GD
C
H
L
M
O
curricula
/kəˈrikyələm/ = NOUN: leerplan, programma, leerstof, cursus;
USER: curricula, leerplannen, onderwijsprogramma, de curricula"
GT
GD
C
H
L
M
O
curriculum
/kəˈrɪk.jʊ.ləm/ = NOUN: leerplan, programma, leerstof, cursus;
USER: leerplan, curriculum, studieprogramma, programma, onderwijsprogramma
GT
GD
C
H
L
M
O
custom
/ˈkʌs.təm/ = NOUN: gewoonte, gebruik, zede, klandizie, usance, usantie, uso, nering;
USER: gewoonte, gebruik, custom, aangepaste, douane
GT
GD
C
H
L
M
O
cuts
/kʌt/ = NOUN: besnoeiing, snit, snede, knip, hak;
VERB: snijden, afsnijden, hakken, doorsnijden, kappen, maaien, afknippen;
USER: bezuinigingen, sneden, snijwonden, snijdt, besnoeiingen
GT
GD
C
H
L
M
O
d
/əd/ = NOUN: re
GT
GD
C
H
L
M
O
dam
/dæm/ = NOUN: dam, dijk, wijfje, beer, bovenwater, opgestuwd water, moer van dier;
VERB: indammen, afdammen, afsluiten, indijken, suiten;
USER: dam, moeder, stuwdam, dam van, schade
GT
GD
C
H
L
M
O
dance
/dɑːns/ = VERB: dansen;
NOUN: dans, bal, danspartij, dansavondje;
USER: dansen, dans, dance, danst, te dansen
GT
GD
C
H
L
M
O
dark
/dɑːk/ = NOUN: donker, duisternis, onwetendheid, donkere partij;
ADJECTIVE: donker, duister, zwart, somber, verborgen, onbekend, geheimzinnig;
USER: donker, donkere, dark, duistere, duister
GT
GD
C
H
L
M
O
dartmouth
= USER: dartmouth, dartmouth de, in Dartmouth, Halifax
GT
GD
C
H
L
M
O
data
/ˈdeɪ.tə/ = NOUN: gegevens, materiaal, materieel, grondstof;
USER: gegevens, data, de gegevens, gegevens te
GT
GD
C
H
L
M
O
dated
/ˈdeɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verouderd;
USER: verouderd, gedateerd, dd, gedateerde
GT
GD
C
H
L
M
O
day
/deɪ/ = NOUN: dag, daglicht;
USER: dag, dagen, daagse, dag van
GT
GD
C
H
L
M
O
daze
/deɪz/ = NOUN: verdoving, bedwelming, verbijstering, verblinding;
VERB: verdoven, bedwelmen, verblinden, verbijsteren, in de war brengen;
USER: verdoving, bedwelmen, roes, daze, versuftheid
GT
GD
C
H
L
M
O
de
GT
GD
C
H
L
M
O
dealt
/delt/ = VERB: handelen, geven, toebrengen, uitdelen, rondgeven, bedelen;
USER: behandeld, aangepakt, afgehandeld, behandelde, gedeeld
GT
GD
C
H
L
M
O
dean
/diːn/ = NOUN: decaan, deken, proost, president van een faculteit;
USER: decaan, deken, dean, proost
GT
GD
C
H
L
M
O
decades
/ˈdek.eɪd/ = NOUN: decennium, tientje, tiental;
USER: decennia, tientallen jaren, tientallen, jaren, decennia lang
GT
GD
C
H
L
M
O
december
/dɪˈsem.bər/ = NOUN: december, wintermaand;
ADJECTIVE: december-
GT
GD
C
H
L
M
O
decision
/dɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: besluit, beslissing, uitspraak, uitslag, beslistheid;
USER: beslissing, besluit, beschikking, besluit van, besluitvorming
GT
GD
C
H
L
M
O
dedicated
/ˈded.ɪ.keɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: toegewijd, toewijdend;
USER: toegewijd, gewijd, zich toelegt, dat zich toelegt, opgedragen
GT
GD
C
H
L
M
O
deep
/diːp/ = ADJECTIVE: diep, sterk, donker, zwaar, laag, diepzinnig, diepliggend, snood, machtig, sluw;
ADVERB: diep, laag, diepliggend;
NOUN: diepte, zee;
USER: diep, diepe, inch, deep, diepte
GT
GD
C
H
L
M
O
delight
/dɪˈlaɪt/ = VERB: verrukken, verheugen, strelen, in verrukking brengen, behagen scheppen;
NOUN: genot, verrukking, genoegen;
USER: verrukken, verrukking, genot, verrassen, verheugen
GT
GD
C
H
L
M
O
deliver
/dɪˈlɪv.ər/ = VERB: leveren, afleveren, bezorgen, geven, verlossen, bevrijden, afgeven, overhandigen, overbrengen, bestellen, uitreiken, ter hand stellen;
USER: leveren, te leveren, levert, bieden, bezorgen
GT
GD
C
H
L
M
O
delivered
/dɪˈlɪv.ər/ = VERB: leveren, afleveren, bezorgen, geven, verlossen, bevrijden, afgeven, overhandigen, overbrengen, bestellen, uitreiken, ter hand stellen;
USER: geleverd, afgeleverd, geleverde, opgeleverd, bezorgd
GT
GD
C
H
L
M
O
demonstrated
/ˈdem.ən.streɪt/ = VERB: tonen, aantonen, demonstreren, bewijzen, vertonen, uiten, aan de dag leggen;
USER: aangetoond, gedemonstreerd, toonde, bewezen, toonden
GT
GD
C
H
L
M
O
demonstration
/ˌdem.ənˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: demonstratie, bewijs, betoging, manifestatie, betoog, vertoning, vertoog;
USER: demonstratie, demonstratieprojecten, bewijs, betoging
GT
GD
C
H
L
M
O
demonstrations
/ˌdem.ənˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: demonstratie, bewijs, betoging, manifestatie, betoog, vertoning, vertoog;
USER: demonstraties, betogingen, demonstratie, manifestaties, demo
GT
GD
C
H
L
M
O
demos
/ˈdem.əʊ/ = NOUN: demos, volk;
USER: demos, demo, demonstraties, manifestaties
GT
GD
C
H
L
M
O
denver
/dɪˌnʌn.siˈeɪ.ʃən/ = USER: denver, van Denver
GT
GD
C
H
L
M
O
department
/dɪˈpɑːt.mənt/ = NOUN: departement, afdeling, tak van dienst, werkkring;
USER: afdeling, departement, Department, ministerie, dienst
GT
GD
C
H
L
M
O
deploy
/dɪˈplɔɪ/ = VERB: deployeren, zich ontplooien, zich verspreiden;
USER: implementeren, inzetten, zetten, te zetten, te implementeren
GT
GD
C
H
L
M
O
deployed
/dɪˈplɔɪ/ = ADJECTIVE: departement-;
USER: ingezet, geïmplementeerd, ingezette, opgesteld, toegepast
GT
GD
C
H
L
M
O
dept
= USER: dept, afd, afdeling, afd., diepte"
GT
GD
C
H
L
M
O
described
/dɪˈskraɪb/ = VERB: beschrijven, weergeven;
USER: beschreven, omschreven, beschreef, wordt beschreven
GT
GD
C
H
L
M
O
design
/dɪˈzaɪn/ = NOUN: ontwerp, opzet, tekening, plan, doel, bedoeling, werkje, oogmerk, schets;
VERB: ontwerpen, tekenen, schetsen, beogen, aanwijzen, bedoelen, bestemmen;
USER: ontwerp, ontwerpen, ontwerp van, ontwerpzone
GT
GD
C
H
L
M
O
designated
/ˈdezigˌnāt/ = VERB: aanduiden, aanwijzen, bestemmen, noemen;
USER: aangewezen, aangeduid, aangegeven, aangeduide, wijzen
GT
GD
C
H
L
M
O
designation
/ˌdez.ɪɡˈneɪ.ʃən/ = NOUN: aanwijzing, benaming;
USER: aanwijzing, benaming, aanduiding, benoeming
GT
GD
C
H
L
M
O
designed
/dɪˈzaɪn/ = ADJECTIVE: ontworpen, opzettelijk, voorbeschikt, met voorbedachte rade;
USER: ontworpen, gemaakt, bedoeld, ontwikkeld, is ontworpen
GT
GD
C
H
L
M
O
designer
/dɪˈzaɪ.nər/ = NOUN: ontwerper, intrigant, ontwerp-tekenaar;
USER: ontwerper, Designer, design
GT
GD
C
H
L
M
O
designing
/dɪˈzaɪ.nɪŋ/ = VERB: aanduiden, aanwijzen, bestemmen, noemen;
USER: ontwerpen, het ontwerpen van, het ontwerpen, ontwerpen van, ontwerp
GT
GD
C
H
L
M
O
designs
/dɪˈzaɪn/ = NOUN: intrige, vestigheid;
ADJECTIVE: intrigerend;
USER: ontwerpen, designs, ontwerpt, design, andere ontwerpen
GT
GD
C
H
L
M
O
desire
/dɪˈzaɪər/ = NOUN: verlangen, wens, begeerte, verzoek;
VERB: verlangen, wensen, begeren, verzoeken, trek hebben in, verkiezen;
USER: verlangen, begeerte, wens, wil, het verlangen
GT
GD
C
H
L
M
O
develop
/dɪˈvel.əp/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren;
USER: ontwikkelen, te ontwikkelen, ontwikkeling, ontwikkeling van, de ontwikkeling
GT
GD
C
H
L
M
O
developed
/dɪˈvel.əpt/ = ADJECTIVE: ontwikkelend;
USER: ontwikkeld, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeling, ontwikkelen
GT
GD
C
H
L
M
O
developing
/dɪˈvel.ə.pɪŋ/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren;
USER: ontwikkelen, het ontwikkelen van, ontwikkelen van, het ontwikkelen, ontwikkeling
GT
GD
C
H
L
M
O
development
/dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing;
USER: ontwikkeling, de ontwikkeling, ontwikkeling van, ontwikkelen, de ontwikkeling van
GT
GD
C
H
L
M
O
device
/dɪˈvaɪs/ = NOUN: apparaat, inrichting, hulpmiddelen, zinspreuk, motto, uitvinding, devies, vinding, oogmerk, plan;
USER: apparaat, inrichting, toestel, het apparaat
GT
GD
C
H
L
M
O
devices
/dɪˈvaɪs/ = NOUN: apparaat, inrichting, hulpmiddelen, zinspreuk, motto, uitvinding, devies, vinding, oogmerk, plan;
USER: apparaten, apparatuur, toestellen, hulpmiddelen
GT
GD
C
H
L
M
O
devolves
/dɪˈvɒlv/ = VERB: overgaan, toevallen;
USER: delegeert, vererft, rechtverkrijgende, draagt aan
GT
GD
C
H
L
M
O
diagnosis
/ˌdīəgˈnōsis/ = NOUN: diagnose;
USER: diagnose, diagnostiek, de diagnose, diagnose te, diagnose van
GT
GD
C
H
L
M
O
dialogue
/ˈdaɪ.ə.lɒɡ/ = NOUN: dialoog, samenspraak, tweegesprek, tweespraak;
USER: dialoog, de dialoog, overleg, dialoog te, samenspraak
GT
GD
C
H
L
M
O
dick
/dɪk/ = NOUN: penis, kattebak, frontje;
USER: Dick, lul, pik, Piemel, penis
GT
GD
C
H
L
M
O
did
/dɪd/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen, dienen, klaarmaken, aanmaken, dienstig zijn, bedrijven;
USER: deed, deden, gedaan, heeft, hebben
GT
GD
C
H
L
M
O
diffusion
/dɪˈfjuːz/ = NOUN: straalbreking;
USER: verspreiding, diffusie, verspreiding van, permeatiegraden
GT
GD
C
H
L
M
O
digital
/ˈdɪdʒ.ɪ.təl/ = NOUN: digitaal;
ADJECTIVE: cijfer-;
USER: digitaal, digitale, digital
GT
GD
C
H
L
M
O
dimensions
/ˌdaɪˈmen.ʃən/ = ADJECTIVE: verdunned, verflauwend;
USER: afmeting, afmetingen, dimensies, omvang, maten
GT
GD
C
H
L
M
O
direct
/daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: direct, rechtstreeks, openhartig, dadelijk, ondubbelzinnig;
ADVERB: direct, rechtstreeks;
VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven;
USER: direct, directe, richten, rechtstreeks, leiden
GT
GD
C
H
L
M
O
directed
/diˈrekt,dī-/ = VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven;
USER: gericht, geregisseerd, gerichte, regisseerde, geleid
GT
GD
C
H
L
M
O
director
/daɪˈrek.tər/ = NOUN: directeur, bestuurder, leider, commissaris, raadsman;
USER: directeur, bestuurder, Director, regisseur
GT
GD
C
H
L
M
O
disciplinary
/ˌdɪs.əˈplɪn.ər.i/ = ADJECTIVE: disciplinair;
USER: disciplinair, disciplinaire, tuchtrechtelijke, tuchtrechtelijk, tucht
GT
GD
C
H
L
M
O
disciplines
/ˈdɪs.ə.plɪn/ = NOUN: discipline, tucht, orde, tuchtiging, kastijding;
USER: disciplines, vakgebieden, discipline
GT
GD
C
H
L
M
O
disco
/ˈdɪs.kəʊ/ = NOUN: disco, discotheek;
USER: disco, discotheek, dansavonden
GT
GD
C
H
L
M
O
discover
/dɪˈskʌv.ər/ = VERB: ontdekken, blootleggen, openbaren, aan de dag leggen;
USER: ontdekken, ontdek, te ontdekken, ontdekt
GT
GD
C
H
L
M
O
discussing
/dɪˈskʌs/ = VERB: bespreken, discussiëren, bepraten, discuteren;
USER: bespreken, het bespreken, bespreking, het bespreken van, bespreken van
GT
GD
C
H
L
M
O
discussion
/dɪˈskʌʃ.ən/ = NOUN: discussie, bespreking, debat, onderhandelingen;
USER: discussie, bespreking, debat, gesprek, discussies
GT
GD
C
H
L
M
O
disease
/dɪˈziːz/ = NOUN: ziekte, aandoening, kwaal;
USER: ziekte, ziekte van, vaatziekten, de ziekte, ziekten
GT
GD
C
H
L
M
O
disintegrate
/dɪˈsɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: uit elkaar vallen, verweren, tot ontbinding overgaan, scheiden;
USER: uit elkaar vallen, desintegreren, uiteenvallen, elkaar vallen, uiteen
GT
GD
C
H
L
M
O
disintegrating
/disˈin(t)əˌɡrāt/ = USER: desintegrerende, uiteenvallende, desintegreren, uiteenvalt, uiteenvallen,
GT
GD
C
H
L
M
O
disorders
/dɪˈsɔː.dər/ = NOUN: wanorde, verwarring, kwaal, rommel, rotzooi, disorde, ongesteldheid, janboel;
USER: aandoeningen, stoornissen, wanorde, afwijkingen, ziekten
GT
GD
C
H
L
M
O
disorientation
= USER: desoriëntatie, verwarring, disoriëntatie
GT
GD
C
H
L
M
O
disparate
/ˈdɪs.pər.ət/ = ADJECTIVE: ongelijksoortig, ongelijk;
USER: ongelijksoortig, uiteenlopende, ongelijksoortige, ongelijke, disparate
GT
GD
C
H
L
M
O
display
/dɪˈspleɪ/ = VERB: tonen, tentoonstellen, etaleren, pronken, ten toon spreiden, ontplooien, prijken, pralen, paraderen, aan de dag leggen;
NOUN: vertoon, tentoonstelling, uitstalling, tentoonspreiding, ontplooiing;
USER: tonen, weer te geven, weergeven, weergegeven, weer
GT
GD
C
H
L
M
O
displayed
/dɪˈspleɪ/ = VERB: tonen, tentoonstellen, etaleren, pronken, ten toon spreiden, ontplooien, prijken, pralen, paraderen, aan de dag leggen;
USER: weergegeven, getoond, verschijnt, wordt weergegeven, display
GT
GD
C
H
L
M
O
disrupt
/dɪsˈrʌpt/ = VERB: ontwrichten, verbreken, uiteenrukken, scheiden, vaneenscheuren;
USER: ontwrichten, verstoren, te verstoren, onderbreken, verstoord
GT
GD
C
H
L
M
O
dissertation
/ˌdɪs.əˈteɪ.ʃən/ = NOUN: proefschrift, dissertatie, verhandeling;
USER: dissertatie, proefschrift, scriptie, verhandeling, proefschrift te
GT
GD
C
H
L
M
O
distant
/ˈdɪs.tənt/ = ADJECTIVE: ver, afgelegen, verwijderd, ververwijderd;
USER: afgelegen, ver, verre, afstand, verte
GT
GD
C
H
L
M
O
distinguished
/dɪˈstɪŋ.ɡwɪʃt/ = ADJECTIVE: voornaam, gedistingeerd, aanzienlijk;
USER: gedistingeerd, voornaam, onderscheiden, voorname, vooraanstaande
GT
GD
C
H
L
M
O
distribution
/ˌdɪs.trɪˈbjuː.ʃən/ = NOUN: distributie, verdeling, verspreiding, uitreiking, uitdeling, bezorging;
USER: distributie, verdeling, verspreiding, de distributie
GT
GD
C
H
L
M
O
diverse
/daɪˈvɜːs/ = ADJECTIVE: verschillend, onderscheiden, menigvuldig;
USER: verschillend, diverse, divers, verschillende, uiteenlopende
GT
GD
C
H
L
M
O
division
/dɪˈvɪʒ.ən/ = NOUN: divisie, verdeling, afdeling, deling, indeling, scheiding, verdeeldheid, afscheiding, tussenschot, legerafdeling;
USER: divisie, deling, afdeling, verdeling, Division
GT
GD
C
H
L
M
O
dock
/dɒk/ = NOUN: dok, aanlegplaats, sluishaven, staartriem, wilde zuring, bank der beschuldigen;
VERB: dokken, kortstaarten;
USER: dok, dock, haven, steiger
GT
GD
C
H
L
M
O
doctoral
/ˈdɒk.tər.ət/ = ADJECTIVE: doctoraal;
USER: doctoraal, doctorale, promotie, promotieonderzoek, doctoraatsopleiding
GT
GD
C
H
L
M
O
dog
/dɒɡ/ = NOUN: hond, reu, kerel, mannetje, klauw, vent, klemhaak, doornhaai;
VERB: achternazitten, iemands gangen nagaan, vastzetten grijpen, vervolgen, op de hielen zitten, nauwkeurig nagaan;
USER: hond, dog, honden, hond van
GT
GD
C
H
L
M
O
domain
/dəˈmeɪn/ = NOUN: domein, gebied, landgoed, macht;
USER: domein, domeinnaam, domeinregistratie, domeinbeheer
GT
GD
C
H
L
M
O
donated
/dəʊˈneɪt/ = VERB: schenken, cadeau geven;
USER: geschonken, gedoneerde, gedoneerd, schonk, doneerde
GT
GD
C
H
L
M
O
done
/dʌn/ = ADJECTIVE: gedaan, klaar, gaar, afgelopen, afgewerkt, beëindigd;
USER: gedaan, klaar, uitgevoerd, doen, gebeurt
GT
GD
C
H
L
M
O
doors
/dɔːr/ = NOUN: deur, portier, ingang;
USER: deuren, deur, portieren
GT
GD
C
H
L
M
O
down
/daʊn/ = ADVERB: beneden, neer, af, onder, donzen, neder, waas;
PREPOSITION: langs;
NOUN: dons;
VERB: leggen, neerhalen;
ADJECTIVE: omver;
USER: beneden, neer, dons, naar beneden, vaststelling van
GT
GD
C
H
L
M
O
dozen
/ˈdʌz.ən/ = NOUN: dozijn, twaalftal, massa;
USER: dozijn, twaalftal, tiental, tientallen, twaalf
GT
GD
C
H
L
M
O
dozens
/ˈdʌzən/ = NOUN: een groot aantal, een massa, een menigte;
USER: tientallen, dozens, dozijnen
GT
GD
C
H
L
M
O
dragons
/ˈdræɡ.ən/ = NOUN: draak, vlieger, karabijn;
USER: draken, dragons, draken van, van Draken, de draken
GT
GD
C
H
L
M
O
drawing
/ˈdrɔː.ɪŋ/ = NOUN: tekening, werkje, schets, tekenkunst, trekking;
USER: tekening, tekenen, opstellen, het opstellen, opstelling
GT
GD
C
H
L
M
O
dreamlike
/ˈdriːm.laɪk/ = USER: droomachtige, dromerige, dreamlike, dromerig, droomachtig
GT
GD
C
H
L
M
O
drive
/draɪv/ = VERB: besturen, drijven, autorijden, aandrijven, auto rijden, mennen, voortdrijven;
NOUN: rit, oprit, oprijlaan, rijtoer, drijfjacht;
USER: drijven, besturen, autorijden, rijden, rijdt
GT
GD
C
H
L
M
O
driving
/ˈdraɪ.vɪŋ/ = NOUN: aandrijving, het autorijden, drijfwerk, drift;
ADJECTIVE: drijf, krachtig, aandrijvings, heftig, sterk;
USER: rijden, driving, drijven, drijvende, rijdt
GT
GD
C
H
L
M
O
dutch
/dʌtʃ/ = NOUN: Nederlands;
ADJECTIVE: Nederlands, Hollands;
USER: Nederlands, Nederlandse, Nederlanders
GT
GD
C
H
L
M
O
duties
/ˈdjuː.ti/ = NOUN: recht, plicht, rechten, verplichting, dienst, belasting, accijns, functie, eerbied, eerbiedsbetuiging;
USER: plichten, taken, rechten, werkzaamheden, invoerrechten
GT
GD
C
H
L
M
O
dynamics
/daɪˈnæm.ɪks/ = NOUN: dynamica;
USER: dynamica, dynamiek, dynamiek van, dynamische, dynamics
GT
GD
C
H
L
M
O
e
/iː/ = NOUN: mi
GT
GD
C
H
L
M
O
each
/iːtʃ/ = PRONOUN: elk, ieder, iedereen, al, alleman;
USER: elk, ieder, elke, iedere, elkaar
GT
GD
C
H
L
M
O
eap
/ˌiː.eɪˈpiː/ = USER: eap, MAP
GT
GD
C
H
L
M
O
early
/ˈɜː.li/ = ADJECTIVE: vroeg, vroegtijdig, spoedig, vroeger, pril;
ADVERB: vroeg;
USER: vroeg, vroege, begin, begin van, vroegtijdige
GT
GD
C
H
L
M
O
earned
/ˌhɑːdˈɜːnd/ = VERB: verdienen, winnen, behalen, verwerven, verkrijgen;
USER: verdiend, verdiende, behaalde, behaald, verdienden
GT
GD
C
H
L
M
O
edicts
/ˈiː.dɪkt/ = NOUN: bevelschrift, edict;
USER: edicten, bevelschriften, uitvoeringsdecreet, plakkaten
GT
GD
C
H
L
M
O
edited
/ˈed.ɪt/ = VERB: redigeren, uitgeven, opmaken, opstellen, persklaar maken, bezorgen;
USER: bewerkt, bewerkte, gewijzigd, aangepast, gewijzigd op
GT
GD
C
H
L
M
O
edition
/ɪˈdɪʃ.ən/ = NOUN: uitgave, editie, druk, variant, uitgaaf;
USER: editie, uitgave, uitgave in, uitgave in het, versie
GT
GD
C
H
L
M
O
editor
/ˈed.ɪ.tər/ = NOUN: editor, redacteur, bewerker;
USER: editor, redacteur, uitgever, redactie
GT
GD
C
H
L
M
O
editorial
/ˌediˈtôrēəl/ = NOUN: hoofdartikel;
ADJECTIVE: redactioneel;
USER: hoofdartikel, redactionele, redactie, redactioneel, editorial
GT
GD
C
H
L
M
O
editorials
/ˌed.ɪˈtɔː.ri.əl/ = NOUN: hoofdartikel;
USER: editorials, hoofdartikelen, redactionele, redactionele artikelen, columns,
GT
GD
C
H
L
M
O
edu
/dɒtˌiː.diːˈjuː/ = USER: edu, onderwijs
GT
GD
C
H
L
M
O
education
/ˌed.jʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: onderwijs, opvoeding, vorming, ontwikkeling;
USER: onderwijs, het onderwijs, opleiding, educatie
GT
GD
C
H
L
M
O
educational
/ˌed.jʊˈkeɪ.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: onderwijs;
USER: onderwijs, educatieve, educatief, onderwijsinstellingen
GT
GD
C
H
L
M
O
eerily
/ˈɪə.ri/ = USER: eerily, griezelig, akelig, bananendiscussie, spookachtig
GT
GD
C
H
L
M
O
effects
/ɪˈfekt/ = NOUN: bezittingen, goederen;
USER: effecten, gevolgen, effect, werking
GT
GD
C
H
L
M
O
effort
/ˈef.ət/ = NOUN: inspanning, moeite, poging, krachtsinspanning;
USER: inspanning, moeite, poging, inspanningen, werk
GT
GD
C
H
L
M
O
efforts
/ˈef.ət/ = NOUN: inspanning, moeite, poging, krachtsinspanning;
USER: inspanningen, pogingen, de inspanningen, inspanningen van, streven
GT
GD
C
H
L
M
O
ego
/ˈiː.ɡəʊ/ = NOUN: ei, eicel, bom, zeemijn;
VERB: ophitsen, opruimen;
USER: ego, het ego, ego te
GT
GD
C
H
L
M
O
elaine
= USER: elaine, elaine elaine
GT
GD
C
H
L
M
O
elastomer
GT
GD
C
H
L
M
O
elastomers
GT
GD
C
H
L
M
O
electrically
/ goods/ = USER: elektrisch, electrisch, elektrische, galvanisch
GT
GD
C
H
L
M
O
electricity
/ilekˈtrisitē,ˌēlek-/ = NOUN: elektriciteit, elektrisch licht;
USER: elektriciteit, stroom, electriciteit, elektriciteits, elektriciteitsmarkt
GT
GD
C
H
L
M
O
electro
/iˈlektrō/ = PREFIX: elektro-;
USER: electro, elektro, elektromagnetische, elektrisch, elektromechanische
GT
GD
C
H
L
M
O
electronic
/ɪˌlekˈtrɒn.ɪk/ = ADJECTIVE: electronisch;
USER: electronisch, elektronische, voor elektronische, Bron voor elektronische, elektronisch
GT
GD
C
H
L
M
O
electronics
/ɪˌlekˈtrɒn.ɪks/ = NOUN: elektronica;
USER: elektronica, Electronics, Elektrotechniek, elektronika
GT
GD
C
H
L
M
O
elementary
/ˌeləˈment(ə)rē/ = ADJECTIVE: elementair, eenvoudig, aanvankelijk;
USER: elementair, elementaire, lagere, de lagere
GT
GD
C
H
L
M
O
elements
/ˈel.ɪ.mənt/ = NOUN: communie;
USER: communie, elementen, onderdelen
GT
GD
C
H
L
M
O
eli
= USER: eli, van Eli, elijah, eli het,
GT
GD
C
H
L
M
O
elicits
/ɪˈlɪs.ɪt/ = VERB: uitlokken, ontlokken, aan het licht brengen;
USER: ontlokt, lokt, uitlokt, elicits, roept
GT
GD
C
H
L
M
O
embodied
/ɪmˈbɒd.i/ = ADJECTIVE: belichamend;
USER: belichaamd, belichaamde, uitgevoerd, opgenomen, neergelegd
GT
GD
C
H
L
M
O
emerge
/ɪˈmɜːdʒ/ = VERB: opduiken, te voorschijn komen, zich voordoen, oprijzen, naar voren treden, opdagen, opdraven, opduikelen;
USER: te voorschijn komen, opduiken, ontstaan, komen, emerge
GT
GD
C
H
L
M
O
emergence
/ɪˈmɜː.dʒəns/ = NOUN: verschijning, oprijzing, opduiking;
USER: verschijning, opkomst, ontstaan, totstandkoming, verschijnen
GT
GD
C
H
L
M
O
emergent
/ɪˈmɜː.dʒɪŋ/ = ADJECTIVE: opkomend;
USER: opkomend, opkomende, optredende, emergent, emergente
GT
GD
C
H
L
M
O
emerging
/ɪˈmɜː.dʒɪŋ/ = VERB: opduiken, te voorschijn komen, zich voordoen, oprijzen, naar voren treden, opdagen, opdraven, opduikelen;
USER: opkomende, opkomst, emerging, nieuwe, de opkomende
GT
GD
C
H
L
M
O
emotionally
/ɪˈməʊ.ʃən.əl/ = USER: emotioneel, emotionele, emotioneel te
GT
GD
C
H
L
M
O
emotive
/ɪˈməʊ.tɪv/ = ADJECTIVE: licht geroerd;
USER: emotieve, gevoels, emotionele, emotioneel, emotive
GT
GD
C
H
L
M
O
employees
/ɪmˈplɔɪ.iː/ = NOUN: werknemer, bediende, personeelslid, employé;
USER: medewerkers, werknemers, personeel, de werknemers
GT
GD
C
H
L
M
O
employment
/ɪmˈplɔɪ.mənt/ = NOUN: werk, dienst, gebruik, beroep, toepassing, bezigheid, ambt, aanwending, bediening;
USER: werk, dienst, werkgelegenheid, de werkgelegenheid, tewerkstelling
GT
GD
C
H
L
M
O
emulation
/ˈem.jʊ.leɪt/ = NOUN: wedijver, naijver;
USER: wedijver, emulatie, emulatiemodus
GT
GD
C
H
L
M
O
enabling
/ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven;
USER: waardoor, inschakelen, zodat, mogelijk, waarmee
GT
GD
C
H
L
M
O
encouraging
/enˈkərij,-ˈkə-rij/ = ADJECTIVE: bemoedigend;
USER: bemoedigend, stimuleren, moedigen, aanmoedigen, stimuleren van
GT
GD
C
H
L
M
O
eng
= USER: eng, ned, dut, nl, nld eng"
GT
GD
C
H
L
M
O
engagement
/enˈgājmənt/ = NOUN: engagement, verloving, verbintenis, afspraak, verplichting, indienstneming, gevecht, treffen, betrekking;
USER: engagement, verloving, betrokkenheid, overeenkomst, opdracht
GT
GD
C
H
L
M
O
engendered
/ɪnˈdʒen.dər/ = VERB: veroorzaken, voortbrengen, verwekken;
USER: veroorzaakt, voortgebracht, veroorzaakte
GT
GD
C
H
L
M
O
engine
/ˈen.dʒɪn/ = NOUN: motor, machine, locomotief, brandspuit;
ADJECTIVE: motor, machine, locomotief;
USER: motor, engine, de motor, Zoekmachine, motoren
GT
GD
C
H
L
M
O
engineer
/ˌen.dʒɪˈnɪər/ = NOUN: ingenieur, technicus, werktuigkundige, machinist, mechanicus, genist, genie-officier, genie-soldaat;
VERB: bouwen, uitvoeren, klaarspelen, als ingenieur optreden, als ingenieur leiden, op touw zetten, weten te bewerken;
USER: ingenieur, engineer, technicus, engineering, machinist
GT
GD
C
H
L
M
O
engineered
/ˌenjəˈni(ə)r/ = VERB: bouwen, uitvoeren, klaarspelen, als ingenieur optreden, als ingenieur leiden, op touw zetten, weten te bewerken;
USER: engineered, gemanipuleerde, ontworpen, gemanipuleerd, ontwikkeld
GT
GD
C
H
L
M
O
engineering
/ˌenjəˈni(ə)r/ = NOUN: bouwkunde, machinebouw, ingenieurswerk, ingenieursbedrijf, ingenieurswezen;
ADJECTIVE: toegepast;
USER: bouwkunde, machinebouw, techniek, technische, ingenieurs
GT
GD
C
H
L
M
O
english
/ˈɪŋ.ɡlɪʃ/ = NOUN: Engels;
ADJECTIVE: Engels
GT
GD
C
H
L
M
O
enhancement
/ɪnˈhɑːns/ = USER: enhancement, verbetering, versterking, verhoging, toebehoren
GT
GD
C
H
L
M
O
enter
/ˈen.tər/ = VERB: invoeren, betreden, binnenkomen, binnengaan, ingaan, binnendringen, binnentreden, inschrijven, boeken, binnenlopen, intreden, steken, aantekenen, indoen, opschrijven, insteken, lid worden van, zich inspannen;
USER: invoeren, betreden, binnengaan, binnenkomen, voeren
GT
GD
C
H
L
M
O
entertainment
/ˌentərˈtānmənt/ = NOUN: vermaak, amusement, onthaal, vermakelijkheid, pretje, feestmaal, feestje, aardigheid, partij;
USER: vermaak, amusement, entertainment, animatie
GT
GD
C
H
L
M
O
entire
/ɪnˈtaɪər/ = ADJECTIVE: geheel, heel, volledig, compleet, gans, volkomen, vol, gaaf, algeheel, onbeschadigd;
USER: geheel, heel, volledig, hele, gehele
GT
GD
C
H
L
M
O
entitled
/ɪnˈtaɪ.tl̩/ = VERB: betitelen, aansprak geven op;
USER: gerechtigd, getiteld, recht, titel, de titel
GT
GD
C
H
L
M
O
entrails
/ˈen.treɪlz/ = NOUN: ingewanden;
USER: ingewanden, ingewandenpakket, darmen, entrails, ingewand
GT
GD
C
H
L
M
O
entrepreneurship
/ˌɒn.trə.prəˈnɜː.ʃɪp/ = USER: ondernemerschap, ondernemen, het ondernemerschap, ondernemerschap te, van ondernemerschap
GT
GD
C
H
L
M
O
environment
/enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium;
USER: milieu, omgeving, klimaat, milieu te
GT
GD
C
H
L
M
O
environmental
/enˌvīrənˈmen(t)l,-ˌvī(ə)rn-/ = ADJECTIVE: omringend;
USER: milieu, het milieu, milieubescherming, ecologische
GT
GD
C
H
L
M
O
environments
/enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium;
USER: omgevingen, milieus, omgeving, milieu
GT
GD
C
H
L
M
O
epileptic
/ˌep.ɪˈlep.tɪk/ = ADJECTIVE: epileptisch;
NOUN: epilepticus;
USER: epileptisch, epileptische, epilepsie, epileptica, epilepticum
GT
GD
C
H
L
M
O
equipment
/ɪˈkwɪp.mənt/ = NOUN: uitrusting, inrichting, toerusting, accommodatie;
USER: uitrusting, apparatuur, materiaal, materieel
GT
GD
C
H
L
M
O
escape
/ɪˈskeɪp/ = VERB: ontsnappen, ontkomen, ontvluchten, ontgaan, ontglippen, ontduiken;
NOUN: ontsnapping, ontkoming, ontvluchting, lek;
USER: ontsnappen, ontkomen, te ontsnappen, ontsnappen aan, ontvluchten
GT
GD
C
H
L
M
O
et
GT
GD
C
H
L
M
O
etc
/ɪt.ˈset.ər.ə/ = USER: etc, enz, enz., etc.
GT
GD
C
H
L
M
O
ethics
/ˈeθ.ɪk/ = NOUN: ethiek, zedenleer, ethica, zedenkunde;
USER: ethiek, ethische, ethics, de ethiek, ethisch
GT
GD
C
H
L
M
O
euro
/ˈjʊə.rəʊ/ = NOUN: euro;
USER: euro, Europees, EUR
GT
GD
C
H
L
M
O
european
/ˌyərəˈpēən,ˌyo͝orə-/ = NOUN: Europese, Europeaan;
ADJECTIVE: Europees, blanke, Europeaans;
USER: Europese, Europees, Europeaan, de Europese, european
GT
GD
C
H
L
M
O
evening
/ˈiːv.nɪŋ/ = NOUN: avond, avondstond;
USER: avond, s avonds, avonds, vanavond
GT
GD
C
H
L
M
O
event
/ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer;
USER: evenement, gebeurtenis, geval, event, bij
GT
GD
C
H
L
M
O
events
/ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer;
USER: evenementen, events, gebeurtenissen, gebeurtenis, nummers
GT
GD
C
H
L
M
O
ever
/ˈev.ər/ = ADVERB: ooit, steeds, altijd, eens, wel eens, immer, eenmaal;
USER: ooit, steeds, nooit, altijd, ever
GT
GD
C
H
L
M
O
every
/ˈev.ri/ = ADJECTIVE: elk, iedere, ieder, al, alleman;
PRONOUN: iedereen;
USER: iedere, ieder, elk, elke, alle
GT
GD
C
H
L
M
O
evolve
/ɪˈvɒlv/ = VERB: ontwikkelen, ontplooien, zich ontvouwen;
USER: ontwikkelen, evolueren, evolueer, zich ontwikkelen, evolueert
GT
GD
C
H
L
M
O
excel
/ɪkˈsel/ = VERB: uitmunten, overtreffen;
USER: uitmunten, overtreffen, excel, blinken, excelleren
GT
GD
C
H
L
M
O
executive
/ɪɡˈzek.jʊ.tɪv/ = ADJECTIVE: uitvoerend;
NOUN: uitvoerende macht, bestuur, uitvoerend lichaam;
USER: uitvoerend, uitvoerende macht, uitvoerende, executive, de uitvoerende
GT
GD
C
H
L
M
O
exhibited
/ɪɡˈzɪb.ɪt/ = VERB: tentoonstellen, belichten, aan de dag leggen;
USER: tentoongesteld, tentoongestelde, exposeerde, geëxposeerd, vertoonde
GT
GD
C
H
L
M
O
exhibitor
/iɡˈzibədər/ = NOUN: exposant, inzender, stipendiaat;
USER: exposant, inzender, standhouder, deelnemer, exposanten,
GT
GD
C
H
L
M
O
existence
/ɪɡˈzɪs.təns/ = NOUN: bestaan, aanwezigheid, wezen, aanzijn, het bestaande;
USER: bestaan, het bestaan, aanwezigheid, bestaat, sprake
GT
GD
C
H
L
M
O
existential
/ˌegziˈstenCHəl/ = USER: existentiële, existentieel, de existentiële, existentiele, existentialistische
GT
GD
C
H
L
M
O
expanding
/ɪkˈspænd/ = VERB: uitbreiden, uitzetten, verruimen, ontwikkelen, ontplooien, uitdijen, uitwerken, doen toenemen, uitspreiden, loskomen;
USER: uitbreiden, uitbreiding, het uitbreiden, uitbreiden van, groeiende
GT
GD
C
H
L
M
O
expectations
/ˌek.spekˈteɪ.ʃən/ = NOUN: verwachting, afwachting, vooruitzicht;
USER: verwachtingen, de verwachtingen, verwachtingen van, verwachtingen voldoet, verwachting
GT
GD
C
H
L
M
O
experience
/ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaring, belevenis, ondervinding;
VERB: ervaren, ondervinden;
USER: ervaring, bieden, ervaringen, verbeteren, te verbeteren
GT
GD
C
H
L
M
O
experiences
/ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaringen;
USER: ervaringen, ervaring, ervaringen van
GT
GD
C
H
L
M
O
experimental
/ikˌsperəˈmen(t)l/ = ADJECTIVE: experimenteel, proefondervindelijk, empirisch;
USER: experimenteel, experimentele, experimental, experimenten, experiment
GT
GD
C
H
L
M
O
experiments
/ɪkˈsper.ɪ.mənt/ = VERB: experimenteren, proeven nemen, proef nemen;
NOUN: experiment, proef, proefneming;
USER: experimenten, proeven, experiment
GT
GD
C
H
L
M
O
exploring
/ɪkˈsplɔːr/ = NOUN: ontdekkingsreis;
USER: verkennen, verkenning, het verkennen, het verkennen van, verkennen van
GT
GD
C
H
L
M
O
expression
/ɪkˈspreʃ.ən/ = NOUN: uitdrukking, uiting, gezegde, bewoording, zegswijze, betuiging, uitpersing;
USER: uitdrukking, uiting, expressie, meningsuiting
GT
GD
C
H
L
M
O
expressions
/ɪkˈspreʃ.ən/ = NOUN: uitdrukking, uiting, gezegde, bewoording, zegswijze, betuiging, uitpersing;
USER: uitdrukkingen, expressies, uitingen, blijken, uitdrukking
GT
GD
C
H
L
M
O
expressive
/ɪkˈspres.ɪv/ = ADJECTIVE: expressief, veelzeggend, krachtig, vol uitdrukking;
USER: expressief, expressieve, beeldende, uitdrukking, beeldend
GT
GD
C
H
L
M
O
extends
/ɪkˈstend/ = VERB: uitbreiden, verlengen, uitstrekken, zich uitstrekken, uitbouwen, uitsteken, rekken, doortrekken, uitrekken, toesteken, spannen;
USER: verlengt, uitstrekt, breidt, strekt, strekt zich
GT
GD
C
H
L
M
O
extremely
/ɪkˈstriːm.li/ = ADVERB: uiterst, erg, uitermate, buitengewoon, hoogst, dringend, bijster, allemachtig;
USER: uiterst, buitengewoon, uitermate, zeer, extreem
GT
GD
C
H
L
M
O
eye
/aɪ/ = NOUN: oog, oogje, kijker;
VERB: gadeslaan, bekijken;
USER: oog, ogen, eye, het oog, gaten
GT
GD
C
H
L
M
O
eyebeam
GT
GD
C
H
L
M
O
f
/ef/ = USER: f, Man, v, C,
GT
GD
C
H
L
M
O
fabrication
/ˈfæb.rɪ.keɪt/ = NOUN: verzinsel, vindingrijkheid;
USER: verzinsel, fabricage, vervaardiging, fabricatie, vervaardigen
GT
GD
C
H
L
M
O
face
/feɪs/ = NOUN: gezicht, gelaat, aangezicht, voorkant, aanzien, kop, beeldzijde, uiterlijk, voorkomen;
VERB: staan, het hoofd bieden, het gelaat toekeren, onder de ogen zien, gekeerd zijn naar, in het aangezicht zien;
USER: gezicht, het gezicht, aangezicht, gezicht van, gelaat
GT
GD
C
H
L
M
O
faces
/feɪs/ = NOUN: gezicht, gelaat, aangezicht, voorkant, aanzien, kop, beeldzijde, uiterlijk, voorkomen;
VERB: staan, het hoofd bieden, het gelaat toekeren, onder de ogen zien, gekeerd zijn naar, in het aangezicht zien;
USER: gezichten, gezicht, vlakken, aangezichten, zijden
GT
GD
C
H
L
M
O
facial
/ˈfeɪ.ʃəl/ = ADJECTIVE: gelaats;
NOUN: gezichtbehandeling, massage gezicht;
USER: gelaats, gezicht, gezichts, gezichtsbehandeling
GT
GD
C
H
L
M
O
facilitate
/fəˈsɪl.ɪ.teɪt/ = VERB: vergemakkelijken, verlichten, versnellen;
USER: vergemakkelijken, te vergemakkelijken, bevorderen, faciliteren, vergemakkelijking
GT
GD
C
H
L
M
O
facilities
/fəˈsɪl.ɪ.ti/ = NOUN: uitrusting, inrichting;
USER: inrichting, uitrusting, faciliteiten, voorzieningen, installaties
GT
GD
C
H
L
M
O
factory
/ˈfæk.tər.i/ = NOUN: fabriek, factorij;
ADJECTIVE: fabrieks;
USER: fabriek, fabrieks, de fabriek, fabrieksinstellingen, factory
GT
GD
C
H
L
M
O
faculty
/ˈfæk.əl.ti/ = NOUN: faculteit, vermogen, bevoegdheid, gave;
USER: faculteit, facultaire, Departement, Faculty, docenten
GT
GD
C
H
L
M
O
fall
/fɔːl/ = VERB: vallen, dalen, afnemen, afvallen, verminderen, storten, neervallen, terechtkomen, sneuvelen;
NOUN: daling, val, verval;
USER: vallen, val, dalen, valt, daling
GT
GD
C
H
L
M
O
family
/ˈfæm.əl.i/ = NOUN: familie, gezin, geslacht, huis, huisgezin, huishouden;
USER: familie, gezin, Family, familie van, Familiekamers
GT
GD
C
H
L
M
O
fantasy
/ˈfæn.tə.si/ = NOUN: fantasie, verbeeldingskracht, luim, kuur;
USER: fantasie, Fantasy, fantasie van, de fantasie, fantasiewereld
GT
GD
C
H
L
M
O
fast
/fɑːst/ = ADJECTIVE: snel, vast, vlug, stevig, hecht;
ADVERB: snel, stevig, voor;
NOUN: vasten, vastendag, vastentijd;
VERB: vasten;
USER: snel, snelle, fast, een snelle, vasten
GT
GD
C
H
L
M
O
fatigue
/fəˈtiːɡ/ = NOUN: vermoeidheid, afmatting, vermoeinis, korvee;
VERB: vermoeien, afmatten, afjakkeren, afbeulen;
USER: vermoeidheid, moeheid, vermoeiing, vermoeidheid van, vermoeidheid te
GT
GD
C
H
L
M
O
favorable
/ˈfāv(ə)rəbəl/ = ADJECTIVE: gunstig, gunstig, bevorderlijk, bevorderlijk, goedgezind, goedgezind, groeizaam, groeizaam, toegenegen, toegenegen;
USER: gunstig, gunstige, gunstiger, positief, positieve
GT
GD
C
H
L
M
O
favorably
/ˈfāv(ə)r(ə)blē/ = ADVERB: gunstig, gunstig;
USER: gunstig, positief, gunstige, gunstiger, een gunstige
GT
GD
C
H
L
M
O
fears
/fɪər/ = NOUN: angst, vrees, ontzag, beklemming;
VERB: vrezen, bang zijn, duchten, schromen;
USER: angsten, vrees, vreest, angst, bang
GT
GD
C
H
L
M
O
feature
/ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen;
NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk;
USER: kenmerken, functie, feature, kenmerk, eigenschap
GT
GD
C
H
L
M
O
featured
/ˈfiː.tʃər/ = ADJECTIVE: tekend;
USER: kenmerkte, gekenmerkt, aanbevolen, voorgekomen, weergegeven
GT
GD
C
H
L
M
O
features
/ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen;
NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk;
USER: functies, kenmerken, eigenschappen, features, mogelijkheden
GT
GD
C
H
L
M
O
february
/ˈfeb.ru.ər.i/ = NOUN: februari, sprokkelmaand
GT
GD
C
H
L
M
O
feet
/fiːt/ = NOUN: voet, poot, voetvolk, infanterie;
USER: voeten, feet, voet, voetjes, poten
GT
GD
C
H
L
M
O
fellow
/ˈfel.əʊ/ = NOUN: kerel, kameraad, vent, lid, gelijke, maat, kwant, evenknie, sinjeur, weerga;
USER: kameraad, kerel, collega, mede
GT
GD
C
H
L
M
O
fernandez
= USER: fernandez, Fernández
GT
GD
C
H
L
M
O
festival
/ˈfes.tɪ.vəl/ = NOUN: festival, feest, feestdag, feestviering, muziekfeest;
ADJECTIVE: feestelijk;
USER: festival, festival van, feest, het Festival, festival van de
GT
GD
C
H
L
M
O
few
/fjuː/ = ADVERB: weinig, wat, zelden, dun, spaarzaam;
NOUN: minderheid;
USER: weinig, paar, enkele, aantal, weinige
GT
GD
C
H
L
M
O
fiberglass
/ˈfʌɪbəglɑːs/ = NOUN: glasvezel, fiberglas;
USER: glasvezel, fiberglas, polyester, fiberglass, glasfiber
GT
GD
C
H
L
M
O
fiction
/ˈfɪk.ʃən/ = NOUN: fictie, verzinsel, verbeelding, verdichtsel, romanliteratuur, verdicht verhaal, verdichtig;
USER: fictie, fiction
GT
GD
C
H
L
M
O
fields
/fiːld/ = NOUN: veld, terrein, akker, slagveld, rij, speelterrein;
USER: velden, gebieden, terreinen, gebied, velden in
GT
GD
C
H
L
M
O
figurative
/ˈfigyərətiv/ = ADJECTIVE: figuurlijk, oneigenlijk, overdrachtelijk, zinnebeeldig, buigzaam;
USER: figuurlijk, figuratieve, figuratief, figuurlijke, beeldmerk
GT
GD
C
H
L
M
O
figure
/ˈfɪɡ.ər/ = NOUN: figuur, cijfer, afbeelding, gestalte, beeld, gedaante, vorm;
VERB: voorkomen, vormen, figureren, rekenen, becijferen;
USER: figuur, achterhalen, uitzoeken, erachter, erachter te
GT
GD
C
H
L
M
O
figures
/ˈfɪɡ.ər/ = NOUN: figuur, cijfer, afbeelding, gestalte, beeld, gedaante, vorm, type;
VERB: voorkomen, vormen, figureren, rekenen, becijferen, prijken, cijferen, menen, voorstellen, afbeelden, zinnebeeldig voorstellen, met figuren versieren, in cijfers uitdrukken, berekening maken;
USER: cijfers, figuren, de cijfers, gegevens, cijfers van
GT
GD
C
H
L
M
O
film
/fɪlm/ = NOUN: film, vlies, waas, vliesje, rolprent, mistsluier;
VERB: filmen, verfilmen, met een vlies bedekken;
USER: film, folie, Fietsen, films
GT
GD
C
H
L
M
O
filmmaker
/ˈfɪlmˌmeɪ.kər/ = USER: filmmaker, cineast, filmmaakster, filmer, regisseur
GT
GD
C
H
L
M
O
filter
/ˈfɪl.tər/ = NOUN: filter, zijgen, zeefkring;
VERB: filtreren, zuiveren, doorsijpelen, doorzijgen, doorschermen;
USER: filteren, filter, filteren op, filter instellen, filter instellen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
final
/ˈfaɪ.nəl/ = NOUN: finale, eindexamen, slotletter, laatste revisie, eindwedstijd, beslissend definitief, beslissingswedstrijd;
ADJECTIVE: definitief, eind-, uiteindelijk, finaal, laatst, beslissend, afdoend;
USER: finale, definitief, finaal, uiteindelijk, definitieve
GT
GD
C
H
L
M
O
financing
/ˈfīnans,fəˈnans/ = VERB: bekostigen, geldelijk steunen, van geld voorzien;
USER: financiering, de financiering, financiering van, financiële, de financiering van
GT
GD
C
H
L
M
O
fine
/faɪn/ = ADJECTIVE: fijn, mooi, fraai, schoon, zuiver, delicaat, net, rein;
NOUN: geldboete, mooi weer;
VERB: beboeten, boete opleggen;
ADVERB: mooi;
USER: fijn, fijne, prima, boete, geldboete
GT
GD
C
H
L
M
O
finite
/ˈfaɪ.naɪt/ = ADJECTIVE: persoonlijk;
USER: eindige, eindig, finite, beperkte
GT
GD
C
H
L
M
O
first
/ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem;
ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever;
USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie
GT
GD
C
H
L
M
O
fishing
/ˈfɪʃ.ɪŋ/ = NOUN: visvangst;
USER: visvangst, vissen, visserij, de visserij
GT
GD
C
H
L
M
O
fit
/fɪt/ = ADJECTIVE: geschikt, gepast, gezond;
ADVERB: geschikt, passend, gezond;
VERB: aanpassen, monteren, voorzien, voegen, afstemmen, passend maken;
USER: geschikt, monteren, passend, aanpassen, passen
GT
GD
C
H
L
M
O
fittest
/fit/ = USER: fittest, fitste, sterkste, geschiktst, sterksten,
GT
GD
C
H
L
M
O
fixtures
/ˈfɪks.tʃər/ = NOUN: spaninrichting, garnituur, opspanblok;
USER: armaturen, fixtures, programma, inrichting
GT
GD
C
H
L
M
O
floats
/fləʊt/ = NOUN: vlotter, drijver, dobber, vlot, zwemband, houtvlot, drijvende boei;
USER: praalwagens, drijvers, vlotters, drijft, zweeft
GT
GD
C
H
L
M
O
flood
/flʌd/ = NOUN: vloed, overstroming, zondvloed, stroom, watersnood;
VERB: overstromen, onder water zetten;
USER: overstroming, vloed, zondvloed, overstromingen, overstromingsrisico
GT
GD
C
H
L
M
O
foam
/fəʊm/ = NOUN: schuim, schuimen, bruisen, tintelen;
VERB: schuimen;
USER: schuim, foam, schuimrubber, schuimen
GT
GD
C
H
L
M
O
foot
/fʊt/ = NOUN: voet, poot, voetvolk, infanterie;
VERB: lopen, wandelen, betreden, te voet gaan, bewandelen, dansen, aanbreien, een voet breien aan;
USER: voet, mond, meter, lopen, te voet
GT
GD
C
H
L
M
O
for
/fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege;
CONJUNCTION: want, omdat, daar;
USER: voor, voor de, van, voor het, te
GT
GD
C
H
L
M
O
force
/fɔːs/ = VERB: dwingen, afdwingen, verplichten, noodzaken, geweld aandoen, doordrukken, overweldigen, bemachtigen, met geweld nemen;
NOUN: kracht, geweld, macht, strijdmacht, sterkte, gewicht, noodzaak;
USER: dwingen, forceren, kracht, te dwingen, van kracht
GT
GD
C
H
L
M
O
forces
/fɔːs/ = VERB: dwingen, afdwingen, verplichten, noodzaken, geweld aandoen, doordrukken, overweldigen, bemachtigen, met geweld nemen;
NOUN: kracht, geweld, macht, strijdmacht, sterkte, gewicht, noodzaak;
USER: krachten, troepen, strijdkrachten, machten, de krachten
GT
GD
C
H
L
M
O
form
/fɔːm/ = NOUN: vorm, formulier, gedaante, gestalte, formule, forma, formaliteit, klasse, schoolbank;
VERB: vormen, opstellen, formeren;
USER: vorm, formulier, vormen, gedaante
GT
GD
C
H
L
M
O
former
/ˈfɔː.mər/ = ADJECTIVE: voormalig, eerste, gewezen, vroeger, vorig, voorgaand, voorafgaand;
NOUN: vormer;
USER: voormalig, vroegere, voormalige, eerste, ex
GT
GD
C
H
L
M
O
forms
/fɔːm/ = VERB: vormen, opstellen, formeren;
NOUN: vorm, formulier, gedaante, gestalte, formule, forma, formaliteit, klasse, schoolbank;
USER: vormen, formulieren, vorm, vormt
GT
GD
C
H
L
M
O
forth
/fɔːθ/ = ADVERB: voort, vooruit, te voorschijn, buiten, voorwaarts, naar buiten;
USER: voort, vooruit, weer, uiteengezet, voren
GT
GD
C
H
L
M
O
forward
/ˈfɔː.wəd/ = ADVERB: vooruit, naar voren, voorwaarts, voort;
ADJECTIVE: voorwaarts, voorste, vooruitstrevend, gevorderd, vroegtijdig;
VERB: sturen, doorzenden, verzenden;
USER: vooruit, naar voren, voorwaarts, voren, voorwaartse
GT
GD
C
H
L
M
O
foundation
/faʊnˈdeɪ.ʃən/ = NOUN: stichting, fundament, fundering, oprichting, grondslag, grondvesting, fondement, studiefonds;
USER: stichting, fundament, fundering, Foundation, basis
GT
GD
C
H
L
M
O
founded
/found/ = ADJECTIVE: gesticht, stichtend, oprichtend;
USER: gesticht, opgericht, gebaseerd, richtte, gegrond
GT
GD
C
H
L
M
O
founder
/ˈfaʊn.dər/ = NOUN: oprichter, stichter, grondlegger, metaalgieter;
VERB: mislukken, zinken, vergaan, zakken, kreupel maken, verzakken, verongelukken, in elkaar zakken, doen vergaan;
USER: oprichter, stichter, grondlegger, oprichter van, oprichtster
GT
GD
C
H
L
M
O
four
/fɔːr/ = USER: four-, four, vier, viertal, vierriemsboot, bemanning van vier;
USER: vier, viertal
GT
GD
C
H
L
M
O
fourier
= USER: Fourier, fourierreeksen, van Fourier
GT
GD
C
H
L
M
O
fourth
/fɔːθ/ = USER: fourth-, fourth, fourth, vierde, vier-;
USER: vierde, de vierde, het vierde
GT
GD
C
H
L
M
O
free
/friː/ = ADJECTIVE: gratis, vrij, los, kosteloos, ongedwongen, vrijmoedig, vlot, vrijpostig;
ADVERB: gratis, vrij, los, kosteloos, vrijwillig, ongedwongen, vlot;
VERB: vrijmaken;
USER: gratis, vrij, vrije, free
GT
GD
C
H
L
M
O
freelance
/ˈfriː.lɑːns/ = NOUN: wilde;
USER: freelance, zelfstandige, zelfstandig
GT
GD
C
H
L
M
O
freeman
/ˈfriː.mən/ = NOUN: poorter, burger;
USER: poorter, Freeman, vrije man, freeman van, ereburger
GT
GD
C
H
L
M
O
friendly
/ˈfrend.li/ = ADJECTIVE: vriendelijk, vriendschappelijk, aardig, bevriend, lief, welwillend, voorkomend, goedgezind;
USER: vriendelijk, vriendschappelijk, vriendelijke, kinderen, friendly
GT
GD
C
H
L
M
O
friends
/frend/ = NOUN: vriend, vriendin;
USER: vrienden, vrienden van, vriendengroepen
GT
GD
C
H
L
M
O
from
/frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af;
USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
front
/frʌnt/ = NOUN: voorzijde, voorkant, front, voorgevel, voorste gedeelte, frontje, tongklank;
ADJECTIVE: voorste;
VERB: uitzien, staan tegenover, het hoofd bieden;
USER: front, voorzijde, voorkant, voorste, voor
GT
GD
C
H
L
M
O
full
/fʊl/ = ADVERB: vol, ten volle, helemaal, volmaakt, in alle opzichten, vlak;
ADJECTIVE: volledig, vol, gevuld, verzadigd, voltallig;
NOUN: volheid, volle maat;
USER: vol, volledig, volledige, volle, full
GT
GD
C
H
L
M
O
fully
/ˈfʊl.i/ = ADVERB: geheel, ten volle, volkomen, geheel en al, heel;
USER: geheel, ten volle, volkomen, volledig, volle
GT
GD
C
H
L
M
O
functioned
/ˈfʌŋk.ʃən/ = VERB: werken, fungeren;
USER: functioneerde, functioneerden, gefunctioneerd, fungeerde, functioneert
GT
GD
C
H
L
M
O
functioning
/ˈfʌŋk.ʃən/ = USER: functionerend, functionerende, functioneert, functioneren, werkende
GT
GD
C
H
L
M
O
fund
/fʌnd/ = NOUN: fonds, kapitaal, voorraad;
USER: fonds, Fund, fonds voor, het fonds, fondsen
GT
GD
C
H
L
M
O
funded
/fʌnd/ = USER: gefinancierd, gefinancierde, financiering, worden gefinancierd, wordt gefinancierd
GT
GD
C
H
L
M
O
funding
/ˈfʌn.dɪŋ/ = USER: financiering, middelen, de financiering, financiering van, financiële middelen
GT
GD
C
H
L
M
O
fundraiser
/ˈfəndˌrāzər/ = USER: fundraiser, fondsenwerver, inzamelingsactie, fondsenwerving,
GT
GD
C
H
L
M
O
futile
/ˈfjuː.taɪl/ = ADJECTIVE: nutteloos, vergeefs, ijdel, onbeduidend, nietig, onbetekenend, beuzelachtig;
USER: vergeefs, nutteloos, zinloos, futiel, vergeefse
GT
GD
C
H
L
M
O
future
/ˈfjuː.tʃər/ = NOUN: toekomst, aanstaande, toekomende tijd, wezenstrek;
ADJECTIVE: toekomstig, aanstaande, toekomend, beginnend;
USER: toekomst, toekomstig, toekomstige, de toekomst, de toekomstige
GT
GD
C
H
L
M
O
g
/dʒiː/ = NOUN: sol;
USER: g, AL, gram, gr
GT
GD
C
H
L
M
O
gala
/ˈɡɑː.lə/ = NOUN: gala;
ADJECTIVE: feestelijk, plechtig;
USER: gala, Feest, Feest van, galadiner
GT
GD
C
H
L
M
O
gallery
/ˈɡæl.ər.i/ = NOUN: galerij, galerie, tribune, museum, gaanderij, gang, zuilengang, zuilengalerij, toonzaal, schilderijenmuseum, schelinkje, veranda;
USER: galerij, galerie, Gallery, gallerij, album
GT
GD
C
H
L
M
O
gallons
/ˈɡæl.ən/ = NOUN: gallon;
USER: gallons, gallon, liter, liters
GT
GD
C
H
L
M
O
gaming
/ˈɡeɪ.mɪŋ/ = NOUN: kansspel, hazardspel;
USER: gaming, gamen, gokken, game, games
GT
GD
C
H
L
M
O
garnering
/ˈɡɑː.nər/ = VERB: opslaan
GT
GD
C
H
L
M
O
gather
/ˈɡæð.ər/ = VERB: verzamelen, vergaren, vergaderen, bijeenbrengen, plukken, rapen, sprokkelen, oogsten, afleiden, abstraheren, samenscholen, innemen, deduceren;
USER: verzamelen, vergaren, te verzamelen, verzamelen van, het verzamelen
GT
GD
C
H
L
M
O
gathering
/ˈɡæð.ər.ɪŋ/ = NOUN: bijeenkomst, verzameling, samenkomst, inzameling, samenzijn, pluk, oogst, meeting, samenscholing, abces;
USER: bijeenkomst, verzameling, verzamelen, het verzamelen, verzamelen van
GT
GD
C
H
L
M
O
gen
/dʒen/ = USER: gen, generatie, alg., Genesis, alge
GT
GD
C
H
L
M
O
gender
/ˈdʒen.dər/ = NOUN: geslacht;
VERB: voortbrengen, telen;
USER: geslacht, mannen, Gender, mannen en, vrouwen
GT
GD
C
H
L
M
O
general
/ˈdʒen.ər.əl/ = ADJECTIVE: algemeen, gewoon;
NOUN: generaal, het algemeen, veldheer, veldoverste, strateeg;
USER: algemeen, generaal, het algemeen, algemene, General
GT
GD
C
H
L
M
O
generally
/ˈdʒen.ə r.əl.i/ = ADVERB: algemeen, in het algemeen, over het algemeen, doorgaans;
USER: algemeen, over het algemeen, doorgaans, het algemeen, in het algemeen
GT
GD
C
H
L
M
O
generate
/ˈdʒen.ər.eɪt/ = VERB: voortbrengen, ontwikkelen, verwekken, uit de dood opwekken;
USER: genereren, het genereren van, het genereren, genereren van, te genereren
GT
GD
C
H
L
M
O
generated
/ˈjenəˌrāt/ = VERB: voortbrengen, ontwikkelen, verwekken, uit de dood opwekken;
USER: gegenereerde, gegenereerd, opgewekt, geproduceerd, genereren
GT
GD
C
H
L
M
O
genetically
= USER: genetisch, genetische
GT
GD
C
H
L
M
O
genius
/ˈdʒiː.ni.əs/ = NOUN: genie, genius, talent, geest, begaafdheid, aanleg, beschermgeest;
USER: genie, genius, geniale, geniaal, genialiteit
GT
GD
C
H
L
M
O
geographic
/ˌdʒi.əˈɡræf.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: geografisch, aardrijkskundig;
USER: geografisch, geografische, de geografische
GT
GD
C
H
L
M
O
geometry
/dʒiˈɒm.ə.tri/ = NOUN: geometrie, meetkunde;
USER: geometrie, meetkunde, geometrie van, de geometrie, geometrische
GT
GD
C
H
L
M
O
gestures
/ˈdʒes.tʃər/ = NOUN: gebaar, beweging, daad, stap;
USER: gebaren, bewegingen, gebaar, gestures, gebaren van
GT
GD
C
H
L
M
O
ghost
/ɡəʊst/ = NOUN: geest, spook, schim, blinde, geestverschijning, zweem;
VERB: werk doen voor een ander;
USER: spook, geest, ghost, het Spook, spook van
GT
GD
C
H
L
M
O
girls
/ɡɜːl/ = NOUN: meisje, meid, deern;
USER: meisjes, girls, meiden, jouw
GT
GD
C
H
L
M
O
give
/ɡɪv/ = VERB: geven, verlenen, schenken, opgeven, meegeven, aangeven, cadeau geven, schaffen, voorgeven, medegeven;
NOUN: veerkracht;
USER: geven, te geven, geef, geeft, bieden
GT
GD
C
H
L
M
O
given
/ˈɡɪv.ən/ = ADJECTIVE: gegeven, verslaafd;
USER: gegeven, gezien, bepaalde, opgegeven, bepaald
GT
GD
C
H
L
M
O
giving
/ɡɪv/ = VERB: geven, verlenen, schenken, opgeven, meegeven, aangeven, cadeau geven, schaffen, voorgeven, medegeven;
NOUN: veerkracht;
USER: geven, het geven van, het geven, geven van, waardoor
GT
GD
C
H
L
M
O
glendale
= USER: Glendale, in Glendale, van Glendale,
GT
GD
C
H
L
M
O
goal
/ɡəʊl/ = NOUN: doel, doelpunt, doelstelling, goal, bestemming, doelwit, wit, eindpaal, honk;
USER: doel, goal, doelstelling, doelpunt, doel te
GT
GD
C
H
L
M
O
goo
/go͞o/ = NOUN: slijmerig spul, slijmerij;
USER: goo, kleverige massa, kleverige massa is, van Goo, Goo van,
GT
GD
C
H
L
M
O
good
/ɡʊd/ = ADJECTIVE: goed, sterk, braaf, knap, zoet, fatsoenlijk, eerbaar;
NOUN: heil;
USER: goed, goede, good, een goede
GT
GD
C
H
L
M
O
government
/ˈɡʌv.ən.mənt/ = NOUN: regering, overheid, bestuur, gouvernement, bewind, leiding, rijksbewind;
USER: overheid, regering, de overheid, de regering, bestuur
GT
GD
C
H
L
M
O
graduate
/ˈɡrædʒ.u.ət/ = NOUN: afgestudeerde, gediplomeerd, scholier die van school komt;
VERB: promoveren, graderen;
ADJECTIVE: uitlaat-;
USER: afstuderen, graduate, studeren, afgestudeerd, afgestudeerde
GT
GD
C
H
L
M
O
grand
/ɡrænd/ = ADJECTIVE: groot, groots, voornaam, prachtig, grandioos, verheven, heerlijk, grootscheeps, overweldigend, belangrijk;
USER: groots, groot, grote, grand, grootse
GT
GD
C
H
L
M
O
grant
/ɡrɑːnt/ = VERB: verlenen, toekennen, toestaan, schenken, gunnen, inwilligen, toegeven, vergunnen, toestemmen, verhoren;
NOUN: gift, toelage, schenking, bijdrage, vergunning, inwilliging;
USER: verlenen, toekennen, toe te kennen, kennen, verleent
GT
GD
C
H
L
M
O
gras
GT
GD
C
H
L
M
O
greatest
/ɡreɪt/ = USER: grootst, grootste, het grootst, de grootste, beste
GT
GD
C
H
L
M
O
green
/ɡriːn/ = NOUN: groen, grasveld;
ADJECTIVE: groen, vers, onervaren, onrijp, fris, nieuw, ongelooid;
USER: groen, groene, green
GT
GD
C
H
L
M
O
greeted
/ɡriːt/ = VERB: begroeten, groeten, schreien;
USER: begroet, begroette, groette, verwelkomd, begroetten
GT
GD
C
H
L
M
O
grip
/ɡrɪp/ = NOUN: greep, houvast, macht, begrip, voor, meesterschap, greppel;
VERB: grijpen, vastgrijpen, pakken, beetpakken, bemachtigen, boeien;
USER: greep, grip, handgreep, handvat, houvast
GT
GD
C
H
L
M
O
grotto
/ˈɡrɒt.əʊ/ = NOUN: grot, spelonk;
USER: grot, Grotto, grotten, grot van
GT
GD
C
H
L
M
O
group
/ɡruːp/ = NOUN: groep, groepering;
VERB: groeperen;
ADJECTIVE: groeperend, groeps-;
USER: groep, Group, aan, fractie
GT
GD
C
H
L
M
O
groups
/ɡruːp/ = NOUN: groep, groepering;
VERB: groeperen;
USER: groepen, Groups, Grote groepen, voor groepen, groep
GT
GD
C
H
L
M
O
guest
/ɡest/ = NOUN: gast, bezoeker, genodigde, logeergast, logé, introducé;
USER: gast, gasten, gast van, gastenbeoordelingen, door gasten
GT
GD
C
H
L
M
O
guidance
/ˈɡaɪ.dəns/ = NOUN: leiding, richtsnoer, geleide, bestuur;
USER: leiding, richtsnoer, begeleiding, richtsnoeren, leidraad
GT
GD
C
H
L
M
O
guise
/ɡaɪz/ = NOUN: uiterlijk, voorkomen;
USER: mom, gedaante, vermomming, guise, dekmantel
GT
GD
C
H
L
M
O
guitar
/ɡɪˈtɑːr/ = NOUN: gitaar;
USER: gitaar, guitar
GT
GD
C
H
L
M
O
guitarist
/ɡɪˈtɑː.rɪst/ = NOUN: gitaarspeler;
USER: gitarist, guitarist, guitar, gitarist van, gitaar
GT
GD
C
H
L
M
O
gymnasium
/jimˈnāzēəm/ = NOUN: gymnastiekzaal, gymnastiekschool;
USER: gymnastiekzaal, gymnasium, fitnessruimte, gymzaal, sportzaal
GT
GD
C
H
L
M
O
h
/eɪtʃ/ = USER: h, u, uur
GT
GD
C
H
L
M
O
had
/hæd/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: had, hadden, gehad, moest, moesten
GT
GD
C
H
L
M
O
halloween
/ˌhæl.əʊˈiːn/ = USER: halloween, van Halloween, halloween van, van Halloween van
GT
GD
C
H
L
M
O
hangs
/hæŋ/ = NOUN: aard;
USER: hangt, hangen, loopt vast, blijft hangen, ophangt
GT
GD
C
H
L
M
O
happening
/ˈhæp.ən.ɪŋ/ = NOUN: gebeurtenis, voorval;
USER: gebeurt, gebeuren, happening, gebeurde, er
GT
GD
C
H
L
M
O
hardware
/ˈhɑːd.weər/ = NOUN: hardware, ijzerwaar, wapen;
USER: hardware, apparatuur, hard
GT
GD
C
H
L
M
O
harry
/ˈhær.i/ = VERB: plunderen;
USER: harry, van harry
GT
GD
C
H
L
M
O
has
/hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over
GT
GD
C
H
L
M
O
have
/hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb
GT
GD
C
H
L
M
O
hazy
/ˈheɪ.zi/ = ADJECTIVE: wazig, vaag, beneveld;
USER: wazig, wazige, vaag, vage, nevelig
GT
GD
C
H
L
M
O
he
/hiː/ = PRONOUN: hij;
NOUN: mannetje;
USER: hij, dat hij, hem
GT
GD
C
H
L
M
O
head
/hed/ = NOUN: hoofd, kop, top, leider, hoofdeinde, spits, kruin, kap, bestuurder, hoofdman;
VERB: koppen, leiden;
USER: hoofd, kop, het hoofd, weg, head
GT
GD
C
H
L
M
O
headed
/ˈhed.ɪd/ = ADJECTIVE: opschrift;
USER: opschrift, geleid, onder leiding, leiding, gingen
GT
GD
C
H
L
M
O
headline
/ˈhed.laɪn/ = NOUN: opschrift, korte nieuws;
VERB: titelen, van een titel;
USER: opschrift, kop, krantekop, headline, nominale
GT
GD
C
H
L
M
O
healthcare
/ˈhelθ.keər/ = USER: gezondheidszorg, de gezondheidszorg, zorg, voor gezondheidszorg
GT
GD
C
H
L
M
O
heart
/hɑːt/ = NOUN: hart, kern, moed, ziel, liefde, gevoel, pit, dapperheid, het wezen, uithoek;
ADJECTIVE: hart-;
VERB: kroppen;
USER: hart, hart van, het hart, hartje, centrum
GT
GD
C
H
L
M
O
height
/haɪt/ = NOUN: hoogte, toppunt, top, summum, verhevenheid, glanspunt;
USER: hoogte, Lengte, hoogte van, hoog, height
GT
GD
C
H
L
M
O
heinrich
GT
GD
C
H
L
M
O
hellenic
/həˈlen.ɪk/ = ADJECTIVE: Helleens;
NOUN: het Grieks;
USER: helleens, Helleense, Griekse, hellenic
GT
GD
C
H
L
M
O
helping
/ˈhel.pɪŋ/ = ADJECTIVE: helpend, behulpzaam;
NOUN: portie;
USER: helpend, portie, helpen, het helpen, helpen van
GT
GD
C
H
L
M
O
here
/hɪər/ = ADVERB: hier, hierheen;
USER: hier, even, here, zich hier, hier op
GT
GD
C
H
L
M
O
hewitt
/hjuː/ = USER: Hewitt, van Hewitt,
GT
GD
C
H
L
M
O
hicks
/hɪk/ = NOUN: provinciaal;
USER: hicks, boerenkinkels
GT
GD
C
H
L
M
O
hidden
/ˈhɪd.ən/ = ADJECTIVE: verborgen, verscholen, verdekt, clandestien, zich verbergen;
USER: verborgen, hidden, verscholen
GT
GD
C
H
L
M
O
highlights
/ˈhaɪ.laɪt/ = NOUN: highlights;
USER: highlights, hoogtepunten, wat, benadrukt
GT
GD
C
H
L
M
O
highly
/ˈhaɪ.li/ = ADJECTIVE: zeer;
ADVERB: hoogst, buitengewoon;
USER: zeer, hoogst, sterk, hoog, uiterst
GT
GD
C
H
L
M
O
hiking
/ˈhaɪ.kɪŋ/ = VERB: zwerven, reizen, vagebonderen, landlopen, marcheren;
USER: wandelen, hiking, wandel, wandeltochten
GT
GD
C
H
L
M
O
his
/hɪz/ = PRONOUN: zijn, van hem, de zijne, het zijne;
USER: zijn, hij
GT
GD
C
H
L
M
O
history
/ˈhɪs.tər.i/ = NOUN: geschiedenis, historie, verhaal;
USER: geschiedenis, historie, de geschiedenis, geschiedenis van
GT
GD
C
H
L
M
O
hobbies
/ˈhɒb.i/ = NOUN: hobby, stokpaardje, verlangen, pony;
USER: hobby's, hobby, hobbies, hobbys, Nickname
GT
GD
C
H
L
M
O
holds
/həʊld/ = NOUN: greep, houvast, vat, macht, steun;
VERB: houden, vasthouden, bevatten, behouden, inhouden, ophouden, doorgaan;
USER: houdt, bezit, heeft, geldt, bevat
GT
GD
C
H
L
M
O
hole
/həʊl/ = NOUN: gat, opening, hol, kuil, hok, groef, krot, gracht, greppel, groeve;
VERB: stoppen, graven, gat maken in;
USER: gat, opening, holes, hole, gaatje
GT
GD
C
H
L
M
O
holography
/hɒlˈɒɡ.rə.fi/ = NOUN: holografie;
USER: holografie, holografische, holography, de holografie
GT
GD
C
H
L
M
O
honors
/ˈɒn.əz dɪˌɡriː/ = ADJECTIVE: eervol, eerzaam, rechtschapen, eerwaardig, achtbaar, aanzienlijk, voornaam, weledelgeboren;
USER: eert, onderscheidingen, eer, honours, cum laude
GT
GD
C
H
L
M
O
hopes
/həʊp/ = NOUN: hoop, verwachting;
VERB: hopen, verwachten;
USER: hoopt, hoopt dat, hoop, wenst
GT
GD
C
H
L
M
O
hoping
/həʊp/ = VERB: hopen, verwachten;
USER: hopend, hoop, hopen, hoopt, hoopte
GT
GD
C
H
L
M
O
hospital
/ˈhɒs.pɪ.təl/ = NOUN: ziekenhuis, hospitaal, gasthuis, godshuis;
USER: ziekenhuis, het ziekenhuis, hospital, ziekenhuizen, hospitaal
GT
GD
C
H
L
M
O
hosted
/həʊst/ = USER: gehost, plaats, vind plaats, vind, tonen die gehost wordt
GT
GD
C
H
L
M
O
hosting
/hōst/ = USER: hosting, hosten, hosten van, gastheer
GT
GD
C
H
L
M
O
hot
/hɒt/ = ADJECTIVE: warm, heet, gloeiend, pikant, vurig, snikheet, heftig, hevig, smoorheet, gepeperd, warmgelopend;
VERB: opwarmen, heet maken;
USER: heet, warm, warme, hete, hot
GT
GD
C
H
L
M
O
house
/haʊs/ = NOUN: huis, woning, pand, stallen, geslacht, handelshuis;
VERB: huisvesten, herbergen, huizen, wonen, binnenhalen, onder dak brengen;
USER: huis, woning, House, Huisje, Vakantiehuis
GT
GD
C
H
L
M
O
html
GT
GD
C
H
L
M
O
human
/ˈhjuː.mən/ = ADJECTIVE: menselijk, mensen-, goedhartig;
USER: menselijk, menselijke, mens, de menselijke, mensenrechten
GT
GD
C
H
L
M
O
humanities
/hjuːˈmæn.ə.ti/ = USER: geesteswetenschappen, menswetenschappen, humaniora, humanities, alfa
GT
GD
C
H
L
M
O
humanizing
/ˈhjuː.mə.naɪz/ = VERB: menselijk maken, beschaven, veredelen;
USER: humaniseren, humanisering, vermenselijken, vermenselijking, humanizing
GT
GD
C
H
L
M
O
humanlike
= USER: mensachtige, mensachtig, humanlike, mens gelijkend, menselijk uitziende
GT
GD
C
H
L
M
O
humanoid
/ˈ(h)yo͞oməˌnoid/ = USER: humanoid, humanoïde, mensachtige, humanoide, humanoidastronaut,
GT
GD
C
H
L
M
O
humanoids
GT
GD
C
H
L
M
O
hundreds
/ˈhʌn.drəd/ = NOUN: honderd, honderdtal;
USER: honderden, honderd, van honderden
GT
GD
C
H
L
M
O
hunt
/hʌnt/ = NOUN: jacht, jachtgebied, jachtgezelschap, jachtclub, jachtveld;
VERB: jagen, zoeken, bejagen, najagen, jacht maken op, nastreven, op de jacht gaan, snuffelen, nazetten, afjagen, afzoeken;
USER: jacht, jagen, hunt, werd op, zoektocht
GT
GD
C
H
L
M
O
husband
/ˈhʌz.bənd/ = NOUN: man, echtgenoot, gemaal, eega;
VERB: ontzien zuinig omspringen;
USER: echtgenoot, man
GT
GD
C
H
L
M
O
hybrid
/ˈhaɪ.brɪd/ = NOUN: bastaard;
ADJECTIVE: hybridisch, gemengd, verscheiden;
USER: bastaard, hybride, hybriden, hybrid
GT
GD
C
H
L
M
O
hygiene
/ˈhaɪ.dʒiːn/ = NOUN: hygiëne, gezondheidsleer;
USER: hygiëne, hygiënische, hygiënevoorschriften, de hygiëne
GT
GD
C
H
L
M
O
i
/aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me;
USER: ik, i, ik heb, mij, me
GT
GD
C
H
L
M
O
ict
GT
GD
C
H
L
M
O
id
/ɪd/ = ADJECTIVE: ijzig, ijs-, ijskoud, ijsachtig, met ijs bedekt;
USER: id, ID van, ID van bestand, Identificatie
GT
GD
C
H
L
M
O
ideation
/ˌaɪdiˈeɪʃən/ = USER: ideevorming, gedachten, ideeënvorming, ideatie, ideation,
GT
GD
C
H
L
M
O
identity
/aɪˈden.tɪ.ti/ = NOUN: identiteit, overeenstemming, persoonlijkheid, individualiteit, eenzelvigheid, volkomen gelijkheid;
USER: identiteit, de identiteit, identity, identiteit van, identiteitskaart
GT
GD
C
H
L
M
O
illusion
/ɪˈluː.ʒən/ = NOUN: illusie, begoocheling, zinsbegoocheling, zinsbedrog, hersenschim, droombeeld;
USER: illusie, illusie is, de illusie, illusion, illusies
GT
GD
C
H
L
M
O
illustration
/ˌɪl.əˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: illustratie, toelichting, plaat, verluchting, aanschouwing;
USER: illustratie, afbeelding, illustration, illustratiebeschrijving, Illustratieinfo
GT
GD
C
H
L
M
O
illustrations
/ˌɪl.əˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: illustratie, toelichting, plaat, verluchting, aanschouwing;
USER: illustraties, Illustrations, afbeeldingen, illustraties van
GT
GD
C
H
L
M
O
illustrator
/ˈiləˌstrātər/ = USER: illustrator, tekenaar, illustrator van, illustratrice
GT
GD
C
H
L
M
O
imagery
/ˈɪm.ɪ.dʒər.i/ = NOUN: beeldwerk, beeldrijkheid;
USER: beeldspraak, beeldmateriaal, beeldtaal, beelden, beeldvorming
GT
GD
C
H
L
M
O
immersive
/ɪˈmɜːs/ = USER: immersieve, meeslepende, immersive, meeslepend, overweldigende
GT
GD
C
H
L
M
O
impact
/imˈpakt/ = NOUN: botsing, slag, schok, stoot;
VERB: stoten, indrijven;
USER: botsing, effect, gevolgen, invloed, effecten
GT
GD
C
H
L
M
O
impending
/ɪmˈpen.dɪŋ/ = ADJECTIVE: dreigend, bedreigend;
USER: dreigend, dreigende, naderende, handen zijnde, op handen zijnde
GT
GD
C
H
L
M
O
imperative
/ɪmˈper.ə.tɪv/ = NOUN: gebiedende wijs;
ADJECTIVE: dringend noodzakelijk, gebiedend;
USER: gebiedende wijs, noodzakelijk, dwingende, absoluut noodzakelijk, het noodzakelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
imperatives
/ɪmˈper.ə.tɪv/ = NOUN: gebiedende wijs;
USER: imperatieven, eisen, vereisten
GT
GD
C
H
L
M
O
implemented
/ˈɪm.plɪ.ment/ = VERB: uitvoeren;
USER: geïmplementeerd, uitgevoerd, geïmplementeerde, toegepast, doorgevoerd
GT
GD
C
H
L
M
O
importance
/ɪmˈpɔː.təns/ = NOUN: belang, betekenis, belangrijkheid, gewicht, aanbelang;
USER: belang, belangrijkheid, betekenis, belangrijk, belang is
GT
GD
C
H
L
M
O
improve
/ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen;
USER: verbeteren, te verbeteren, verbetering, verbetering van, verbeteren van
GT
GD
C
H
L
M
O
improving
/ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen;
USER: verbeteren, verbetering, het verbeteren van, het verbeteren, verbeteren van
GT
GD
C
H
L
M
O
improvisation
/ˌɪm.prə.vaɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: improvisatie;
USER: improvisatie, improviseren, improvisaties, de improvisatie
GT
GD
C
H
L
M
O
improvisational
= USER: improvisatorische, geïmproviseerde, improvisatie, improviserend,
GT
GD
C
H
L
M
O
in
/ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-;
ADVERB: binnen, thuis;
USER: in, op, in de, van, in het
GT
GD
C
H
L
M
O
inc
/ɪŋk/ = ADJECTIVE: ongepast, ongeschikt;
USER: inc, incl., meerder, meerderen, incl
GT
GD
C
H
L
M
O
included
/ɪnˈkluːd/ = ADJECTIVE: ingesloten;
USER: opgenomen, inclusief, meegeleverd, inbegrepen, begrepen
GT
GD
C
H
L
M
O
including
/ɪnˈkluː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: inclusief, inbegrepen, incluis;
CONJUNCTION: met in begrip;
USER: inclusief, inbegrip, met inbegrip, inbegrip van, met inbegrip van
GT
GD
C
H
L
M
O
incorporated
/inˈkôrpəˌrātid/ = ADJECTIVE: aandelend;
USER: opgenomen, verwerkt, geïncorporeerd, ingebouwd, opgericht
GT
GD
C
H
L
M
O
increase
/ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen;
NOUN: toename, verhoging, groei, vermeerdering, toeneming;
USER: verhogen, vergroten, verhoging, toenemen, toename
GT
GD
C
H
L
M
O
increasingly
/ɪnˈkriː.sɪŋ.li/ = ADVERB: in toenemende mate, meer en meer, groter;
USER: in toenemende mate, meer en meer, steeds, steeds meer, toenemende mate
GT
GD
C
H
L
M
O
independent
/ˌindəˈpendənt/ = ADJECTIVE: onafhankelijk, zelfstandig, onbevooroordeeld;
USER: onafhankelijk, zelfstandig, onafhankelijke, zelfstandige
GT
GD
C
H
L
M
O
indianapolis
= USER: indianapolis, van Indianapolis
GT
GD
C
H
L
M
O
indigo
/ˈindəˌɡō/ = NOUN: indigo;
USER: indigo, de indigo, | indigo,
GT
GD
C
H
L
M
O
industrial
/ɪnˈdʌs.tri.əl/ = ADJECTIVE: industrieel, industrie-, nijverheids, fabriek-;
USER: industrieel, industriële, industrie, de industriële, de industrie
GT
GD
C
H
L
M
O
industry
/ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid;
USER: industrie, bedrijfstak, de industrie, sector
GT
GD
C
H
L
M
O
infantile
/ˈɪn.fən.taɪl/ = ADJECTIVE: kinder-, kinderlijk, kinderachtig;
USER: kinderlijk, kinderachtig, infantiele, infantiel
GT
GD
C
H
L
M
O
influential
/ˌinflo͞oˈenCHəl/ = ADJECTIVE: invloedrijk;
USER: invloedrijk, invloedrijke, invloed, invloedrijkste
GT
GD
C
H
L
M
O
information
/ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging;
USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen
GT
GD
C
H
L
M
O
initiated
/ɪˈnɪʃ.i.eɪt/ = VERB: beginnen, inleiden, inwijden, aanvangen, de stoot geven tot;
USER: geïnitieerd, gestart, geïnitieerde, ingeleid, begonnen
GT
GD
C
H
L
M
O
initiative
/ɪˈnɪʃ.ə.tɪv/ = NOUN: initiatief;
USER: initiatief, initiatief van, het initiatief, initiatieven
GT
GD
C
H
L
M
O
initiatives
/ɪˈnɪʃ.ə.tɪv/ = NOUN: initiatief;
USER: initiatieven, initiatieven van, initiatieven die, initiatieven te, initiatieven op
GT
GD
C
H
L
M
O
initiator
= NOUN: initiatiefnemer;
USER: initiatiefnemer, initiator, inleider
GT
GD
C
H
L
M
O
initiatory
= ADJECTIVE: inleidend;
USER: inleidend, initiatie, initiatieke, initiërende, inwijdingscyclus
GT
GD
C
H
L
M
O
innovation
/ˌɪn.əˈveɪ.ʃən/ = NOUN: innovatie, nieuwigheid, verandering;
USER: innovatie, vernieuwing, innovaties, innovatie te
GT
GD
C
H
L
M
O
innovative
/ˈɪn.ə.və.tɪv/ = USER: innovatieve, innovatief, vernieuwend, innoverende, vernieuwende
GT
GD
C
H
L
M
O
innovator
/ˈɪn.ə.veɪt/ = NOUN: invoerder, van nieuwigheden;
USER: innovator, vernieuwer, innovatief, vernieuwende, vernieuwer op
GT
GD
C
H
L
M
O
inspire
/ɪnˈspaɪər/ = VERB: inspireren, bezielen, inboezemen, ingeven, inademen;
USER: inspireren, te inspireren, inspireer, inspireert, inspiratie
GT
GD
C
H
L
M
O
inspired
/ɪnˈspaɪəd/ = ADJECTIVE: geinspireerd;
USER: geinspireerd, geïnspireerd, inspireren, geïnspireerde, inspireerde
GT
GD
C
H
L
M
O
installation
/ˌɪn.stəˈleɪ.ʃən/ = NOUN: installatie, aanleg;
USER: installatie, de installatie, montage, installeren
GT
GD
C
H
L
M
O
installed
/ɪnˈstɔːl/ = VERB: installeren, plaatsen, aanleggen, bevestigen, fitten;
USER: geïnstalleerd, geïnstalleerde, gemonteerd, geplaatst, is geïnstalleerd
GT
GD
C
H
L
M
O
institute
/ˈɪn.stɪ.tjuːt/ = NOUN: instituut, inrichting, gesticht, genootschap;
VERB: instellen, stichten, oprichten, aanstellen, installeren, bevestigen;
USER: instituut, Institute, instelling, instituut voor, instituut van
GT
GD
C
H
L
M
O
institution
/ˌɪn.stɪˈtjuː.ʃən/ = NOUN: instelling, institutie, installatie, bevestiging;
USER: instelling, orgaan, instituut, instellingen, institutionele
GT
GD
C
H
L
M
O
institutions
/ˌɪn.stɪˈtjuː.ʃən/ = NOUN: instelling, institutie, installatie, bevestiging;
USER: instellingen, instituties, de instellingen, instellingen van, instellingen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
instructor
/ɪnˈstrʌk.tər/ = NOUN: instructeur, leraar, onderwijzer, leider;
USER: instructeur, docent, leraar, instructor
GT
GD
C
H
L
M
O
int
= USER: int, RC, Spelintel
GT
GD
C
H
L
M
O
integrated
/ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: integreren, volledig maken, verenigen;
USER: geïntegreerd, geïntegreerde, opgenomen, integreren, integratie
GT
GD
C
H
L
M
O
integrating
/ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: integreren, volledig maken, verenigen;
USER: integratie, integreren, het integreren, integreren van, de integratie
GT
GD
C
H
L
M
O
integrative
/-ˌgrātiv/ = USER: integratieve, integratief, integrale, integrerende, geïntegreerde
GT
GD
C
H
L
M
O
intelligence
/inˈtelijəns/ = NOUN: verstand, intellect, vernuft, nieuws, bevattingsvermogen, verkenning, mededelingen, navorsing, berichten;
ADJECTIVE: intelligentie-;
USER: verstand, intelligentie, inlichtingen, intelligence, inlichtingendiensten
GT
GD
C
H
L
M
O
intelligent
/inˈtelijənt/ = ADJECTIVE: intelligent, verstandig, schrander, knap, bevattelijk, vlug van begrip;
USER: intelligent, intelligente, slimme, intelligenter, verstandig
GT
GD
C
H
L
M
O
inter
/ɪnˈtɜːr/ = VERB: begraven, ter aarde bestellen;
USER: inter, onder, tussen, internationale
GT
GD
C
H
L
M
O
interacting
/ˌɪn.təˈrækt/ = VERB: op elkaar inwerken;
USER: interactie, wisselwerking, de interactie, in wisselwerking, interagerende
GT
GD
C
H
L
M
O
interaction
/ˌɪn.təˈræk.ʃən/ = NOUN: wisselwerking;
USER: wisselwerking, interactie, actie, interacties, beweging
GT
GD
C
H
L
M
O
interactions
/ˌɪn.təˈræk.ʃən/ = NOUN: wisselwerking;
USER: interacties, wisselwerkingen, interactie, interactions, wisselwerking
GT
GD
C
H
L
M
O
interactive
/ˌintərˈaktiv/ = ADJECTIVE: interactieve;
USER: interactieve, een interactieve, interactief
GT
GD
C
H
L
M
O
interface
/ˈɪn.tə.feɪs/ = NOUN: interface;
USER: interface, interface van
GT
GD
C
H
L
M
O
interfaces
/ˈɪn.tə.feɪs/ = NOUN: interface;
USER: interfaces, interface, raakvlakken
GT
GD
C
H
L
M
O
interim
/ˈɪn.tər.ɪm/ = ADJECTIVE: tussentijds, voorlopig, tijdelijk;
NOUN: tussentijd;
USER: tussentijds, tussentijdse, interim, voorlopige
GT
GD
C
H
L
M
O
international
/ˌɪn.təˈnæʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: internationaal;
USER: internationaal, internationale, International, de internationale
GT
GD
C
H
L
M
O
interpretation
/ɪnˌtɜː.prɪˈteɪ.ʃən/ = NOUN: interpretatie, uitlegging, vertolking, verklaring,, uitlegging, de interpretatie
GT
GD
C
H
L
M
O
interstices
GT
GD
C
H
L
M
O
into
/ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per;
USER: in, tot, naar, in de, op
GT
GD
C
H
L
M
O
invented
/ɪnˈvent/ = VERB: uitvinden, bedenken, verzinnen, uitdenken, bekokstoven, verdichten;
USER: uitgevonden, uitvinder, bedacht, verzonnen, uitvinder van
GT
GD
C
H
L
M
O
invention
/ɪnˈven.ʃən/ = NOUN: uitvinding, vinding, verzinsel, bedenksel, uitvindsel;
USER: uitvinding, vinding, uitvinding heeft
GT
GD
C
H
L
M
O
inventions
/ɪnˈven.ʃən/ = NOUN: uitvinding, vinding, verzinsel, bedenksel, uitvindsel;
USER: uitvindingen, vindingen, uitvinding, uitvindingen die
GT
GD
C
H
L
M
O
invest
/ɪnˈvest/ = VERB: investeren, beleggen, kleden, bekleden, insluiten, omsingelen, installeren;
USER: investeren, beleggen, te investeren, investeringen, investeert
GT
GD
C
H
L
M
O
investigate
/inˈvestiˌgāt/ = VERB: onderzoeken, nagaan, exploreren, navorsen, nasporen;
USER: onderzoeken, te onderzoeken, onderzoek, onderzocht, onderzoekt
GT
GD
C
H
L
M
O
investigating
/inˈvestiˌgāt/ = VERB: onderzoeken, nagaan, exploreren, navorsen, nasporen;
USER: onderzoeken, onderzoek, onderzoekt, het onderzoeken, onderzoeken van
GT
GD
C
H
L
M
O
investigation
/ɪnˌves.tɪˈɡeɪ.ʃən/ = NOUN: onderzoek, nasporing, navorsing, keuring, examen;
USER: onderzoek, onderzoektijdvak, onderzoek naar, onderzoeken, onderzoek van
GT
GD
C
H
L
M
O
investment
/ɪnˈvest.mənt/ = NOUN: investering, inleg, inbreng, kapitaalbelegging, deposito;
USER: investering, investeringen, belegging, de investeringen, investeren
GT
GD
C
H
L
M
O
investments
/ɪnˈvest.mənt/ = NOUN: investering, inleg, inbreng, kapitaalbelegging, deposito;
USER: investeringen, beleggingen, de investeringen, investeringen in
GT
GD
C
H
L
M
O
invited
/ɪnˈvaɪt/ = VERB: uitnodigen, nodigen, verzoeken, vragen, inviteren, noden, opwekken;
USER: uitgenodigd, nodigde, uitgenodigde, verzocht, gevraagd
GT
GD
C
H
L
M
O
invitees
GT
GD
C
H
L
M
O
involved
/ɪnˈvɒlvd/ = ADJECTIVE: ingewikkeld;
USER: betrokken, betrokken zijn, betrokkenen, betrokken is, die betrokken
GT
GD
C
H
L
M
O
involving
/ɪnˈvɒlv/ = VERB: betrekken, met zich brengen, verwikkelen, wikkelen in, na zich slepen;
USER: waarbij, betrekken, met, betrekking, met betrekking
GT
GD
C
H
L
M
O
is
/ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het
GT
GD
C
H
L
M
O
island
/ˈaɪ.lənd/ = NOUN: eiland;
USER: eiland, Island, eiland van, eilanden
GT
GD
C
H
L
M
O
islands
/ˈaɪ.lənd/ = NOUN: eiland;
USER: eilanden, eilandjes, Islands, eiland, eilanden van
GT
GD
C
H
L
M
O
issue
/ˈɪʃ.uː/ = NOUN: uitgifte, emissie, uitreiking, uitgaven, uitslag, uitweg, uitgang, opbrengst, nakomeling, inkomsten, winst, afstammeling, afscheiding, resultaat;
VERB: uitgeven, emitteren;
USER: uitgifte, emissie, kwestie, probleem, afgifte
GT
GD
C
H
L
M
O
issued
/ˈɪʃ.uː/ = VERB: uitgeven, emitteren;
USER: uitgegeven, afgegeven, verleend, geplaatste, verstrekt
GT
GD
C
H
L
M
O
it
/ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit;
USER: het, zij, is, deze, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
italian
/ɪˈtæl.jən/ = ADJECTIVE: Italiaans;
NOUN: Italiaan;
USER: Italiaans, Italiaanse, italian, Italië, Italiaan
GT
GD
C
H
L
M
O
itf
= USER: ITF, de ITF,
GT
GD
C
H
L
M
O
its
/ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn;
USER: zijn, haar, de, het, een
GT
GD
C
H
L
M
O
j
/dʒeɪ/ = USER: j, met j, en met j, J.,
GT
GD
C
H
L
M
O
january
/ˈdʒæn.jʊ.ri/ = NOUN: januari, louwmaand;
ADJECTIVE: januari-
GT
GD
C
H
L
M
O
jazz
/dʒæz/ = NOUN: jazz, jazzmuziek, drukte, lawaai, rommel;
ADJECTIVE: jazz-;
USER: jazz, de jazz, jazz van, jazzensemble
GT
GD
C
H
L
M
O
jet
/dʒet/ = NOUN: git, mondstuk, gaspit, waterschaal, rookwolk, gasvlam;
ADJECTIVE: gitten;
VERB: uitspuiten, uitschieten, omhoogschieten;
USER: jet, straalvliegtuig, straal, straalvliegtuigen
GT
GD
C
H
L
M
O
jong
GT
GD
C
H
L
M
O
journal
/ˈdʒɜː.nəl/ = NOUN: tijdschrift, dagboek, journaal, dagblad, tap;
USER: tijdschrift, dagboek, journaal, Journal, Publikatieblad
GT
GD
C
H
L
M
O
journals
/ˈdʒɜː.nəl/ = NOUN: tijdschrift, dagboek, journaal, dagblad, tap;
USER: tijdschriften, journals, dagboeken, vakbladen, bladen
GT
GD
C
H
L
M
O
jpl
= USER: JPL, het jpl,
GT
GD
C
H
L
M
O
jules
= USER: jules, van Jules
GT
GD
C
H
L
M
O
july
/dʒʊˈlaɪ/ = NOUN: juli, hooimaand;
ADJECTIVE: juli-
GT
GD
C
H
L
M
O
june
/dʒuːn/ = NOUN: juni, Zomermaand;
ADJECTIVE: juni-
GT
GD
C
H
L
M
O
just
/dʒʌst/ = ADVERB: net, gewoon, enkel, alleen maar, juist, precies, zoëven;
ADJECTIVE: juist, rechtvaardig, gerechtvaardigd, rechtmatig, gegrond;
NOUN: steekspel, toernooi;
VERB: steekspel houden;
USER: net, gewoon, enkel, slechts, alleen
GT
GD
C
H
L
M
O
juxtapose
/ˌdʒʌk.stəˈpəʊz/ = USER: naast elkaar plaatsen, naast elkaar, juxtapose
GT
GD
C
H
L
M
O
k
= USER: l, ik, lk, liter
GT
GD
C
H
L
M
O
keens
GT
GD
C
H
L
M
O
kent
GT
GD
C
H
L
M
O
kern
/kərn/ = NOUN: soldaat van middeleeuws Ierland;
USER: kern, firma KERN, de firma KERN, spatiëren
GT
GD
C
H
L
M
O
keynote
/ˈkiː.nəʊt/ = NOUN: grondtoon, leuze, leus, rede ter uiteenzetting voor bepaalde politiek;
VERB: uiteenzetten;
USER: grondtoon, keynote, hoofdspreker
GT
GD
C
H
L
M
O
kinetic
/kɪˈnet.ɪk/ = ADJECTIVE: kinematisch
GT
GD
C
H
L
M
O
kitchenware
/ˈkɪtʃ.ən.weər/ = NOUN: keukengerei;
USER: keukengerei, keukenuitrusting, keukenuitrusting aanwezig, Keuken, keukengerei beschikt,
GT
GD
C
H
L
M
O
knight
/naɪt/ = NOUN: ridder, paard in schaakspel;
VERB: ridderen;
USER: ridder, Knight, paard, ridder van
GT
GD
C
H
L
M
O
kristen
= USER: kristen, van Kristen, Desobry,
GT
GD
C
H
L
M
O
l
= USER: l, Ik, liter, lk, L De,
GT
GD
C
H
L
M
O
lab
/læb/ = NOUN: laboratorium;
USER: laboratorium, lab, labo, het lab, laboratorium van
GT
GD
C
H
L
M
O
labelled
/ˈleɪ.bəl/ = ADJECTIVE: geëtiketteerd, bestempeld, met etiket;
USER: geëtiketteerd, bestempeld, gelabeld, label, gemerkt
GT
GD
C
H
L
M
O
laboratories
/ˈlabrəˌtôrē/ = NOUN: laboratorium;
USER: laboratoria, laboratorium, laboratoria die, laboratoria voor, labo
GT
GD
C
H
L
M
O
laboratory
/ˈlabrəˌtôrē/ = NOUN: laboratorium;
ADJECTIVE: laboratorium-;
USER: laboratorium, laboratoria, het laboratorium, labo
GT
GD
C
H
L
M
O
labs
/læb/ = NOUN: laboratorium;
USER: labs, laboratoria, labo, lab
GT
GD
C
H
L
M
O
labyrinth
/ˈlæb.ə.rɪnθ/ = NOUN: labyrint, doolhof;
USER: labyrint, doolhof, labyrinth
GT
GD
C
H
L
M
O
labyrinthine
/ˌlabəˈrinˌTHēn,-ˈrinTHin,-ˈrinˌTHīn/ = ADJECTIVE: ingewikkeld, verward, als een doolhof;
USER: ingewikkeld, labyrintische, doolhof, labyrintisch, labyrint
GT
GD
C
H
L
M
O
lagoon
/ləˈɡuːn/ = NOUN: lagune, kustmeer;
USER: lagune, Lagoon, lagune van, de lagune, Vijver
GT
GD
C
H
L
M
O
landscape
/ˈlænd.skeɪp/ = NOUN: landschap, panorama;
USER: landschap, landscape, landschap van
GT
GD
C
H
L
M
O
language
/ˈlæŋ.ɡwɪdʒ/ = NOUN: taal, spraak;
USER: taal, talen, eigen taal, language, taal wijzigen
GT
GD
C
H
L
M
O
large
/lɑːdʒ/ = ADJECTIVE: groot, ruim, breed, omvangrijk, grotendeels, fors, wijd, veelomvattend, grootmoedig, onbevangen, opschepperig, vrijgevig;
USER: groot, large, grote, ruime, ruim
GT
GD
C
H
L
M
O
lausanne
= USER: lausanne, locarno
GT
GD
C
H
L
M
O
lead
/liːd/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan;
NOUN: lood, leiding, voorsprong, voorbeeld, hoofdrol;
ADJECTIVE: loden;
USER: leiden, lood, leidt, te leiden, leiding
GT
GD
C
H
L
M
O
leader
/ˈliː.dər/ = NOUN: leider, aanvoerder, hoofd, leidsman, chef, dirigent, gids, gebieder;
USER: leider, marktleider, leader, toonaangevend, gebied
GT
GD
C
H
L
M
O
leaders
/ˈliː.dər/ = NOUN: stippellijnen;
USER: leiders, leiders van, de leiders
GT
GD
C
H
L
M
O
leadership
/ˈliː.də.ʃɪp/ = NOUN: leiderschap, leiding;
USER: leiderschap, leiding, leiders, leidinggevende, leidende
GT
GD
C
H
L
M
O
leading
/ˈliː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: toonaangevend, leidend, vooraanstaand, eerste, toongevend, voornaamst, hoofd-;
NOUN: leiding, bestuur;
USER: leidend, toonaangevend, leiding, toonaangevende, leidt
GT
GD
C
H
L
M
O
leagues
/liːɡ/ = NOUN: competitie, liga, verbond, bond, verbintenis;
USER: competities, leagues, liga, mijlen
GT
GD
C
H
L
M
O
learn
/lɜːn/ = VERB: leren, vernemen, aanleren, horen, erachter komen, onderwijzen;
USER: leren, te leren, leer, leert, weten
GT
GD
C
H
L
M
O
learned
/ˈlɜː.nɪd/ = ADJECTIVE: geleerd, aangeleerd, ontwikkeld, getraind, knap;
USER: geleerd, leerde, leerden, vernomen, leren
GT
GD
C
H
L
M
O
learning
/ˈlɜː.nɪŋ/ = NOUN: geleerdheid, wetenschap, kunde;
USER: leren, het leren, learning, leren van, het leren van
GT
GD
C
H
L
M
O
leash
/liːʃ/ = NOUN: riem, drietal, koppel, koppelband;
VERB: koppelen;
USER: riem, leiband, lijn, aangelijnd, leash
GT
GD
C
H
L
M
O
lecture
/ˈlek.tʃər/ = NOUN: lezing, college, voordracht, spreekbeurt, verhandeling, vermaning, berisping;
VERB: college geven, onderrichten, lezing houden over, spreken over, de les lezen;
USER: lezing, college, les, hoorcollege, lezingen
GT
GD
C
H
L
M
O
lecturer
/ˈlek.tʃər.ər/ = NOUN: lector, spreker, conferencier;
USER: lector, spreker, docent, lesgever, titularis
GT
GD
C
H
L
M
O
lectures
/ˈlek.tʃər/ = NOUN: lezing, college, voordracht, spreekbeurt, verhandeling, vermaning, berisping;
USER: lezingen, colleges, hoorcolleges, voordrachten, lessen
GT
GD
C
H
L
M
O
led
/led/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan, de leiding hebben, de weg wijzen, dirigeren, uitspelen, met lood bedekken, in lood vatten, plomberen, overreden, de toon aangeven;
USER: geleid, leidde, led, leiding, leidden
GT
GD
C
H
L
M
O
lee
/liː/ = NOUN: luwte, lij, lijzijde;
USER: luwte, lijzijde, lij, lee, luwtesmanley van
GT
GD
C
H
L
M
O
legal
/ˈliː.ɡəl/ = ADJECTIVE: wettelijk, legaal, wettig, rechtsgeldig, rechtskundig, rechtelijk, gewettigd, wets-;
USER: wettelijk, legaal, wettig, juridische, wettelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
legs
/leg/ = NOUN: been, poot, etappe, broekspijp, schenkel, uithoudingsvermogen, vaart, oplichter;
VERB: met voeten voortduwen;
USER: benen, poten, benen van, de benen
GT
GD
C
H
L
M
O
length
/leŋθ/ = NOUN: lengte, duur, afstand, stuk, grootte, langdurigheid, gevangenisstraf;
USER: lengte, duur, lengte van, length, lang
GT
GD
C
H
L
M
O
less
/les/ = ADJECTIVE: minder, kleiner, min, minus, geringer;
ADVERB: minder, kleiner;
PREPOSITION: min;
USER: minder, op minder, lager, kleiner, meer
GT
GD
C
H
L
M
O
licenses
/ˈlaɪ.səns/ = NOUN: licentie, vergunning, rijbewijs, concessie, vrijheid, diploma, losbandigheid, patent, verlof;
USER: licenties, certificaten, vergunningen, certificaat, vergunning
GT
GD
C
H
L
M
O
life
/laɪf/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling;
USER: leven, levensduur, het leven, life, leven te
GT
GD
C
H
L
M
O
lifelike
/ˈlaɪf.laɪk/ = ADJECTIVE: levensecht, naar het leven;
USER: levensecht, levensechte, realistische, levensechter, natuurgetrouwe
GT
GD
C
H
L
M
O
light
/laɪt/ = NOUN: licht, verlichting, lamp, daglicht, belichting;
ADJECTIVE: licht, verlicht, luchtig, helder;
VERB: lichten, verlichten, stralen;
USER: licht, lichte, het licht, light, lampje
GT
GD
C
H
L
M
O
lighting
/ˈlaɪ.tɪŋ/ = NOUN: verlichting;
USER: verlichting, licht, belichting, verlichtings
GT
GD
C
H
L
M
O
like
/laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk;
PREPOSITION: zoals, als, zo;
CONJUNCTION: zoals, als, alsof;
VERB: willen;
NOUN: gelijke;
USER: zoals, als, alsof, net als
GT
GD
C
H
L
M
O
likened
/ˈlīkən/ = VERB: vergelijken;
USER: vergeleek, vergeleken, vergelijken, gelijkgesteld, vergeleken worden,
GT
GD
C
H
L
M
O
likeness
/ˈlaɪk.nəs/ = NOUN: gelijkenis, gedaante, portret, vorm, uiterlijk, dubbelganger, getrouwe kopie;
USER: gelijkenis, Likeness, Likeness Alles, beeltenis, gelijkheid
GT
GD
C
H
L
M
O
liminal
/ˈlimənl/ = USER: liminal, liminele, liminale, liminaal, limineel
GT
GD
C
H
L
M
O
linear
/ˈlɪn.i.ər/ = ADJECTIVE: lineair, lang en smaal, lengte-, lijn-;
USER: lineair, lineaire, linear
GT
GD
C
H
L
M
O
lingual
/ˌmʌltiˈlɪŋgwəl/ = ADJECTIVE: tong-, taal-;
NOUN: tongklank;
USER: tong-, lingual, talen, linguale, meertalige
GT
GD
C
H
L
M
O
lists
/lɪst/ = NOUN: ring;
USER: lijsten, Lists, lijst, Overzichten
GT
GD
C
H
L
M
O
literally
/ˈlɪt.ər.əl.i/ = USER: letterlijk
GT
GD
C
H
L
M
O
live
/lɪv/ = VERB: leven, wonen, leven van, bestaan, huizen, uithouden, resideren, gevestigd zijn, in het leven blijven, in praktijk brengen, aan de kost komen;
ADJECTIVE: levend, in leven, echt, levendig, onder stroom, in beweging, pienter, krachtig, druk;
USER: wonen, leven, woont, woon, leeft
GT
GD
C
H
L
M
O
living
/ˈlɪv.ɪŋ/ = NOUN: leven, levensonderhoud, bestaan, levenswijze, predikantsplaats;
ADJECTIVE: levend, levendig, stromend, wakker;
USER: leven, levend, levensonderhoud, levende, wonen
GT
GD
C
H
L
M
O
loaning
/ləʊn/ = NOUN: lening;
USER: uitlenen, loaning, lenen, uitlenende, uitleen,
GT
GD
C
H
L
M
O
long
/lɒŋ/ = ADJECTIVE: lang, langdurig, groot, hoog, langgerekt, saai, scherp, vervelend, ver reikend;
ADVERB: lang, al lang;
VERB: verlangen;
NOUN: langer klinker, langer lettergreep, haussier;
USER: lang, lange, op lange, langere, al lang
GT
GD
C
H
L
M
O
longer
/lɒŋ/ = ADVERB: langer;
USER: langer, meer, langere, lange
GT
GD
C
H
L
M
O
lorentz
= USER: lorentz, Lorentzkracht
GT
GD
C
H
L
M
O
los
/ˈlaɪ.ləʊ/ = USER: los, in Los, van Los
GT
GD
C
H
L
M
O
loss
/lɒs/ = NOUN: verlies, schade, nadeel, schadepost, ondergang, deficit, strop;
USER: verlies, verliesrekening, verliezen, het verlies, verlies van
GT
GD
C
H
L
M
O
ltd
= USER: ltd, BV
GT
GD
C
H
L
M
O
m
/əm/ = USER: m, m., meter
GT
GD
C
H
L
M
O
ma
/mɑː/ = NOUN: mama;
USER: ma, bekijken MA, doctorandus in de letteren, ma van, ben een
GT
GD
C
H
L
M
O
machina
GT
GD
C
H
L
M
O
machine
/məˈʃiːn/ = NOUN: machine, toestel, automaat, werktuig, naaimachine, auto, fiets, rijwiel, vliegtuig, badkoets, flets;
VERB: machinaal vervaardigen;
USER: machine, apparaat, computer, automatische, toestel
GT
GD
C
H
L
M
O
machined
/məˈʃiːn/ = VERB: machinaal vervaardigen;
USER: bewerkt, gefreesd, machinaal, bewerkte, gefreesde
GT
GD
C
H
L
M
O
machines
/məˈʃiːn/ = NOUN: machine, toestel, automaat, werktuig, naaimachine, auto, fiets, rijwiel, vliegtuig, badkoets, flets;
VERB: machinaal vervaardigen;
USER: machines, machine, apparaten, machines te
GT
GD
C
H
L
M
O
machining
/məˈʃiːn/ = VERB: machinaal vervaardigen;
USER: verspanen, bewerkingscentra, machinale, bewerkingscentrum, bewerking
GT
GD
C
H
L
M
O
macho
/ˈmætʃ.əʊ/ = NOUN: macho;
ADJECTIVE: macho, viriel;
USER: macho, macho manier
GT
GD
C
H
L
M
O
made
/meɪd/ = ADJECTIVE: verzonnen, afgericht, kunstmatig in elkaar gezet;
USER: gemaakt, maakte, gesteld, gedaan, maakten
GT
GD
C
H
L
M
O
magazine
/ˌmæɡ.əˈziːn/ = NOUN: tijdschrift, blad, magazijn, krant, kruitmagazijn, wapenmagazijn, actualiteitenrubriek op radio;
ADJECTIVE: magazijn-;
USER: tijdschrift, blad, magazine te, magazijn, tijdschriften
GT
GD
C
H
L
M
O
magnetism
/ˈmagnəˌtizəm/ = NOUN: magnetisme;
USER: magnetisme, magnetische, aantrekkingskracht, magnetische velden, het magnetisme
GT
GD
C
H
L
M
O
maintained
/mānˈtān/ = NOUN: grote computer;
USER: onderhouden, gehandhaafd, behouden, aangehouden, gehouden
GT
GD
C
H
L
M
O
maintenance
/ˈmeɪn.tɪ.nəns/ = NOUN: onderhoud, handhaving, alimentatie, verdediging, verpleging;
USER: onderhoud, het onderhoud, onderhoud van, onderhouds, handhaving
GT
GD
C
H
L
M
O
makers
/ˈmeɪ.kər/ = NOUN: maker, fabrikant, schepper, vervaardiger;
USER: makers, beleidsmakers, waterkoker, fabrikanten, makers van
GT
GD
C
H
L
M
O
male
/meɪl/ = ADJECTIVE: mannelijk, mannen-, van het mannelijk geslacht, mans-;
NOUN: mannetje, manspersoon;
USER: mannelijk, mannelijke, mannetje, man, mannen
GT
GD
C
H
L
M
O
man
/mæn/ = NOUN: man, mens, persoon, knecht, werkman, bediende, mindere;
VERB: bemannen, bezetten;
ADJECTIVE: van het mannelijk geslacht;
USER: man, mens, de mens, mensen
GT
GD
C
H
L
M
O
managed
/ˈmæn.ɪdʒ/ = VERB: beheren, leiden, besturen, hanteren, aankunnen, administreren, regeren, naar zich hand zetten, verzetten;
USER: beheerd, beheerde, geslaagd, managed, erin geslaagd
GT
GD
C
H
L
M
O
manager
/ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator;
USER: manager, beheerder, de manager, directeur
GT
GD
C
H
L
M
O
managing
/ˈmanij/ = ADJECTIVE: beherend, handig, flink, overleggend;
USER: beheren, het beheren, beheer, het beheren van, beheren van
GT
GD
C
H
L
M
O
mandarin
/ˈmæn.dər.ɪn/ = ADJECTIVE: mandarijn-;
NOUN: mandarijntje;
USER: mandarijn-, mandarijntje, Mandarin, mandarijn, mandarijnbomen
GT
GD
C
H
L
M
O
manhood
/ˈmæn.hʊd/ = NOUN: mannelijkheid, menselijke natuur, mannelijke leeftijd, mannelijke bevolking, manhaftigheid;
USER: mannelijkheid, mensdom, volwassenheid, mannelijkheid te
GT
GD
C
H
L
M
O
manufacturing
/ˌmanyəˈfakCHər/ = ADJECTIVE: vervaardigend, fabricerend;
USER: fabricage, productie, vervaardiging, productieproces, verwerkende
GT
GD
C
H
L
M
O
many
/ˈmen.i/ = ADVERB: veel, vele;
ADJECTIVE: velen;
PRONOUN: menige;
USER: veel, vele, velen, groot aantal, een groot aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
maquette
GT
GD
C
H
L
M
O
maquettes
GT
GD
C
H
L
M
O
march
/mɑːtʃ/ = NOUN: mars, opmars, loop, vooruitgang, mark, verloop, grensgebied;
VERB: marcheren, oprukken, opmarcheren, lopen, afmarcheren, laten marcheren, tippelen;
USER: mars, maart, March, Bezetting, marcheren
GT
GD
C
H
L
M
O
mardi
/ˌmɑː.di ˈɡrɑː/ = USER: mardi, mardigras, van Mardi,
GT
GD
C
H
L
M
O
maris
/ˈmɑːriː/ = USER: maris, maris en, marismiddelbare, maris van"
GT
GD
C
H
L
M
O
mark
= NOUN: merk, mark, merkteken, cijfer, stempel, punt, blijk, spoor, kruisje;
VERB: merken, kenmerken, tekenen;
USER: mark, merk, merkteken, markering, teken,
GT
GD
C
H
L
M
O
market
/ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek;
VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen;
USER: markt, de markt, marktprijzen, markten, markt van
GT
GD
C
H
L
M
O
markets
/ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek;
VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen;
USER: markten, markt, de markten, markten te, markten van
GT
GD
C
H
L
M
O
marlins
= USER: marlins, marlijn, marlijnen, Marlijnen van, de marlijnen,
GT
GD
C
H
L
M
O
mass
/mæs/ = NOUN: massa, mis, menigte, hoop, merendeel, boel;
ADJECTIVE: massa-;
VERB: verzamelen, groeperen, zich verzamelen, samentrekken, bijeenbrengen, opkopen, zich ophopen;
USER: massa, massale, de massa, mass
GT
GD
C
H
L
M
O
material
/məˈtɪə.ri.əl/ = NOUN: materiaal, grondstof, bouwstof, bestanddeel;
ADJECTIVE: materieel, stoffelijk, belangrijk, lichamelijk, zinnelijk;
USER: materiaal, materieel, materiële, materialen
GT
GD
C
H
L
M
O
materials
/məˈtɪə.ri.əl/ = NOUN: materieel, beschikbare middelen;
USER: materieel, materialen, materiaal, stoffen, materialen die
GT
GD
C
H
L
M
O
math
/ˌmæθˈmæt.ɪks/ = USER: wiskunde, math, wiskundige, rekenen
GT
GD
C
H
L
M
O
mathews
= USER: mathews, mathews de"
GT
GD
C
H
L
M
O
may
/meɪ/ = VERB: kunnen, mogen;
NOUN: meidoorn, maagd;
USER: kunnen, mogen, kan, mag, kunnen de
GT
GD
C
H
L
M
O
maya
= NOUN: Maya;
USER: Maya, måyå
GT
GD
C
H
L
M
O
meaning
/mēn/ = NOUN: betekenis, bedoeling, doel, strekking, plan;
ADJECTIVE: veelbetekenend;
USER: betekenis, betekent, wat betekent, wat betekent dat, zin
GT
GD
C
H
L
M
O
mechanical
/məˈkæn.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: mechanisch, machinaal, werktuigkundig, werktuiglijk, handwerks-;
USER: mechanisch, mechanische, de mechanische, van mechanische
GT
GD
C
H
L
M
O
mechanisms
/ˈmek.ə.nɪ.zəm/ = NOUN: mechanisme, mechaniek, techniek;
USER: mechanismen, mechanismen voor, mechanismen die, mechanisme
GT
GD
C
H
L
M
O
media
/ˈmiː.di.ə/ = NOUN: media, kranten, radio en tv;
USER: media, uit de media, medium, de media
GT
GD
C
H
L
M
O
medical
/ˈmed.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: medisch, geneeskundig, medicinaal, helend;
NOUN: medisch onderzoek, medisch student;
USER: medisch, medische, de medische, arts
GT
GD
C
H
L
M
O
meeting
/ˈmiː.tɪŋ/ = NOUN: vergadering, bijeenkomst, zitting, ontmoeting, meeting, wedstrijd, godsdienstoefening;
USER: vergadering, bijeenkomst, meeting, zitting, ontmoeting
GT
GD
C
H
L
M
O
meetings
/ˈmiː.tɪŋ/ = NOUN: vergadering, bijeenkomst, zitting, ontmoeting, meeting, wedstrijd, godsdienstoefening;
USER: vergaderingen, bijeenkomsten, ontmoetingen, meetings, de vergaderingen
GT
GD
C
H
L
M
O
member
/ˈmem.bər/ = NOUN: lid, onderdeel, lidmaat, afgevaardigde, aanhanger, afdeling;
USER: lid, lid van
GT
GD
C
H
L
M
O
members
/ˈmem.bər/ = NOUN: ledematen;
USER: leden, lid, de leden, leden worden, leden van
GT
GD
C
H
L
M
O
memberships
/ˈmembəʃɪp/ = NOUN: lidmaatschap, leden, samenstelling, ledental;
USER: lidmaatschappen, lidmaatschap, lidmaatschap van, lidmaatschappen van, abonnementen
GT
GD
C
H
L
M
O
menlo
GT
GD
C
H
L
M
O
mentored
/ˈmɛntɔː/ = USER: mentored, begeleid, mentor, mentor van, begeleidde
GT
GD
C
H
L
M
O
merit
/ˈmer.ɪt/ = NOUN: verdienste;
VERB: verdienen, waard zijn, toekomen;
USER: verdienste, verdienen, verdient, te verdienen, rechtvaardigen
GT
GD
C
H
L
M
O
meritorious
/ˈmeriˌtôrēəs/ = ADJECTIVE: verdienstelijk;
USER: verdienstelijk, Verdienstelijke, Meritorious, trouwe, verdienste
GT
GD
C
H
L
M
O
mermaid
/ˈmɜː.meɪd/ = NOUN: zeemeermin, meermin;
USER: zeemeermin, meermin, mermaid, de Meermin, de Meermin van
GT
GD
C
H
L
M
O
methods
/ˈmeθ.əd/ = NOUN: metodiek;
USER: methoden, methodes, werkwijzen, methoden voor
GT
GD
C
H
L
M
O
miles
/maɪl/ = NOUN: mijl, wedloop over afstand van een mijl;
USER: mijlen, mijl
GT
GD
C
H
L
M
O
military
/ˈmɪl.ɪ.tər.i/ = ADJECTIVE: militair;
NOUN: leger, soldaten;
USER: militair, leger, militaire, militairen, de militaire
GT
GD
C
H
L
M
O
mind
/maɪnd/ = NOUN: geest, gedachten, verstand, mening, gemoed, ziel, zin, aandacht, gezindheid, herinnering, intellect;
VERB: bedenken;
USER: geest, erg, mind, letten, let
GT
GD
C
H
L
M
O
minutes
/ˈmɪn.ɪt/ = NOUN: minuut, ogenblik, memorandum, origineel, concept;
ADJECTIVE: zeer klein, minutieus, gering, nietig, zeer nauwkeurig, erg precies;
VERB: notuleren, het concert maken van, noteren, ontwerpen;
USER: notulen, minuten, minuut
GT
GD
C
H
L
M
O
miracles
/ˈmɪr.ɪ.kl̩/ = NOUN: wonder, mirakel, wonderteken;
USER: wonderen, mirakelen, mirakels, wonderen te, tekenen
GT
GD
C
H
L
M
O
mischief
/ˈmɪs.tʃɪf/ = NOUN: kwaad, onheil, ondeugendheid, moedwil, streek, katterkwaad, rekel, rakker, plaaggeest, onheilstroker, duivel, drommel;
USER: onheil, ellende, kwaad, kattenkwaad, mischief
GT
GD
C
H
L
M
O
mixed
/mɪkst/ = ADJECTIVE: gemengd, vermengd;
USER: gemengd, gemengde, mixed, vermengd
GT
GD
C
H
L
M
O
model
/ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs;
ADJECTIVE: model-, voorbeeldig;
VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren;
USER: model, model Meer, model van, type
GT
GD
C
H
L
M
O
modern
/ˈmɒd.ən/ = ADJECTIVE: modern, hedendaags, nieuw, nieuwerwets, bijdetijds;
NOUN: Jugendstil;
USER: modern, moderne, de moderne, een moderne
GT
GD
C
H
L
M
O
monetary
/ˈmʌn.ɪ.tri/ = ADJECTIVE: monetair, geldelijk, munt-, financieel-;
USER: monetair, monetaire, het monetaire, de monetaire
GT
GD
C
H
L
M
O
money
/ˈmʌn.i/ = NOUN: geld;
VERB: munten, te geld maken;
USER: geld, kwaliteitverhouding, Kwaliteit verhouding, geld te, verhouding
GT
GD
C
H
L
M
O
monstrosities
/mɒnˈstrɒs.ə.ti/ = NOUN: monster, monsterachtigheid, wangedrocht;
USER: monstruositeiten, monstrositeiten, monstrosities, monsterachtigheden, gedrochten,
GT
GD
C
H
L
M
O
monterey
= USER: monterey, montereybaai, in Monterey
GT
GD
C
H
L
M
O
months
/mʌnθ/ = NOUN: maand;
USER: maanden, maand, maanden na, jaar
GT
GD
C
H
L
M
O
more
/mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder;
PRONOUN: meer;
USER: meer, more, verder
GT
GD
C
H
L
M
O
morning
/ˈmɔː.nɪŋ/ = NOUN: ochtend, morgen, voormiddag, morgenstond;
ADJECTIVE: ochtend-, morgen-;
USER: ochtend, morgen, s ochtends, s morgens
GT
GD
C
H
L
M
O
most
/məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst;
ADVERB: meest, zeer, hoogst;
USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest
GT
GD
C
H
L
M
O
motion
/ˈməʊ.ʃən/ = NOUN: beweging, motie, voorstel, gebaar, tempo, mechanisme, wenk, roering, stoelgang;
VERB: bewegingen maken, wenken, door een beweging te kennen geven;
USER: beweging, motie, motion, ontwerpresolutie
GT
GD
C
H
L
M
O
mounted
/ˈmaʊn.tɪd/ = ADJECTIVE: gemonteerd, bereden, op het hoogte geplaatst, paarden-;
USER: gemonteerd, gemonteerde, bevestigd, aangebracht, geplaatst
GT
GD
C
H
L
M
O
movement
/ˈmuːv.mənt/ = NOUN: beweging, voortgang, omzet, stoelgang, opwelling, deel van een muziekstuk, afmars;
USER: beweging, verkeer, verplaatsing, bewegingen, bewegen
GT
GD
C
H
L
M
O
moves
/muːv/ = VERB: bewegen, verplaatsen, verhuizen, verschuiven, verzetten, zich bewegen, ontroeren, verleggen;
NOUN: beweging, zet, verhuizing, stap;
USER: moves, beweegt, bewegingen, verhuist, verplaatst
GT
GD
C
H
L
M
O
mtv
/ˌem.tiːˈviː/ = USER: mtv, van MTV, mTV van
GT
GD
C
H
L
M
O
mud
/mʌd/ = NOUN: modder, slijk, slik, leem, drek;
USER: modder, slib, lemen, mud, drek
GT
GD
C
H
L
M
O
multimodal
/ˈməltiˌmōd,ˈməltī-/ = USER: multimodale, multimodaal, van multimodale, de multimodale, het multimodaal,
GT
GD
C
H
L
M
O
muscle
/ˈmʌs.l̩/ = NOUN: spier, spierkracht;
VERB: zich indringen;
USER: spier, spieren, muscle, spiermassa
GT
GD
C
H
L
M
O
muscles
/ˈmʌs.l̩/ = NOUN: spier, spierkracht;
USER: spieren, de spieren, spieren te
GT
GD
C
H
L
M
O
museum
/mjuːˈziː.əm/ = NOUN: museum;
USER: museum, museum van, musea
GT
GD
C
H
L
M
O
museums
/mjuːˈziː.əm/ = NOUN: museum;
USER: musea, museums, museum
GT
GD
C
H
L
M
O
music
/ˈmjuː.zɪk/ = NOUN: muziek, bladmuziek;
ADJECTIVE: muziek-, muzikaal, melodieus, welluidend;
USER: muziek, Music, Bladmuziek, muzikale
GT
GD
C
H
L
M
O
musician
/mjuːˈzɪʃ.ən/ = NOUN: muzikant, musicus, speelman, toonkunstenaar;
USER: muzikant, musicus, musician, speelman
GT
GD
C
H
L
M
O
mutual
/ˈmjuː.tʃu.əl/ = ADJECTIVE: wederzijds, onderling, wederkerig;
USER: wederzijds, onderling, wederzijdse, onderlinge, de wederzijdse
GT
GD
C
H
L
M
O
my
/maɪ/ = PRONOUN: mijn, m'n;
USER: mijn, My, m'n, Uw
GT
GD
C
H
L
M
O
myself
/maɪˈself/ = PRONOUN: mezelf, zelf, mijzelf, ikzelf;
USER: mezelf, ikzelf, mijzelf, zelf, mij
GT
GD
C
H
L
M
O
mythical
/ˈmɪθ.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: mythisch, fantastisch, verzonnen;
USER: mythisch, mythische, legendarische, mythologische
GT
GD
C
H
L
M
O
n
/en/ = USER: n, niet aangegeven, aangegeven, NVT, nr.
GT
GD
C
H
L
M
O
name
/neɪm/ = NOUN: naam, benaming, voornaam, naamwoord;
VERB: noemen, benoemen, heten, dopen, tot de orde roepen;
USER: naam, naam van, benaming, name, de naam
GT
GD
C
H
L
M
O
nanyang
= USER: Nanyang, van Nanyang, in Nanyang,
GT
GD
C
H
L
M
O
narrative
/ˈnær.ə.tɪv/ = ADJECTIVE: verhalend, praatziek;
NOUN: verhaal, vertelling, relaas, vertelsel;
USER: verhalend, verhaal, vertelling, narratieve, verhalende
GT
GD
C
H
L
M
O
nasa
/ˈnæs.ə/ = USER: nasa, de NASA, van NASA
GT
GD
C
H
L
M
O
national
/ˈnæʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: nationaal, vaderlands, volks-, staats-, lands-;
USER: nationaal, nationale, de nationale, het nationale
GT
GD
C
H
L
M
O
natural
/ˈnætʃ.ər.əl/ = ADJECTIVE: natuurlijk, natuur-, normaal, aangeboren, gewoon, onwettig, menselijk, eenvoudig, ongekunsteld, tastbaar;
NOUN: zwakzinnige, hersellingsteken, levensdagen, piano witte toets;
USER: natuurlijk, natuurlijke, naughty, natuur, natuurreservaat
GT
GD
C
H
L
M
O
naturalistic
/ˌnaCHərəˈlistik/ = ADJECTIVE: naturalistisch, natuurhistorisch;
USER: naturalistisch, naturalistische, naturalistic
GT
GD
C
H
L
M
O
nautili
GT
GD
C
H
L
M
O
nautiluses
GT
GD
C
H
L
M
O
navigate
/ˈnæv.ɪ.ɡeɪt/ = VERB: navigeren, varen, bevaren, besturen, sturen, varen op;
USER: navigeren, Navigeer, te navigeren, navigate, navigeert
GT
GD
C
H
L
M
O
navigated
/ˈnæv.ɪ.ɡeɪt/ = VERB: navigeren, varen, bevaren, besturen, sturen, varen op;
USER: genavigeerd, navigeerde, navigeren, navigatie, oppikten navigeerden
GT
GD
C
H
L
M
O
nearly
/ˈnɪə.li/ = ADVERB: bijna, haast, bijkans, schier, nauwkeurig, innig, van nabij, naverwant, ten nauwste;
USER: bijna, vrijwel, nagenoeg, bijna de, ongeveer
GT
GD
C
H
L
M
O
need
/niːd/ = NOUN: noodzaak, behoefte, nood, noodzakelijkheid, tekort, armoede;
VERB: moeten, hoeven, behoeven, nodig hebben, vereisen, gebrek hebben, gebrek lijden;
USER: behoefte, moeten, nodig hebben, noodzaak, hoeven
GT
GD
C
H
L
M
O
needs
/nēd/ = NOUN: behoefte aan;
USER: behoeften, noden, wensen, behoefte, behoeften van
GT
GD
C
H
L
M
O
negotiated
/nəˈɡəʊ.ʃi.eɪt/ = VERB: onderhandelen, sluiten, handelen, verhandelen, zaken doen, tot stand brengen, verdisconteren, handel drijven, uit de weg ruimen;
USER: onderhandeld, onderhandeld over, onderhandelde, onderhandelingen, onderhandelingsprocedure
GT
GD
C
H
L
M
O
negotiation
/nəˌɡəʊ.ʃiˈeɪ.ʃən/ = NOUN: onderhandeling, sluiting, verhandeling, totstandbrenging, discontering;
USER: onderhandeling, onderhandelingen, onderhandelingen over, onderhandelen, onderhandelingsproces
GT
GD
C
H
L
M
O
ness
/-nəs/ = NOUN: kaap, landtong, voorgebergte;
USER: ness, heid, van Ness, de Ness
GT
GD
C
H
L
M
O
neural
/ˈnjʊə.rəl/ = ADJECTIVE: zenuw-, ruggemergs-;
USER: neurale, neuraal, de neurale, neuronale
GT
GD
C
H
L
M
O
neurological
/ˌnjʊə.rəˈlɒdʒ.ɪ.kəl/ = USER: neurologische, neurologisch
GT
GD
C
H
L
M
O
new
/njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt;
USER: nieuw, nieuwe, new
GT
GD
C
H
L
M
O
newport
= USER: newport, nieuwpoort, new port, in Newport
GT
GD
C
H
L
M
O
news
/njuːz/ = NOUN: nieuws, bericht, nieuwtje, tijding;
USER: nieuws, Het Nieuws van, news, het nieuws, nieuwsberichten
GT
GD
C
H
L
M
O
newsletter
/ˈnjuːzˌlet.ər/ = NOUN: nieuwsbrief, mededelingenblad, nieuwsbladje;
USER: nieuwsbrief, Newsletter, nieuwsbrief van, de nieuwsbrief, nieuwsbrief aan
GT
GD
C
H
L
M
O
next
/nekst/ = ADJECTIVE: naast, volgend, aanstaande, eerstvolgend, eerstkomend, toekomend;
ADVERB: naast, vervolgens, daarna, de volgende keer, toen;
USER: volgende, volgend, naast, komende, next
GT
GD
C
H
L
M
O
night
/naɪt/ = NOUN: nacht, avond, duisternis;
USER: nacht, avond, nachts, s nachts, per nacht
GT
GD
C
H
L
M
O
nodes
/nəʊd/ = NOUN: knooppunt, knoop, geleding, knobbel, knoest, jichtknobbel, knobbelgezwel;
USER: knooppunten, nodes, knopen, klieren
GT
GD
C
H
L
M
O
nominee
/ˌnɒm.ɪˈniː/ = NOUN: kandidaat, benoemde;
USER: kandidaat, benoemde, genomineerde, voorgedragen, nominee
GT
GD
C
H
L
M
O
non
/nɒn-/ = PREFIX: niet-, non-, vrij;
USER: niet, non, zonder, derde
GT
GD
C
H
L
M
O
nondestructive
GT
GD
C
H
L
M
O
nonlinear
= USER: niet-lineaire, lineaire, lineair
GT
GD
C
H
L
M
O
nonverbal
/ˌnɒnˈvɜː.bəl/ = USER: non-verbale, nonverbale, verbale, nonverbaal
GT
GD
C
H
L
M
O
north
/nɔːθ/ = NOUN: noorden, noord, noordenwind;
ADJECTIVE: noord-, noordelijk, noorder-;
ADVERB: noordwaarts, noordelijk;
VERB: naar het noorden gaan;
USER: noorden, noord, ten noorden, het noorden, north
GT
GD
C
H
L
M
O
not
/nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel;
USER: niet, geen, niet die
GT
GD
C
H
L
M
O
noted
/ˈnəʊ.tɪd/ = ADJECTIVE: bekend, beroemd, befaamd, vermaard;
USER: bekend, opgemerkt, gewezen, merkte, vermeld
GT
GD
C
H
L
M
O
nov
/nəʊˈvem.bər/ = USER: november
GT
GD
C
H
L
M
O
nova
/ˈnəʊvə/ = NOUN: ster;
USER: nova, van Nova,
GT
GD
C
H
L
M
O
novel
/ˈnɒv.əl/ = NOUN: roman, wijzingswet;
ADJECTIVE: nieuw, ongewoon, ongebruikelijk, nieuw uitgevonden;
USER: roman, nieuw, nieuwe, novel, boek
GT
GD
C
H
L
M
O
november
/nəʊˈvem.bər/ = NOUN: roman, wijzingswet
GT
GD
C
H
L
M
O
now
/naʊ/ = ADVERB: nu, thans, nou, enfin, op het ogenblik;
CONJUNCTION: als;
USER: nu, bedrijf, met bedrijf, now, thans
GT
GD
C
H
L
M
O
number
/ˈnʌm.bər/ = NOUN: aantal, nummer, getal, tal, versmaat, meid, mens;
VERB: tellen, nummeren, bedragen;
USER: aantal, nummer, getal, het aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
numerous
/ˈnjuː.mə.rəs/ = ADJECTIVE: vele, talrijk, overvloedig, zonder tal;
USER: talrijk, vele, talrijke, tal, tal van
GT
GD
C
H
L
M
O
nyc
= USER: nyc, New York, oriëntatiepunt, nYC van
GT
GD
C
H
L
M
O
o
/ə/ = INTERJECTION: O!;
USER: o, o.
GT
GD
C
H
L
M
O
objects
/ˈɒb.dʒɪkt/ = NOUN: object, voorwerp, doel, onderwerp, ding, bedoeling, mikpunt, plan;
VERB: bezwaar maken, tegenwerpen, tegenspreken, bezwaar hebben tegen, tegenwerpingen maken, op iets tegen hebben;
USER: objecten, voorwerpen, Objects
GT
GD
C
H
L
M
O
obstacle
/ˈɒb.stɪ.kl̩/ = NOUN: belemmering, hindernis, hinderpaal, beletsel, hinder;
USER: hindernis, hinderpaal, belemmering, obstakel, obstakels
GT
GD
C
H
L
M
O
occupational
/ˌɒk.jəˈpeɪ.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: beroeps-;
USER: beroeps-, beroepsmatige, werk, beroeps, beroepsziekten
GT
GD
C
H
L
M
O
october
/ɒkˈtəʊ.bər/ = NOUN: oktober, wijnmaand;
ADJECTIVE: October-
GT
GD
C
H
L
M
O
odyssey
/ˈɒd.ɪ.si/ = NOUN: lange avontuurlijke reis;
USER: Odyssee, odyssey, odyssee van
GT
GD
C
H
L
M
O
of
/əv/ = PREPOSITION: van, over, bij;
USER: van, van de, van het, of, over
GT
GD
C
H
L
M
O
offered
/ˈɒf.ər/ = VERB: bieden, aanbieden, offeren, uitloven, aanvoeren, ten offer brengen, ten beste geven;
USER: aangeboden, bood, geboden, boden, worden aangeboden
GT
GD
C
H
L
M
O
officer
/ˈɒf.ɪ.sər/ = NOUN: officier, ambtenaar, beambte, deurwaarder, politieagent, dienaar;
VERB: van officieren voorzien, aanvoeren;
USER: officier, ambtenaar, officer, functionaris, ordonnateur
GT
GD
C
H
L
M
O
officials
/əˈfɪʃ.əl/ = NOUN: aanbieding, aanbod, bod, offerte, aanzoek, huwelijksaanzoek;
USER: ambtenaren, functionarissen, de ambtenaren, ambtenaren van, ambtenaar
GT
GD
C
H
L
M
O
often
/ˈɒf.ən/ = ADVERB: vaak, dikwijls, veelal, menigmaal, gedurig;
USER: vaak, dikwijls, vaak ook, veelal, vaker
GT
GD
C
H
L
M
O
ogden
= USER: ogden, ogden de, in Ogden, van Ogden, ogden in,
GT
GD
C
H
L
M
O
oh
/əʊ/ = INTERJECTION: Oh!, Ach!, Ah!, Och!, He!;
USER: oh, O, Ach, och
GT
GD
C
H
L
M
O
olympics
/əˈlɪm.pɪks/ = NOUN: Olympische Spelen;
USER: Olympische Spelen, olympics, Olympische, olympisch, Olympische Spelen van
GT
GD
C
H
L
M
O
on
/ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop;
PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on;
USER: op, over, aan, op de, on
GT
GD
C
H
L
M
O
one
/wʌn/ = NOUN: een;
PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere;
ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one;
USER: een, men, ene, iemand
GT
GD
C
H
L
M
O
ongoing
/process/ = ADJECTIVE: voortdurend, lopend, aanhoudend;
USER: lopend, aanhoudend, voortdurend, lopende, voortdurende
GT
GD
C
H
L
M
O
online
/ˈɒn.laɪn/ = USER: online, keer, online hebben
GT
GD
C
H
L
M
O
only
/ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst;
CONJUNCTION: alleen, maar;
ADJECTIVE: enkel, enig, enigst;
USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige
GT
GD
C
H
L
M
O
ooze
/uːz/ = NOUN: modder, slijk, sijpeling, slib, lek, looiwater;
VERB: sijpelen, lekken, uitlekken, uitzweten, ontzinken;
USER: sijpelen, slijk, bacterieslijm, ooze, sijpelt
GT
GD
C
H
L
M
O
open
/ˈəʊ.pən/ = ADJECTIVE: open, toegankelijk, openlijk;
VERB: openen, opengaan, openmaken, opendoen, zich openen, openslaan, inleiden, openleggen;
NOUN: opening;
USER: open, openen, geopend, te openen, opent
GT
GD
C
H
L
M
O
opening
/ˈəʊ.pən.ɪŋ/ = NOUN: opening, inleiding, begin, gat, mond, gelegenheid, kans, vooruitzicht, vakante betrekking;
ADJECTIVE: openend, inleidend;
USER: opening, openen, het openen, openen van, het openen van
GT
GD
C
H
L
M
O
openly
/ˈəʊ.pən.li/ = ADVERB: openlijk, openbaar, openhartig, ronduit, open en bloot, rondweg;
USER: openlijk, open, openlijk te, openheid, openbaar
GT
GD
C
H
L
M
O
opera
/ˈɒp.ər.ə/ = NOUN: opera;
USER: opera, opera van, de Opera
GT
GD
C
H
L
M
O
operatic
/ˌɒp.ərˈæt.ɪk/ = ADJECTIVE: opera-, theatraal-;
USER: opera-, operatic,
GT
GD
C
H
L
M
O
operating
= ADJECTIVE: werkzaam, bedrijfs-;
USER: werkzaam, operationele, actief, werken, exploitatie
GT
GD
C
H
L
M
O
optical
/ˈɒp.tɪ.kəl/ = ADJECTIVE: optisch-, gezichts-;
USER: optische, optisch
GT
GD
C
H
L
M
O
options
/ˈɒp.ʃən/ = NOUN: optie, keuze, alternatief, keus, voorkeur, premieaffaire, verkiezing, premie;
USER: opties, mogelijkheden, Dineropties, opties te
GT
GD
C
H
L
M
O
or
/ɔːr/ = CONJUNCTION: of;
NOUN: goudkleur;
USER: of, en, of de, of een
GT
GD
C
H
L
M
O
organic
/ɔːˈɡæn.ɪk/ = ADJECTIVE: organisch, organiek, georganiseerd, bewerktuigd, structureel, fundamenteel;
USER: organisch, organische, biologische, Organic, biologisch
GT
GD
C
H
L
M
O
organizations
/ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging;
USER: organisaties, organisaties die, instellingen, organisatie
GT
GD
C
H
L
M
O
organized
/ˈɔː.ɡən.aɪzd/ = ADJECTIVE: georganiseerd;
USER: georganiseerd, organiseerde, georganiseerde, organiseren, organiseert
GT
GD
C
H
L
M
O
organizer
/ˈôrgəˌnīzər/ = NOUN: organisator, systematische agenda;
USER: organisator, organizer, organisator van, organizergegevens, organisatie
GT
GD
C
H
L
M
O
organizing
/ˈɔː.ɡən.aɪz/ = VERB: organiseren, regelen, bewerktuigen, uitschrijven;
USER: organiseren, het organiseren van, organiseren van, het organiseren, organiserende
GT
GD
C
H
L
M
O
original
/əˈrɪdʒ.ɪ.nəl/ = ADJECTIVE: origineel, oorspronkelijk, eerste, aanvankelijk;
NOUN: oorsprong, afkomst, oorspronkelijk stuk;
USER: origineel, originele, oorspronkelijke, oorspronkelijk, eerste
GT
GD
C
H
L
M
O
other
/ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend;
PRONOUN: ander, anders;
ADVERB: anders;
USER: ander, anders, andere, overige, meer
GT
GD
C
H
L
M
O
others
/ˈʌð.ər/ = USER: anderen, andere, meer, anderen te
GT
GD
C
H
L
M
O
otherwise
/ˈʌð.ə.waɪz/ = ADVERB: anders, anderszins, verder, op een andere manier;
ADJECTIVE: anders-;
USER: anders, anderszins, anders is, andere wijze, op andere wijze
GT
GD
C
H
L
M
O
outlets
/ˈaʊt.let/ = NOUN: stopcontact, uitgang, verkooppunt, uitloop, uitweg, afzetgebied, afvoerbuis, afvoerkanaal, afnemer, mond van rivier, veiligheidsklep;
USER: verkooppunten, outlets, stopcontacten, uitlaten, afzetmogelijkheden
GT
GD
C
H
L
M
O
output
/ˈaʊt.pʊt/ = NOUN: uitgang, uitvoer, productie, vermogen, produktie, opbrengst, prestatie, uitkomst, effect, eliminatie, ontwikkeling, output van computer;
USER: uitgang, vermogen, uitvoer, productie
GT
GD
C
H
L
M
O
outreach
/ˈaʊt.riːtʃ/ = VERB: overtreffen, verder reiken dan, zich uitstrekken;
USER: overtreffen, outreach, straathoekwerk, reikwijdte, overtreft
GT
GD
C
H
L
M
O
outside
/ˌaʊtˈsaɪd/ = ADVERB: buiten, naar buiten, daarbuiten, van buiten, buitenop;
PREPOSITION: buiten, behalve;
NOUN: buitenkant, buitenzijde, buitenste, uitwendige, maximum;
ADJECTIVE: buitenste, uiterlijk, uiterst, op zijn hoogst;
USER: buiten, buitenkant, buiten de, externe, buitenwereld
GT
GD
C
H
L
M
O
outstanding
/ˌaʊtˈstæn.dɪŋ/ = ADJECTIVE: uitstekend, uitstaan, voortreffelijk, buitengewoon, opvallend, achterstallig, onbetaald, onbeslist, onafgedaan, in het oog lopend, onuitgemaakt;
USER: uitstekend, uitstaan, voortreffelijk, uitstaande, uitstekende
GT
GD
C
H
L
M
O
over
/ˈəʊ.vər/ = ADVERB: over, boven, voorbij, uit;
PREPOSITION: over, boven, bij;
ADJECTIVE: over-, afgelopen, beëindigd, klaar;
NOUN: overschot;
USER: over, boven, meer dan, via, dan
GT
GD
C
H
L
M
O
own
/əʊn/ = ADJECTIVE: eigen, bloedeigen;
VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven;
NOUN: eigendom, eigen familie;
USER: eigen, zelf
GT
GD
C
H
L
M
O
p
/piː/ = USER: p, blz., t, f, Holland t
GT
GD
C
H
L
M
O
page
/peɪdʒ/ = NOUN: pagina, page, bladzijde, edelknaap, boer, livreiknecht, piccolo, rokophouder, bruidsjonkertje;
VERB: pagineren, page zijn;
USER: pagina, page, pagina is, deze pagina, deze pagina is
GT
GD
C
H
L
M
O
pages
/peɪdʒ/ = VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven
GT
GD
C
H
L
M
O
painted
/peɪnt/ = ADJECTIVE: geschilderd;
USER: geschilderd, geschilderde, schilderde, beschilderd, beschilderde
GT
GD
C
H
L
M
O
painting
/ˈpeɪn.tɪŋ/ = NOUN: schilderij, schilderkunst, schilderstuk, schildering, doek;
USER: schilderij, schilderen, painting, schilderkunst, het schilderen
GT
GD
C
H
L
M
O
paintings
/ˈpeɪn.tɪŋ/ = NOUN: schilderij, schilderkunst, schilderstuk, schildering, doek;
USER: schilderijen, schilderij, schilderingen, schilderijen van
GT
GD
C
H
L
M
O
pamela
= USER: pamela, van pamela
GT
GD
C
H
L
M
O
pan
/pæn/ = NOUN: schaal, bodem, hersenpan, harde ondergrond;
VERB: afkammen, vitten op;
USER: schaal, pan, de pan
GT
GD
C
H
L
M
O
panel
/ˈpæn.əl/ = NOUN: paneel, dashboard, vak, luik, instrumentenbord, tussenzetsel, tussenschot, beschot;
VERB: lambrizeren, in vakken verdelen;
USER: paneel, panel, deelvenster, bedieningspaneel, scherm
GT
GD
C
H
L
M
O
panelist
/ˈpæn·əl·ɪst/ = USER: panellid, geschillenbeslechter, panelleden, panelist,
GT
GD
C
H
L
M
O
paper
/ˈpeɪ.pər/ = NOUN: papier, document, krant, blad, dagblad, blaadje, behangselpapier, akte, bescheid, nieuwsblad;
ADJECTIVE: papieren, van papier, op papier;
VERB: behangen, in papier pakken;
USER: papier, papieren, document, paper, het papier
GT
GD
C
H
L
M
O
papers
/ˈpeɪ.pər/ = NOUN: papieren, stukken, paperassen;
USER: papieren, papers, documenten, papier, kranten
GT
GD
C
H
L
M
O
parade
/pəˈreɪd/ = NOUN: parade, vertoon, paradeplaats, exercitieplein, schijn;
VERB: paraderen, pronken, pralen, aantreden, prijken, doortrekken, laten marcheren, optocht houden, in optocht marcheren;
USER: parade, optocht, parade van, stoet, de Parade van
GT
GD
C
H
L
M
O
paradigm
/ˈpær.ə.daɪm/ = NOUN: paradigma;
USER: paradigma, paradigma van
GT
GD
C
H
L
M
O
paradise
/ˈparəˌdīs/ = NOUN: paradijs, dierenpark, engelenbak;
USER: paradijs, het paradijs, paradise, paradijs voor, paradijselijke
GT
GD
C
H
L
M
O
park
/pɑːk/ = NOUN: park, parkeerterrein, stallen, artilleriepark, oesterpark;
VERB: parkeren, park aanleggen, aanleggen als park, opbergen;
USER: park, park van, het park, Parkeer, parkeren
GT
GD
C
H
L
M
O
parks
/pɑːk/ = NOUN: park, parkeerterrein, stallen, artilleriepark, oesterpark;
VERB: parkeren, park aanleggen, aanleggen als park, opbergen;
USER: parken, parks, park
GT
GD
C
H
L
M
O
participants
/pɑːˈtɪs.ɪ.pənt/ = NOUN: deelnemer, deelgenoot, aandeelhebber;
USER: deelnemers, de deelnemers, deelnemers aan
GT
GD
C
H
L
M
O
participated
/pɑːˈtɪs.ɪ.peɪt/ = VERB: meedoen, deelnemen, deel hebben, meemaken, zijn medewerking verlenen, delen in;
USER: deelgenomen, deelnamen, deel, nam deel, hebben deelgenomen
GT
GD
C
H
L
M
O
participation
/pɑːˌtɪs.ɪˈpeɪ.ʃən/ = NOUN: deelname, deelneming, inspraak, aandeel;
USER: deelname, deelneming, inspraak, participatie, de deelname
GT
GD
C
H
L
M
O
partnerships
/ˈpɑːt.nə.ʃɪp/ = NOUN: vennootschap, deelvennootschap;
USER: partnerschappen, partnerships, samenwerkingsverbanden, samenwerking, partnerschap
GT
GD
C
H
L
M
O
parts
/pɑːt/ = NOUN: gebied, streek, bekwaamheid, talent;
USER: onderdelen, delen, parts, delen van
GT
GD
C
H
L
M
O
party
/ˈpɑː.ti/ = NOUN: partij, feestje, persoon, gezelschap, deelnemer, fuif, troep, aanhang, leden, factie, mens;
USER: partij, feestje, feest, party, partijen
GT
GD
C
H
L
M
O
pasadena
= USER: Pasadena, in Pasadena, van Pasadena,
GT
GD
C
H
L
M
O
patent
/ˈpeɪ.tənt/ = NOUN: octrooi, patent, vergunning, gepatenteerd artikel;
VERB: patenteren, octrooieren, patent nemen op;
ADJECTIVE: patent, gepatenteerd, duidelijk, openbaar, zichtbaar, voortreffelijk;
USER: octrooi, patent, octrooien, octrooischrift
GT
GD
C
H
L
M
O
patented
/ˈpeɪ.tənt/ = VERB: patenteren, octrooieren, patent nemen op;
USER: gepatenteerde, gepatenteerd, geoctrooieerde, octrooi
GT
GD
C
H
L
M
O
patents
/ˈpeɪ.tənt/ = NOUN: octrooi, patent, vergunning, gepatenteerd artikel;
USER: patenten, octrooien, octrooi, patents
GT
GD
C
H
L
M
O
path
/pɑːθ/ = NOUN: pad, weg, baan, paadje;
USER: pad, weg, mindervaliden, voor mindervaliden, path
GT
GD
C
H
L
M
O
pathogenic
GT
GD
C
H
L
M
O
patterns
/ˈpæt.ən/ = NOUN: patroon, model, voorbeeld, knippatroon, toonbeeld, staal;
USER: patronen, patterns, patroon, patronen te
GT
GD
C
H
L
M
O
patterson
= USER: patterson, van Patterson"
GT
GD
C
H
L
M
O
pc
/ˌpiːˈsiː/ = USER: pc, pct, st, computer
GT
GD
C
H
L
M
O
peer
/pɪər/ = VERB: turen, staren, evenaren, aanstaren, koekeloeren, zich vertonen, verschijnen, in de adelstand verheffen, in zicht komen;
NOUN: gelijke, pair, edelman, weerga;
ADJECTIVE: gelijk;
USER: turen, Bestandenuitwisseling
GT
GD
C
H
L
M
O
pending
/ˈpen.dɪŋ/ = PREPOSITION: in afwachting van, hangende, tot, gedurende;
ADJECTIVE: aanhangig, hangend, onbeslist, nog onbeslist, onafgedaan;
USER: in afwachting van, hangende, aanhangig, hangend, afwachting
GT
GD
C
H
L
M
O
penn
/ˈpen.i.wəθ/ = USER: penn, penn de, van Penn
GT
GD
C
H
L
M
O
people
/ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente;
VERB: bevolken, bevolkt worden;
USER: mensen, personen, volk, mensen die, men
GT
GD
C
H
L
M
O
perceptive
/pəˈsep.tɪv/ = ADJECTIVE: opmerkzaam, waarnemend;
USER: opmerkzaam, scherpzinnig, perceptieve, scherpzinnige, opmerkzame
GT
GD
C
H
L
M
O
perfect
/ˈpɜː.fekt/ = ADJECTIVE: perfect, volmaakt, volkomen, volledig, voortreffelijk, voltooid, volslagen, in optima forma;
VERB: perfectioneren, volmaken, voltooien, verbeteren, volvoeren;
NOUN: voltooid tegenwoordige tijd;
USER: perfect, perfecte, ideaal, ideale, een perfecte
GT
GD
C
H
L
M
O
performance
/pəˈfɔː.məns/ = NOUN: optreden, prestatie, uitvoering, voorstelling, nakoming, vervulling, spel, opvoering, toneelvoorstelling;
USER: prestatie, voorstelling, uitvoering, prestaties, de prestaties
GT
GD
C
H
L
M
O
performing
/pərˈfôrm/ = ADJECTIVE: uitvoerend, gedresseerd, dramatisch, afgericht;
USER: uitvoerend, uitvoeren, uitvoeren van, het uitvoeren, het uitvoeren van
GT
GD
C
H
L
M
O
personalities
/ˌpərsəˈnalitē/ = NOUN: persoonlijkheid, karakter, aard, geaardheid;
USER: persoonlijkheden, persoonlijkheid, personen, personaliteiten, figuren
GT
GD
C
H
L
M
O
personality
/ˌpərsəˈnalitē/ = NOUN: persoonlijkheid, karakter, aard, geaardheid;
USER: persoonlijkheid, de persoonlijkheid, persoonlijkheid van, karakter, persoonlijkheid te
GT
GD
C
H
L
M
O
pervasive
/pəˈveɪ.sɪv/ = ADJECTIVE: doordringend;
USER: doordringend, doordringende, alomtegenwoordig, alomtegenwoordige, indringende
GT
GD
C
H
L
M
O
ph
/ˌpiːˈeɪtʃ/ = USER: ph, Tel, pH van
GT
GD
C
H
L
M
O
phase
/feɪz/ = NOUN: fase, stadium, schijngestalte, kwartier;
VERB: geleidelijk invoeren;
USER: fase, phase, fase van
GT
GD
C
H
L
M
O
phd
/ˌpiː.eɪtʃˈdiː/ = USER: phd, Doctor, doctoraat, promotie, promotieonderzoek
GT
GD
C
H
L
M
O
philosophically
/ˌfɪl.əˈsɒf.ɪ.kəl.i/ = USER: Filosofisch, filosofische, Filosofisch gezien, wijsgerig, een filosofisch,
GT
GD
C
H
L
M
O
philosophy
/fɪˈlɒs.ə.fi/ = NOUN: filosofie, wijsbegeerte, levensbeschouwing;
USER: filosofie, Wijsbegeerte, Philosophy, de filosofie, filosofie van
GT
GD
C
H
L
M
O
photoshop
= USER: photoshop, photoshop wordt, van Photoshop
GT
GD
C
H
L
M
O
physical
/ˈfɪz.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: fysiek, lichamelijk, fysisch, materieel, natuurkundig, natuurwetenschappelijk, natuurfilosofisch, natuur-;
NOUN: lichamelijk onderzoek;
USER: fysiek, lichamelijk, fysisch, fysieke, lichamelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
physics
/ˈfɪz.ɪks/ = NOUN: fysica, natuurkunde;
USER: fysica, natuurkunde, physics, de fysica, de natuurkunde
GT
GD
C
H
L
M
O
physiological
/-əˈlɒdʒ.ɪ.kəl/ = USER: fysiologische, fysiologisch, de fysiologische
GT
GD
C
H
L
M
O
pie
/paɪ/ = NOUN: taart, pastei, gebak, pasteitje, ekster, chaos, warboel, koperen munt in india, kletskous;
VERB: in de war sturen, in de war gooien, door elkaar gooien;
USER: taart, pastei, pie, cirkel, pastei van
GT
GD
C
H
L
M
O
pieces
/pēs/ = NOUN: duiten;
USER: stukken, stukjes, stuks, pieces, delen
GT
GD
C
H
L
M
O
piers
/pir/ = USER: pieren, steigers, pijlers, aanlegsteigers, de pieren,
GT
GD
C
H
L
M
O
piezoelectric
GT
GD
C
H
L
M
O
pirate
/ˈpaɪ.rət/ = NOUN: piraat, zeerover, zeeschuimer, zeeroversschip, nadrukker, plagiaris, letterdief, bus die passagiers van andere bus afkaapt;
VERB: roven, plunderen, ongeoorloofd boeken, nadrukken, zeeroof plegen;
USER: piraat, Pirate, piraten, piraat van, van de Piraat
GT
GD
C
H
L
M
O
pisa
= USER: pisa, Pise, van Pisa
GT
GD
C
H
L
M
O
place
/pleɪs/ = NOUN: plaats, plek, ruimte, positie, huis, woonplaats, oord, gebouw, lokaal;
VERB: plaatsen, zetten, stellen;
USER: plaats, plek, plaatsvinden, place, plek om
GT
GD
C
H
L
M
O
planned
/plan/ = NOUN: pest, plaag, straf;
VERB: kwellen, pesten, treiteren, bezoeken;
USER: gepland, geplande, voorzien, plan, van plan
GT
GD
C
H
L
M
O
planning
/ˈplæn.ɪŋ/ = NOUN: planning, het ontwerpen, opzet, regeling;
USER: planning, plan, van plan, plannen, het plannen
GT
GD
C
H
L
M
O
plano
= USER: plano, in Plano, van Plano, Dallas,
GT
GD
C
H
L
M
O
platform
/ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij;
VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium;
USER: platform, platform te, platform voor, perron
GT
GD
C
H
L
M
O
platforms
/ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij;
VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium;
USER: platforms, platformen, perrons, platform
GT
GD
C
H
L
M
O
play
/pleɪ/ = VERB: spelen, bespelen, laten spelen, uitspelen, werken, uithalen, afdraaien;
NOUN: spel, toneelstuk, speling, speelruimte, toneelspel;
USER: spelen, te spelen, afspelen, play, speelt
GT
GD
C
H
L
M
O
playful
/ˈpleɪ.fəl/ = ADJECTIVE: speels, dartel, guitig, snaaks, schertsend, schelmachtig, speelziek;
USER: speels, speelse, ludieke
GT
GD
C
H
L
M
O
pleasure
/ˈpleʒ.ər/ = NOUN: plezier, genoegen, welbehagen, vermaak, pret, welgevallen, goedvinden, verkiezing, het believen;
VERB: behagen scheppen, een genoegen doen, iem. een dienst bewijzen;
USER: plezier, genoegen, genot, welbehagen, vermaak
GT
GD
C
H
L
M
O
plight
/plaɪt/ = NOUN: situatie, toestand, positie, staat, conditie, verbintenis, belofte, trouwbelofte;
VERB: verpanden, beloven;
USER: toestand, situatie, lot, benarde situatie, benarde toestand
GT
GD
C
H
L
M
O
pm
/ˌpiːˈem/ = NOUN: plutonium;
USER: pm, uur, am, Ons
GT
GD
C
H
L
M
O
poet
/ˈpəʊ.ɪt/ = NOUN: dichter, poët, gedichterubriek in krant;
USER: dichter, dichteres, poet, poëet
GT
GD
C
H
L
M
O
poetry
/ˈpəʊ.ɪ.tri/ = NOUN: poëzie, dichtkunst;
USER: poëzie, dichtkunst, Poetry, gedichten, Poëzieblender
GT
GD
C
H
L
M
O
pole
/pəʊl/ = NOUN: pool, paal, stok, dissel, staak, kuil, balanceerstok;
VERB: bomen, van palen voorzien, van staken voorzien;
USER: paal, pool, stok, pole, polige
GT
GD
C
H
L
M
O
polymer
/ˈpɒl.ɪ.mər/ = NOUN: polymeer;
USER: polymeer, polymere, polymeren
GT
GD
C
H
L
M
O
polytechnic
/ˌpɒl.ɪˈtek.nɪk/ = NOUN: hoger beroepsonderwijs;
USER: polytechnische, HBO, hogeschool, de polytechnische, polytechnic
GT
GD
C
H
L
M
O
pooh
/po͞o,po͝o/ = INTERJECTION: Bah!;
USER: pooh, poepen
GT
GD
C
H
L
M
O
popular
/ˈpɒp.jʊ.lər/ = ADJECTIVE: populair, volks, algemeen, veelgeliefd, getapt, volksgezind, gewoon;
USER: populair, populaire, populairste, populairder
GT
GD
C
H
L
M
O
porosity
GT
GD
C
H
L
M
O
portrait
/ˈpɔː.trət/ = NOUN: portret, beeld, beeltenis, evenbeeld, levendige beschrijving;
USER: portret, portret van, Portrait, verticaal, staand
GT
GD
C
H
L
M
O
portraits
/ˈpɔː.trət/ = NOUN: portret, beeld, beeltenis, evenbeeld, levendige beschrijving;
USER: portretten, portraits, portret, portretten van
GT
GD
C
H
L
M
O
position
/pəˈzɪʃ.ən/ = NOUN: positie, standpunt, stand, ligging, houding, rang;
VERB: plaatsen, opstellen, de plaats bepalen van;
USER: positie, stand, standpunt, ligging, standpunt van
GT
GD
C
H
L
M
O
positive
/ˈpɒz.ə.tɪv/ = NOUN: positief, positief getal, stellende trap, werkelijkheid;
ADJECTIVE: positief, zeker, stellig, constructief, bepaald, volstrekt, dogmatisch;
USER: positief, positieve, de positieve
GT
GD
C
H
L
M
O
positivity
/ˌpɒz.əˈtɪv.ə.ti/ = USER: positiviteit, Positivity,
GT
GD
C
H
L
M
O
possibilities
/ˌpɒs.əˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: mogelijkheid, bestaanbaarheid;
USER: mogelijkheden, mogelijke, mogelijk, mogelijkheid, mogelijkheden van
GT
GD
C
H
L
M
O
post
/pəʊst/ = NOUN: post, postkantoor, wachtpost, brievenbus, betrekking;
ADVERB: na, achter;
VERB: posten, boeken, aanplakken, posteren, op de post doen;
USER: post, posten, plaatsen, te plaatsen, berichten
GT
GD
C
H
L
M
O
poster
/ˈpəʊ.stər/ = NOUN: poster, affiche, aanplakbiljet, plakkaat, renbode, postpaard, aanplakker;
USER: poster, affiche, homepage, de homepage, poster van
GT
GD
C
H
L
M
O
postures
/ˈpɒs.tʃər/ = NOUN: houding, postuur, gestalte, toestand, staat;
USER: houdingen, houding, lichaamshoudingen, houdingen te
GT
GD
C
H
L
M
O
posturing
/ˈpɒs.tʃər.ɪŋ/ = ADJECTIVE: aanstellerig;
USER: aanstellerig, aanstellerij, het posturing, houding, geneuzel,
GT
GD
C
H
L
M
O
powered
/-paʊəd/ = ADJECTIVE: capaciteit;
USER: aangedreven, gevoed, powered, ingeschakeld
GT
GD
C
H
L
M
O
powerful
/ˈpaʊə.fəl/ = ADJECTIVE: krachtig, machtig, sterk, indrukwekkend, veelvermogend, vermogend;
USER: krachtig, machtig, krachtige, machtige, krachtiger
GT
GD
C
H
L
M
O
practice
/ˈpræk.tɪs/ = NOUN: praktijk, beoefening, gebruik, uitoefening, toepassing, aanwending;
VERB: oefenen, beoefenen, uitoefenen, toepassen, in praktijk brengen, instuderen;
USER: praktijk, de praktijk, praktijken, practice, oefenen
GT
GD
C
H
L
M
O
precepts
/ˈpriː.sept/ = NOUN: voorschrift, stelregel, grondregel, bevel, mandaat, schoolgeld;
USER: leefregels, voorschriften, grondregels, geboden, bevelen
GT
GD
C
H
L
M
O
precision
/prɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: nauwkeurigheid, juistheid, nauwgezetheid, accuratesse;
USER: nauwkeurigheid, precisie, nauwkeurig, nauwkeurige
GT
GD
C
H
L
M
O
preliminary
/priˈliməˌnerē/ = ADJECTIVE: voorafgaand, inleidend, preliminair;
NOUN: voorbereiding, inleiding;
USER: inleidend, voorafgaand, prejudiciële, voorlopige, voorlopig
GT
GD
C
H
L
M
O
present
/ˈprez.ənt/ = VERB: presenteren, voorleggen, voorstellen;
ADJECTIVE: present, aanwezig, tegenwoordig, onderhavig, actueel;
NOUN: cadeau, geschenk, het heden, tegenwoordige tijd;
USER: presenteren, aanwezig, te presenteren, stellen, aanwezige
GT
GD
C
H
L
M
O
presentation
/ˌprez.ənˈteɪ.ʃən/ = NOUN: presentatie, voorstelling, overlegging, indiening, voorlegging, aanbieding, optreden;
USER: presentatie, voorstelling, de presentatie, aanbiedingsvorm, overlegging
GT
GD
C
H
L
M
O
presentations
/ˌprez.ənˈteɪ.ʃən/ = NOUN: presentatie, voorstelling, overlegging, indiening, voorlegging, aanbieding, optreden;
USER: presentaties, presentatie, van presentaties, presentaties te
GT
GD
C
H
L
M
O
presenting
/prɪˈzent/ = VERB: presenteren, voorleggen, voorstellen, indienen, zich voordoen, aanbieden, overleggen, cadeau geven, de voordracht opmaken;
USER: presenteren, presentatie, presenteert, de presentatie, presenteren van
GT
GD
C
H
L
M
O
president
/ˈprez.ɪ.dənt/ = NOUN: president, voorzitter, directeur, preses, praeses, hoofd van bepalende colleges;
USER: president, voorzitter, de Voorzitter, voorzitter van
GT
GD
C
H
L
M
O
presidential
/ˈprez.ɪ.dənt/ = ADJECTIVE: presidents-, voorzitters-;
USER: presidents-, presidentiële, presidentieel, presidentsverkiezingen, presidents
GT
GD
C
H
L
M
O
press
/pres/ = VERB: drukken, dringen, pressen, opdringen, uitpersen, oppersen, knellen, uitdrukken, uitknijpen, prangen, presseren, zich verdringen;
NOUN: pers, drukpers, drukkerij, gedrang;
USER: drukken, pers, druk, op, druk op
GT
GD
C
H
L
M
O
pride
/praɪd/ = NOUN: trots, hoogmoed, luister;
USER: trots, hoogmoed, trots van, trots te, de trots
GT
GD
C
H
L
M
O
primal
/ˈpraɪ.məl/ = ADJECTIVE: oorsrponkelijk, voornaamst;
USER: oer, primal, oorspronkelijke, primaire
GT
GD
C
H
L
M
O
primordial
/prīˈmôrdēəl/ = ADJECTIVE: oer-, oorspronkelijk;
USER: oer-, oorspronkelijke, primordiale, fundamentele, primordiaal
GT
GD
C
H
L
M
O
principles
/ˈprɪn.sɪ.pl̩/ = NOUN: beginsel, principe, grondbeginsel, stelregel, element, bron, bestanddeel;
USER: principes, uitgangspunten, beginselen, beginselen van, de beginselen
GT
GD
C
H
L
M
O
priority
/praɪˈɒr.ɪ.ti/ = NOUN: prioriteit, voorrang;
USER: prioriteit, voorrang, prioritaire, prioritair, prioriteiten
GT
GD
C
H
L
M
O
priya
= USER: priya, van Priya,
GT
GD
C
H
L
M
O
prize
/praɪz/ = NOUN: prijs, hefkracht, beloning, premie, buit, voordeel, buitenkansje;
VERB: openbreken, waarderen, bekronen, op prijs stellen, bekronen met een prijs;
ADJECTIVE: bekroond, eersteklas, prima;
USER: prijs, prijzengeld, prijzenpot, prijzen, hoofdprijs
GT
GD
C
H
L
M
O
prizes
/praɪz/ = NOUN: prijs, hefkracht, beloning, premie, buit, voordeel, buitenkansje;
USER: prijzen, prijzen te
GT
GD
C
H
L
M
O
proc
GT
GD
C
H
L
M
O
proceedings
/prəˈsiːd/ = NOUN: werkzaamheden, handelingen, notulen, gebeurtenissen, rechtsvervolging instellen;
USER: werkzaamheden, procedure, procedures, geding, de procedure
GT
GD
C
H
L
M
O
process
/ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé;
VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen;
USER: procede, werkwijze, proces, taak
GT
GD
C
H
L
M
O
processes
/ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé;
VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen;
USER: processen, procedes, werkwijzen, proces
GT
GD
C
H
L
M
O
produced
/prəˈd(y)o͞os,prō-/ = VERB: produceren, opleveren, voortbrengen, overleggen, teweegbrengen, opbrengen, afwerpen, bijbrengen, te voorschijn brengen, voor de dag halen;
USER: geproduceerd, geproduceerde, produceerde, vervaardigd, verkregen
GT
GD
C
H
L
M
O
producing
/prəˈd(y)o͞os,prō-/ = VERB: produceren, opleveren, voortbrengen, overleggen, teweegbrengen, opbrengen, afwerpen, bijbrengen, te voorschijn brengen, voor de dag halen;
USER: producerende, produceren, het produceren, productie, produceert
GT
GD
C
H
L
M
O
product
/ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht;
USER: product, produkt, artikel, producten
GT
GD
C
H
L
M
O
production
/prəˈdʌk.ʃən/ = NOUN: productie, produktie, product, voortbrenging, produkt, voortbrengsel;
USER: productie, de productie, produktie, productie van
GT
GD
C
H
L
M
O
products
/ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht;
USER: producten, produkten, produkten die, producten van, artikelen
GT
GD
C
H
L
M
O
prof
/prɒf/ = USER: prof, prof., prof.dr., prof. dr.
GT
GD
C
H
L
M
O
professional
/prəˈfeʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: professioneel, beroeps-, deskundig, van beroep, vak-, ambts-;
NOUN: vakman;
USER: professioneel, professionele, professional, beroepsmatig, beroeps
GT
GD
C
H
L
M
O
professor
/prəˈfes.ər/ = NOUN: hoogleraar, professor, belijder, vakman, beroeps;
USER: professor, hoogleraar, hoofddocent, professor in, prof.
GT
GD
C
H
L
M
O
professors
/prəˈfes.ər/ = NOUN: hoogleraar, professor, belijder, vakman, beroeps;
USER: professoren, hoogleraren, docenten, belijders, hoogleraar
GT
GD
C
H
L
M
O
proficient
/prəˈfɪʃ.ənt/ = ADJECTIVE: bedreven, bekwaam, vaardig;
NOUN: meester, vergevorderde;
USER: bedreven, bekwaam, vaardig, bekwamen, vakkundig
GT
GD
C
H
L
M
O
profit
/ˈprɒf.ɪt/ = NOUN: winst, voordeel, baat, profijt, nut, gewin, verdienste;
VERB: baten, helpen, voordeel afwerpen voor, van nut zijn;
USER: winst, profit, resultaat, voordeel
GT
GD
C
H
L
M
O
program
/ˈprəʊ.ɡræm/ = NOUN: programma, program, programmaboekje, agenda;
VERB: programmeren;
USER: programma, het programma, programma van, programma voor
GT
GD
C
H
L
M
O
programme
/ˈprəʊ.ɡræm/ = NOUN: programma, programma, program, program, programmaboekje, programmaboekje, agenda, agenda;
VERB: programmeren;
USER: programma, het programma, programma van, programma voor
GT
GD
C
H
L
M
O
programmed
/ˈprəʊ.ɡræm/ = VERB: programmeren;
USER: geprogrammeerde, geprogrammeerd, ingestelde, de geprogrammeerde
GT
GD
C
H
L
M
O
programming
/ˈprōˌgram,-grəm/ = VERB: programmeren;
USER: programmering, programmeren, de programmering, programmeer, programmeertaal
GT
GD
C
H
L
M
O
progress
/ˈprəʊ.ɡres/ = NOUN: vooruitgang, voortgang, verloop, vordering, verbetering, stand van zaken, toeneming, beterschap;
VERB: vooruitgaan, vooruitkomen, opschieten, vordering maken, aan de gang zijn;
USER: vooruitgang, voortgang, vorderingen, de vooruitgang, de voortgang
GT
GD
C
H
L
M
O
project
/ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten;
NOUN: plan, ontwerp, onderneming;
USER: project, projecten, het project
GT
GD
C
H
L
M
O
projects
/ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten;
NOUN: plan, ontwerp, onderneming;
USER: projecten, projecten die, project
GT
GD
C
H
L
M
O
promenade
/ˌprɒm.əˈnɑːd/ = NOUN: promenade, wandeling, wandelplaats, wandeldek, wandeldreef, wandelrit;
VERB: wandelen, rondrijden, rondleiden;
USER: promenade, boulevard, lopen, promenade van, promenade langs
GT
GD
C
H
L
M
O
prominently
/ˈprɒm.ɪ.nənt/ = USER: prominent, opvallend, duidelijk, prominente, prominente plaats
GT
GD
C
H
L
M
O
prophets
/ˈprɒf.ɪt/ = NOUN: profeet, voorzegger, voorspeler
GT
GD
C
H
L
M
O
proposal
/prəˈpəʊ.zəl/ = NOUN: voorstel, aanbod, aanzoek, huwelijksaanzoek;
USER: voorstel, voorstel van, het voorstel, het voorstel van
GT
GD
C
H
L
M
O
proposals
/prəˈpəʊ.zəl/ = NOUN: voorstel, aanbod, aanzoek, huwelijksaanzoek;
USER: voorstellen, indienen van voorstellen, het indienen van voorstellen, voorstellen van, de voorstellen
GT
GD
C
H
L
M
O
proposed
/prəˈpəʊz/ = VERB: voorstellen, bieden, voorleggen, van plan zijn, aanzoeken, zich voorstellen, uitloven, zich voornemen, aanbieden;
USER: voorgesteld, voorgestelde, stelde, voorstel
GT
GD
C
H
L
M
O
props
/prɒp/ = NOUN: rekwisieten, toneelrekwisieten;
USER: rekwisieten, props, steunen, attributen, stutten
GT
GD
C
H
L
M
O
propulsion
/prəˈpʌl.ʃən/ = NOUN: voortstuwing, stuwkracht;
USER: voortstuwing, aandrijving, voortstuwingssystemen, aandrijfsystemen, aandrijfsysteem
GT
GD
C
H
L
M
O
prostheses
/ˈprɒs.θiː.sɪs/ = USER: prothese
GT
GD
C
H
L
M
O
prosthetics
= USER: protheses, prothesen, prothetiek, prothetische, prosthetics
GT
GD
C
H
L
M
O
protection
/prəˈtek.ʃən/ = NOUN: bescherming, protectie, beschutting, hoede, protectionisme, gunst, vrijgeleide;
USER: bescherming, bescherming van, de bescherming, de bescherming van, beveiliging
GT
GD
C
H
L
M
O
prototypes
/ˈprəʊ.tə.taɪp/ = NOUN: prototype;
USER: prototypes, prototypen, prototype, prototypes te
GT
GD
C
H
L
M
O
prototyping
/ˈprōtəˌtīp/ = USER: prototyping, prototypes, prototype, prototypen, prototypering
GT
GD
C
H
L
M
O
protruded
/prəˈtruːd/ = VERB: uitsteken, uitpuilen, vooruitduwen, vooruitsteken, opdringen;
USER: staken, uitstak, puilden, vooruitgestoken, stak,
GT
GD
C
H
L
M
O
provide
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden
GT
GD
C
H
L
M
O
provided
/prəˈvīd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: verstrekt, mits, voorwaarde, voorzien, op voorwaarde
GT
GD
C
H
L
M
O
providence
/ˈprɒv.ɪ.dəns/ = NOUN: voorzorg, voorzieningheid, zuinigheid, vooruitziendheid;
USER: voorzienigheid, Providence, de voorzienigheid, in Providence
GT
GD
C
H
L
M
O
providing
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren
GT
GD
C
H
L
M
O
psychoactive
/sʌɪkəʊˈaktɪv/ = USER: psychoactieve, psychoactief, van psychoactieve, psycho,
GT
GD
C
H
L
M
O
psychological
/ˌsaɪ.kəlˈɒdʒ.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: psychologisch;
USER: psychologisch, psychologische, psychische, psychisch
GT
GD
C
H
L
M
O
public
/ˈpʌb.lɪk/ = NOUN: publiek, herberg;
ADJECTIVE: openbaar, publiek, algemeen, openlijk, ruchtbaar, staats-, volks-;
USER: publiek, openbaar, openbare, publieke, de openbare
GT
GD
C
H
L
M
O
publications
/ˌpʌblɪˈkeɪʃən/ = NOUN: uitgave, publikatie, openbaarmaking, blad, afkondiging, uitgaaf, nummer;
USER: publicaties, publikaties, Publicatiebureau, Publications, uitgaven
GT
GD
C
H
L
M
O
published
/ˈpʌb.lɪʃ/ = VERB: publiceren, uitgeven, openbaar maken, bekend maken, afkondigen, emitteren, in omloop brengen;
USER: gepubliceerd, verschenen, publiceerde, gepubliceerde, bekendgemaakt
GT
GD
C
H
L
M
O
pumpkin
/ˈpʌmp.kɪn/ = NOUN: pompoen, verwaande kwast;
USER: pompoen, pumpkin, pompoen van
GT
GD
C
H
L
M
O
punk
/pʌŋk/ = NOUN: punker, tondel, tonderzwam, tonder, zwam, verrot hout, rommel, homoseksualist, prostituée;
ADJECTIVE: punk-, waardeloos, beroerd, rot-, snert-;
USER: punker, punk, punker van
GT
GD
C
H
L
M
O
pursuit
/pəˈsjuːt/ = NOUN: achtervolging, jacht, vervolging, het streven, beoefening, najaging;
USER: achtervolging, uitoefening, streven, nastreven, de uitoefening
GT
GD
C
H
L
M
O
push
/pʊʃ/ = VERB: duwen, schuiven, dringen, drijven, stoten, aanzetten, aandringen op, aanduwen;
NOUN: druk, duw, drukknop, stoot;
USER: duwen, duw, druk, push, te duwen
GT
GD
C
H
L
M
O
put
/pʊt/ = VERB: zetten, stellen, leggen, plaatsen, doen, steken, zeggen, uitdrukken, bergen, aanspannen;
NOUN: baissepremie, worp van gewicht, optie van verkoop, zachte slag met golfstok;
USER: zetten, leggen, zet, gezet, stellen
GT
GD
C
H
L
M
O
quill
/kwɪl/ = NOUN: schacht, veer, pen, slagpen, spoel, veren pen, stekel, tandenstoker, pijp;
USER: schacht, veer, slagpen, pen, ganzenveer
GT
GD
C
H
L
M
O
r
/ɑr/ = USER: r, O,
GT
GD
C
H
L
M
O
radio
/ˈreɪ.di.əʊ/ = NOUN: radio, radiotelefonie, radiotelegram;
ADJECTIVE: radio-;
VERB: via de radio uitzenden, draadloos telegraferen, via de radio seinen, met radium behandelen;
USER: radio, radio In, draadloze
GT
GD
C
H
L
M
O
radioactive
/ˌrādēōˈaktiv/ = ADJECTIVE: radioaktief;
USER: radioactieve, radioactief, van radioactief
GT
GD
C
H
L
M
O
raising
/rāz/ = NOUN: verheffing;
USER: verhogen, verhoging, het verhogen van, het verhogen, verhogen van
GT
GD
C
H
L
M
O
ranked
/ræŋk/ = VERB: ordenen, scharen, indelen, opstellen, schatten, een rang hebben, in 't gelid plaatsen, op één lijn plaatsen;
USER: gerangschikt, volgorde, op volgorde, gerangschikt op, in volgorde
GT
GD
C
H
L
M
O
rapid
/ˈræp.ɪd/ = ADJECTIVE: snel, spoedig, vlug, snelwerkend, haastig, gezwind, gauw, steil;
NOUN: stroomversnelling, snelvuur;
USER: snel, snelle, een snelle, de snelle, snellere
GT
GD
C
H
L
M
O
realistic
/ˌrɪəˈlɪs.tɪk/ = ADJECTIVE: realistisch;
USER: realistisch, realistische, realistischer, reële, reëel
GT
GD
C
H
L
M
O
reality
/riˈæl.ɪ.ti/ = NOUN: realiteit;
USER: realiteit, werkelijkheid, de werkelijkheid, de realiteit, reality
GT
GD
C
H
L
M
O
realization
/ˌrɪə.laɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: realisatie, verwezenlijking, besef, bewustzijn, te-geldemaking;
USER: realisatie, besef, verwezenlijking, realiseren, uitvoering
GT
GD
C
H
L
M
O
realizing
/ˈrɪə.laɪz/ = VERB: realiseren, beseffen, verwezenlijken, begrijpen, maken, halen, verwerkelijken, opbrengen, zich voorstellen, bevatten, te geld maken, winst maken;
USER: realiseren, het realiseren, het realiseren van, realiseren van, realisatie
GT
GD
C
H
L
M
O
reasoning
/ˈriː.zən.ɪŋ/ = NOUN: redenering;
USER: redenering, motivering, redeneren, redenering van, redeneringen
GT
GD
C
H
L
M
O
received
/rɪˈsiːvd/ = VERB: ontvangen, krijgen, opnemen, aannemen, aanvaarden, in ontvangst nemen, bekomen, accepteren, recipiëren, helen;
USER: ontvangen, ontving, gekregen, kreeg, kregen
GT
GD
C
H
L
M
O
receiving
/rɪˈsiːv/ = VERB: ontvangen, krijgen, opnemen, aannemen, aanvaarden, in ontvangst nemen, bekomen, accepteren, recipiëren, helen;
USER: ontvangende, ontvangen, het ontvangen, ontvangst, ontvangt
GT
GD
C
H
L
M
O
recipient
/rɪˈsɪp.i.ənt/ = NOUN: recipiënt;
ADJECTIVE: ontvangend, ontvankelijk, opnemend;
USER: recipiënt, ontvangend, ontvanger, begunstigde, ontvangende
GT
GD
C
H
L
M
O
recommended
/ˌrek.əˈmend/ = ADJECTIVE: aanbevolen;
USER: aanbevolen, aangeraden, aangeraden worden, bevelen, die aangeraden
GT
GD
C
H
L
M
O
reconsider
/ˌrēkənˈsidər/ = VERB: herzien, opnieuw overwegen, in overweging nemen;
USER: herzien, heroverwegen, opnieuw, te heroverwegen, te herzien
GT
GD
C
H
L
M
O
reconstructive
/ˌriː.kənˈstrʌk.tɪv/ = ADJECTIVE: reconstructief;
USER: reconstructief, de reconstructieve, reconstructieve, reconstructie, reconstructive,
GT
GD
C
H
L
M
O
recruited
/rɪˈkruːt/ = VERB: werven, aanwerven, recruteren, nieuwe kracht geven, aanvullen, herstellen, aansterken, versterken, weer op krachten komen;
USER: aangeworven, geworven, gerekruteerd, gerecruteerd, aangetrokken
GT
GD
C
H
L
M
O
reducing
/rɪˈdjuːs/ = NOUN: vermindering, vermageringsdieet;
USER: vermindering, verminderen, verminderen van, het verminderen, het verminderen van
GT
GD
C
H
L
M
O
reflecting
/rɪˈflekt/ = VERB: reflecteren, nadenken, spiegelen, terugkaatsen, terugwerpen, blaam werpen;
USER: reflecterende, reflecterend, weerspiegelen, weerspiegeling, weerspiegelt
GT
GD
C
H
L
M
O
regularly
/ˈreɡ.jʊ.lər/ = ADVERB: regelmatig, geregeld, vaak, dikwijls, menigmaal, gedurig;
USER: regelmatig, geregeld, regelmatig te, regelmatige, regelmatig op
GT
GD
C
H
L
M
O
relate
/rɪˈleɪt/ = VERB: vertellen, verhalen, debiteren, toeschrijven aan, in verband brengen met;
USER: vertellen, betrekking, betrekking hebben, hebben betrekking, verband
GT
GD
C
H
L
M
O
related
/rɪˈleɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verwant, aanverwant, in verband staand;
USER: gerelateerd, verwant, verband, verbonden, betrekking
GT
GD
C
H
L
M
O
relationships
/rɪˈleɪ.ʃən.ʃɪp/ = NOUN: verhouding, verwantschap, familiebetrekking, aanverwantschap;
USER: relaties, verhoudingen, relatie, betrekkingen, verbanden
GT
GD
C
H
L
M
O
release
/rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing;
VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen;
USER: vrijgeven, los, vrij, loslaten, loslaat
GT
GD
C
H
L
M
O
released
/rɪˈliːs/ = VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen;
USER: vrijgegeven, uitgebracht, vrijgelaten, losgelaten, bezit
GT
GD
C
H
L
M
O
releases
/rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing;
USER: releases, persberichten, versies, uitgaven, uitstoot
GT
GD
C
H
L
M
O
releasing
/rɪˈliːs/ = VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen;
USER: vrijgeven, het vrijgeven, loslaten, het vrijgeven van, vrijgeven van
GT
GD
C
H
L
M
O
remember
/rɪˈmem.bər/ = VERB: herinneren, onthouden, niet vergeten, gedenken, zich herinneren, herdenken, denken aan;
USER: onthouden, herinneren, niet vergeten, gedenken, herinner
GT
GD
C
H
L
M
O
renaissance
/rəˈneɪ.səns/ = NOUN: Renaissance;
USER: Renaissance, de Renaissance, reis renaissance, wedergeboorte
GT
GD
C
H
L
M
O
renowned
/rɪˈnaʊnd/ = ADJECTIVE: beroemd, vermaard, befaamd;
USER: vermaard, beroemd, befaamd, gerenommeerde, beroemde
GT
GD
C
H
L
M
O
repeatedly
/rɪˈpiː.tɪd.li/ = ADVERB: herhaaldelijk, meermaals, bij herhaling, meermalen;
USER: herhaaldelijk, meermaals, herhaaldelijk op, malen, herhaald
GT
GD
C
H
L
M
O
report
/rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren;
NOUN: verslag, rapport, bericht, slag, gerucht, knal, formulier;
USER: rapporteren, melden, verslag, verslag uit, te melden
GT
GD
C
H
L
M
O
represented
/ˌrepriˈzent/ = VERB: vertegenwoordigen, voorstellen, weergeven, verbeelden, uitbeelden, afbeelden;
USER: vertegenwoordigd, vertegenwoordigde, weergegeven, voorgesteld, vertegenwoordigers
GT
GD
C
H
L
M
O
representing
/ˌrep.rɪˈzent/ = VERB: vertegenwoordigen, voorstellen, weergeven, verbeelden, uitbeelden, afbeelden;
USER: wat neerkomt, vertegenwoordigen, wat neerkomt op, neerkomt, vertegenwoordigt
GT
GD
C
H
L
M
O
requirements
/rɪˈkwaɪə.mənt/ = NOUN: vereiste, eis, behoefte;
USER: eisen, vereisten, voorschriften, behoeften, voorwaarden
GT
GD
C
H
L
M
O
requires
/rɪˈkwaɪər/ = VERB: vereisen, eisen, verlangen, moeten, vergen, nodig hebben, behoeven, hoeven, vorderen;
USER: vereist, vraagt, vergt, nodig, moet
GT
GD
C
H
L
M
O
research
/ˈrēˌsərCH,riˈsərCH/ = NOUN: onderzoek, speurwerk, navorsing, onderzoekingswerk, speurtocht, nasporing;
VERB: onderzoeken;
ADJECTIVE: onderzoekings-,, onderzoeksactiviteiten, onderzoeks
GT
GD
C
H
L
M
O
researcher
/rɪˈsɜːtʃ/ = NOUN: onderzoeker;
USER: onderzoeker, onderzoekers, onderzoekster
GT
GD
C
H
L
M
O
researching
/rɪˈsɜːtʃ/ = VERB: onderzoeken;
USER: onderzoeken, onderzoek, het onderzoeken, het onderzoeken van, onderzoek naar
GT
GD
C
H
L
M
O
resort
/rɪˈzɔːt/ = NOUN: toevlucht;
USER: toevlucht, toevlucht nemen, vakantieplek, toevlucht te, hun toevlucht
GT
GD
C
H
L
M
O
resorts
/rɪˈzɔːt/ = NOUN: toevlucht;
USER: resorts, toevlucht, plaatsen
GT
GD
C
H
L
M
O
resources
/ˈrēˌsôrs,ˈrēˈzôrs,riˈsôrs,riˈzôrs/ = NOUN: middelen, geldmiddelen, remedie, weg;
USER: middelen, hulpmiddelen, hulpmiddelen voor, hulpbronnen, bronnen
GT
GD
C
H
L
M
O
respirator
/ˈrespəˌrātər/ = NOUN: respirator;
USER: respirator, masker, ademhalingstoestel, ademhalingsapparaat, gasmasker
GT
GD
C
H
L
M
O
respirators
/ˈrespəˌrātər/ = NOUN: respirator;
USER: ademhalingstoestellen, gasmaskers, stofmaskers, ademhalingstoestel, ademhalingstoestel te,
GT
GD
C
H
L
M
O
respiratory
/ˈrespərəˌtôrē,riˈspīrə-/ = ADJECTIVE: ademhalings;
USER: ademhalings, respiratoire, luchtwegen, ademhalingswegen, ademhaling
GT
GD
C
H
L
M
O
response
/rɪˈspɒns/ = NOUN: antwoord;
USER: antwoord, reactie, respons, aanleiding, response
GT
GD
C
H
L
M
O
resulting
/rɪˈzʌl.tɪŋ/ = USER: resulterend, resulterende, wat resulteert, resulteert, gevolg
GT
GD
C
H
L
M
O
results
/rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit;
VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen;
USER: resultaten, resultaat, results, de resultaten, uitslagen
GT
GD
C
H
L
M
O
resurrection
/ˌrez.ərˈek.ʃən/ = NOUN: verrijzenis, herrijzenis;
USER: verrijzenis, herrijzenis, opstanding, wederopstanding, de opstanding
GT
GD
C
H
L
M
O
retail
/ˈriː.teɪl/ = NOUN: kleinhandel;
ADJECTIVE: in het klein;
VERB: in het klein verkopen, omstandig verhalen, rondvertellen, in kleuren en geuren vertellen;
USER: kleinhandel, retail, detailhandel, verkoopprijs
GT
GD
C
H
L
M
O
retain
/rɪˈteɪn/ = VERB: behouden, houden, vasthouden, onthouden, aanhouden, tegenhouden, reserveren, detineren;
USER: behouden, houden, te behouden, behoudt, bewaren
GT
GD
C
H
L
M
O
retractable
/rɪˈtrækt/ = USER: intrekbare, intrekbaar, inschuifbare, uitschuifbare, oprolbare
GT
GD
C
H
L
M
O
revenues
/ˈrev.ən.juː/ = NOUN: revenuen;
USER: inkomsten, opbrengsten, omzet, ontvangsten, de inkomsten
GT
GD
C
H
L
M
O
review
/rɪˈvjuː/ = NOUN: recensie, herziening, overzicht, tijdschrift, revue, parade, boekbeoordeling, terugblik, wapenschouwing, maandschrift, inspectie;
VERB: herzien, bespreken, recenseren, overzien, overzicht geven van, in ogenschouw nemen, laten paraderen, terugzien op;
USER: beoordelen, herzien, reactie, te beoordelen, recenseer
GT
GD
C
H
L
M
O
reviewed
/ˌpɪə.rɪˈvjuː/ = VERB: herzien, bespreken, recenseren, overzien, overzicht geven van, in ogenschouw nemen, laten paraderen, terugzien op
GT
GD
C
H
L
M
O
reviewing
/rɪˈvjuː/ = VERB: herzien, bespreken, recenseren, overzien, overzicht geven van, in ogenschouw nemen, laten paraderen, terugzien op;
USER: herziening, reviewing, herziening van, herzien, de herziening
GT
GD
C
H
L
M
O
reviews
/rɪˈvjuː/ = NOUN: recensie, herziening, overzicht, tijdschrift, revue, parade, boekbeoordeling;
VERB: herzien, bespreken, recenseren, overzien, overzicht geven van;
USER: beoordelingen, reviews, beoordelingen van, review, beoordelingen door
GT
GD
C
H
L
M
O
revolution
/ˌrev.əˈluː.ʃən/ = NOUN: revolutie, omwenteling, omloop, toer, kring;
USER: revolutie, omwenteling, de revolutie, revolution, revolutie van
GT
GD
C
H
L
M
O
reynolds
= USER: reynolds, van reynolds, Reynoldsgetal
GT
GD
C
H
L
M
O
rides
/raɪd/ = NOUN: rit, ritje, rijtoer, rijtoertje;
VERB: rijden, berijden;
USER: ritten, rides, ritjes, rijdt, attracties
GT
GD
C
H
L
M
O
rise
/raɪz/ = VERB: stijgen, opstaan, rijzen, verrijzen, gaan staan, boven komen;
NOUN: rijzing;
USER: stijgen, opstaan, rijzen, toenemen, stijging
GT
GD
C
H
L
M
O
rituals
/ˈrɪt.ju.əl/ = NOUN: ritueel, rituaal;
USER: rituelen, ritueel
GT
GD
C
H
L
M
O
river
/ˈrɪv.ər/ = NOUN: rivier, stroom;
ADJECTIVE: rivier-;
USER: rivier, River, rivier de, de rivier, rivier van
GT
GD
C
H
L
M
O
ro
GT
GD
C
H
L
M
O
roadmap
/ˈrōdmap/ = USER: roadmap, routekaart, stappenplan, draaiboek, wegenkaart,
GT
GD
C
H
L
M
O
robot
/ˈrəʊ.bɒt/ = NOUN: robot, machinemens, automatisch verkeerssein;
ADJECTIVE: automatisch;
USER: robot, de robot
GT
GD
C
H
L
M
O
robotic
/rəʊˈbɒt.ɪk/ = USER: robotachtige, robotic, robot, robotachtig, gerobotiseerde
GT
GD
C
H
L
M
O
robotics
/rəʊˈbɒt.ɪks/ = USER: robotica, robotics, robots, de robotica, robotica van
GT
GD
C
H
L
M
O
robots
/ˈrəʊ.bɒt/ = NOUN: robot, machinemens, automatisch verkeerssein;
USER: robots, robot, robots te, robotten
GT
GD
C
H
L
M
O
rock
/rɒk/ = NOUN: rots, steen, gesteente, rotsblok, klip, rif;
VERB: schommelen, wiegen, wiegelen, doen schudden, balanceren;
ADJECTIVE: steenrots;
USER: rots, gesteente, steen, de Rots, Rock
GT
GD
C
H
L
M
O
rode
/rəʊd/ = VERB: rijden, berijden;
USER: reed, bereed, bereden, reden, Meuwissen
GT
GD
C
H
L
M
O
role
/rəʊl/ = NOUN: rol, monsterrol;
USER: rol, rol van, rol spelen, de rol, taak
GT
GD
C
H
L
M
O
room
/ruːm/ = NOUN: kamer, ruimte, zaal, gelegenheid, speling, bestek, wereldruim, aanleiding, oorzaak, reden;
USER: kamer, ruimte, zaal, kamers, room
GT
GD
C
H
L
M
O
ros
GT
GD
C
H
L
M
O
round
/raʊnd/ = NOUN: ronde, rond, rondje, serie, schot, schijf;
ADJECTIVE: rond, stevig, flink;
VERB: ronden;
ADVERB: rondom, in het rond;
USER: ronde, ronden, rond, afronden, rondom
GT
GD
C
H
L
M
O
roundup
/ˈroundˌəp/ = USER: roundup, De verzameling, verzameling, De verzameling van, verzameling van het
GT
GD
C
H
L
M
O
rover
/ˈrōvər/ = NOUN: zwerver;
USER: zwerver, rover
GT
GD
C
H
L
M
O
rpa
= USER: RPA, de RPA, van RPA,
GT
GD
C
H
L
M
O
rules
/ruːl/ = NOUN: reglement;
USER: reglement, regels, voorschriften, bepalingen, regeling
GT
GD
C
H
L
M
O
run
/rʌn/ = VERB: lopen, voeren, rennen, verlopen, leiden, laten lopen, doorlopen, hardlopen, besturen, stromen;
NOUN: loop, periode;
USER: lopen, rennen, voeren, draaien, uitvoeren
GT
GD
C
H
L
M
O
running
/ˈrʌn.ɪŋ/ = ADJECTIVE: lopend;
USER: lopend, actief, actief is, lopen, lopende
GT
GD
C
H
L
M
O
s
= USER: s, en, Tussen, jaren, is
GT
GD
C
H
L
M
O
safe
/seɪf/ = ADJECTIVE: veilig, safe, zeker, beveiligd, betrouwbaar, behouden, gerust, vrij, vertrouwd, geborgen;
NOUN: kluis, brandkast;
USER: veilig, safe, brandkast, kluis, veilige
GT
GD
C
H
L
M
O
safety
/ˈseɪf.ti/ = NOUN: veiligheid, zekerheid, betrouwbaarheid;
ADJECTIVE: reddings-;
USER: veiligheid, de veiligheid, veiligheid van, veiligheids
GT
GD
C
H
L
M
O
sales
/seɪl/ = NOUN: uitverkoop;
USER: verkoop, omzet, sales, verkopen, de verkoop
GT
GD
C
H
L
M
O
same
/seɪm/ = PRONOUN: dezelfde, hetzelfde, zelfde, identiek, bovengenoemde, dito, genoende;
ADVERB: eender, op dezelfde wijze;
ADJECTIVE: eentonig;
USER: zelfde, hetzelfde, dezelfde, gelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
san
/sæn.ænˌdreɪ.əsˈfɒlt/ = USER: san, in San, van San
GT
GD
C
H
L
M
O
sausage
/ˈsɒs.ɪdʒ/ = NOUN: worst, saucijs, beuling, observatieballon, kabelballon;
USER: worst, worstjes, sausage, worsten, beuling
GT
GD
C
H
L
M
O
scale
/skeɪl/ = NOUN: schaal, weegschaal, toonladder, schub, aanslag, ketelsteen, maatstaf, toonschaal, reeks, tandsteen;
VERB: schubben, meten;
USER: schaal, weegschaal, omvang, grootschalige, Kleinschalig
GT
GD
C
H
L
M
O
scenic
/ˈsiː.nɪk/ = ADJECTIVE: toneel-, schilderachtig, dramatisch, verhalend, hoogdravend, geveinsd, in beeld;
USER: schilderachtig, schilderachtige, toneel, mooie, landschappelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
scheduled
/ˈʃed.juːl/ = VERB: tabel maken van, in een tabel opnemen;
USER: gepland, geplande, geregelde, aangekonigd, gespeelde
GT
GD
C
H
L
M
O
scheming
/skiːm/ = VERB: ontwerpen, intrigeren, beramen, plannen maken, konkelen;
USER: gekonkel, sluwe, scheming, intriges, intrigerende
GT
GD
C
H
L
M
O
scholarship
/ˈskɒl.ə.ʃɪp/ = NOUN: beurs, studiebeurs, wetenschap, geleerdheid;
USER: beurs, studiebeurs, geleerdheid, wetenschap, beurzenprogramma
GT
GD
C
H
L
M
O
school
/skuːl/ = NOUN: school, schoolgebouw, schooltijd, leerschool, universiteit, faculteit, schoollokaal;
ADJECTIVE: school-;
VERB: scholen, leren, onderwijzen, onderrichten;
USER: school, schoolgroep, scholen, school het
GT
GD
C
H
L
M
O
schools
/skuːl/ = NOUN: universitaire examens, de scholastieken;
USER: scholen, school, onderwijs, scholen in, de scholen
GT
GD
C
H
L
M
O
sci
/ˈsaɪ.faɪ/ = USER: sci, sc i, sc, sc.i, Sciencefiction
GT
GD
C
H
L
M
O
science
/saɪəns/ = NOUN: wetenschap, natuurwetenschap, kennis, techniek, kunde, geoefendheid;
ADJECTIVE: wetenschappelijk;
USER: wetenschap, Science, de wetenschap, wetenschappelijke, Wetenschappen
GT
GD
C
H
L
M
O
sciences
/saɪəns/ = NOUN: wis- en natuurkunde;
USER: wetenschappen, sciences, wetenschap, Natuurwetenschappen, wetenschappen van
GT
GD
C
H
L
M
O
scientific
/ˌsīənˈtifik/ = ADJECTIVE: wetenschappelijk;
USER: wetenschappelijk, wetenschappelijke, de wetenschappelijke, wetenschap
GT
GD
C
H
L
M
O
scientist
/ˈsaɪən.tɪst/ = NOUN: wetenschapper, geleerde, natuurkundige, bioloog, scheikundige, natuurfilosoof;
USER: wetenschapper, wetenschappers, scientist, geleerde, wetenschapper die
GT
GD
C
H
L
M
O
scientists
/ˈsaɪən.tɪst/ = NOUN: wetenschapper, geleerde, natuurkundige, bioloog, scheikundige, natuurfilosoof;
USER: wetenschappers, onderzoekers, de wetenschappers
GT
GD
C
H
L
M
O
sculpted
/skʌlpt/ = VERB: beeldhouwen, boetseren, vormen;
USER: gebeeldhouwd, gebeeldhouwde, beeldhouwde, gesculpteerd, geboetseerd,
GT
GD
C
H
L
M
O
sculpting
/skʌlpt/ = VERB: beeldhouwen, boetseren, vormen;
USER: beeldhouwen, sculpting, het beeldhouwen, boetseren, beeldhouwkunst,
GT
GD
C
H
L
M
O
sculptor
/ˈskʌlp.tər/ = NOUN: beeldhouwer;
USER: beeldhouwer, sculptor, beeldhouwster
GT
GD
C
H
L
M
O
sculptural
/ˈskʌlp.tʃər/ = ADJECTIVE: sculpturaal, gebeeldhouwd, beeldhouw-, beeldhouwders-;
USER: sculpturaal, beeldengroep, gebeeldhouwd, gebeeldhouwde, beeldende,
GT
GD
C
H
L
M
O
sculpture
/ˈskʌlp.tʃər/ = NOUN: sculptuur, beeldhouwwerk, beeldhouwkunst;
VERB: beeldhouwen, boetseren, uithakken, vormen, uithouwen;
USER: sculptuur, beeldhouwkunst, beeldhouwwerk, beeld, gebeeldhouwd kunstwerk
GT
GD
C
H
L
M
O
sculptures
/ˈskʌlp.tʃər/ = NOUN: sculptuur, beeldhouwwerk, beeldhouwkunst;
USER: sculpturen, beeldhouwwerken, beelden, Sculptures, beeldhouwwerken van
GT
GD
C
H
L
M
O
scuttling
/ˈskədl/ = USER: zinken, scuttling, kelderen, zinken brengen, tot zinken brengen,
GT
GD
C
H
L
M
O
sea
/siː/ = NOUN: zee, zeewater, massa, stortzee, groot aantal;
ADJECTIVE: zee-;
USER: zee, overzees, op zee, de zee, sea
GT
GD
C
H
L
M
O
seashells
/ˈsiː.ʃel/ = USER: zeeschelpen, schelpen, seashells,
GT
GD
C
H
L
M
O
seaweed
/ˈsiː.wiːd/ = NOUN: zeewier, wier, zeegras, alge;
USER: zeewier, algen, wier, zeegras
GT
GD
C
H
L
M
O
second
/ˈsek.ənd/ = USER: second-, second, tweede, ander;
NOUN: de tweede, seconde, nummer twee, ogenblikje, secondant, tweede stem, tweede portie;
ADVERB: ten tweede, in de tweede plaats;
USER: tweede, seconde, de tweede, ten tweede
GT
GD
C
H
L
M
O
secretary
/ˈsek.rə.tər.i/ = NOUN: secretaris, secretaresse, minister, secretaire, geheimschrijver, schrijftafel;
USER: secretaris, secretaresse, secretaris van, Secretary
GT
GD
C
H
L
M
O
section
/ˈsek.ʃən/ = NOUN: sectie, afdeling, gedeelte, artikel, paragraaf, onderdeel, doorsnede, vak, lid, profiel, traject, baanvak;
USER: sectie, paragraaf, afdeling, gedeelte, artikel
GT
GD
C
H
L
M
O
secured
/sɪˈkjʊər/ = VERB: beveiligen, verzekeren, waarborgen, bevestigen, vastzetten, bemachtigen, fixeren, vastleggen, sluiten, versterken, grendelen, opbergen, in veiligheid brengen, opsluiten, bepalen, bespreken;
USER: beveiligd, verzekerd, bevestigd, vastgezet, gewaarborgd
GT
GD
C
H
L
M
O
see
/siː/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven, aantreffen, bedenken, snappen, vernemen, te weten komen, oppassen, zorg dragen, zich voorstellen, overdenken, toelaten, ontvangen, bestrijken, bisschopszetel;
USER: zien, bekijken, te bekijken, zie, te zien
GT
GD
C
H
L
M
O
seed
/siːd/ = NOUN: zaad, zaadje, kiem, kuit;
VERB: zaaien, bezaaien, van de zaden ontdoen, in het zaad schieten;
USER: zaad, zaadje, zaaizaad, zaden, seed
GT
GD
C
H
L
M
O
seeking
/siːk/ = VERB: zoeken, trachten, opzoeken, uitkijken naar, afzoeken, uitzien naar, doorzoeken;
USER: op zoek naar, zoek, zoeken, zoek naar, op zoek
GT
GD
C
H
L
M
O
seeks
/siːk/ = VERB: zoeken, trachten, opzoeken, uitkijken naar, afzoeken, uitzien naar, doorzoeken;
USER: streeft, zoekt, tracht, beoogt, wil
GT
GD
C
H
L
M
O
seen
/siːn/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven;
USER: gezien, zien, zichtbaar, beschouwd, zichtbaar is
GT
GD
C
H
L
M
O
select
/sɪˈlekt/ = VERB: kiezen, uitkiezen;
ADJECTIVE: select, uitgekozen, uitgelezen, exclusief, uitgekoozd, gedistingeerd, keurig, kieskeurig, chic;
USER: kiezen, select, selecteren, selecteer, selecteert
GT
GD
C
H
L
M
O
self
/self/ = PRONOUN: zelf, vanzelf;
NOUN: eigenliefde, persoon, zelfzucht, het ik, eigen persoon;
ADJECTIVE: zelfde, effen, uniform;
USER: zelf, zichzelf, eigen, zelfstandige
GT
GD
C
H
L
M
O
semantic
/sɪˈmæn.tɪk/ = ADJECTIVE: semantisch, betekenis-;
USER: semantisch, semantische, semantic, semantiek
GT
GD
C
H
L
M
O
semblance
/ˈsem.bləns/ = NOUN: schijn, gelijkenis, gedaante, voorkomen;
USER: schijn, gelijkenis, zweem, de schijn, gedaante
GT
GD
C
H
L
M
O
semester
/sɪˈmes.tər/ = NOUN: semester;
USER: semester, halfjaar, helft, evaluatie
GT
GD
C
H
L
M
O
senior
/ˈsiː.ni.ər/ = NOUN: senior, oudste, ouder, superieur, vierdejaarstudent;
ADJECTIVE: ouder;
USER: senior, hogere, oudste, hoge, hoger
GT
GD
C
H
L
M
O
sense
/sens/ = NOUN: zin, gevoel, betekenis, verstand, besef, zintuig, begrip, belang, onderscheidingsvermogen;
VERB: voelen, aanvoelen, begrijpen, merken, gewaarworden, zich bewust worden van;
USER: zin, gevoel, zintuig, verstand, betekenis
GT
GD
C
H
L
M
O
sensing
/sens/ = VERB: voelen, aanvoelen, begrijpen, merken, gewaarworden, zich bewust worden van;
USER: sensing, detectie, aftasten, sensor, voelen
GT
GD
C
H
L
M
O
sensitive
/ˈsen.sɪ.tɪv/ = ADJECTIVE: gevoelig, ontvankelijk, fijngevoelig, teergevoelig, receptief, gevoels-;
USER: gevoelig, gevoelige, kwetsbare, gevoeliger, gevoelig zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
sensual
/ˈsen.sjʊəl/ = ADJECTIVE: sensueel, zinnelijk, wellustig, lichtzinnig, sensualistisch;
USER: sensueel, sensuele, schoonheid sensueel, sensuality, sensual
GT
GD
C
H
L
M
O
sentient
/ˈsen.tɪ.ənt/ = ADJECTIVE: voelend, met waarnemingsvermogen;
USER: voelend, levende, bewuste, voelende, sentient
GT
GD
C
H
L
M
O
sept
/sepˈtem.bər/ = NOUN: stam
GT
GD
C
H
L
M
O
september
/sepˈtem.bər/ = NOUN: september, herfstmaand;
ADJECTIVE: september-
GT
GD
C
H
L
M
O
series
/ˈsɪə.riːz/ = NOUN: serie, reeks, opeenvolging, set, rist, ris;
USER: serie, reeks, series, aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
serve
/sɜːv/ = VERB: dienen, serveren, bedienen, fungeren, helpen, schenken, betekenen, voorzien in, voldoen aan, bekleden, dienstig zijn;
NOUN: serve;
USER: dienen, serveren, bedienen, te dienen, dienst
GT
GD
C
H
L
M
O
served
/sɜːv/ = VERB: dienen, serveren, bedienen, fungeren, helpen, schenken, betekenen, voorzien in, voldoen aan, bekleden, dienstig zijn, voorleggen;
USER: geserveerd, gediend, diende, gepresenteerd, bediend
GT
GD
C
H
L
M
O
serves
/sɜːv/ = VERB: dienen, serveren, bedienen, fungeren, helpen, schenken, betekenen, voorzien in, voldoen aan, bekleden, dienstig zijn;
NOUN: serve;
USER: dient, bedient, fungeert, serveert, geserveerd
GT
GD
C
H
L
M
O
service
/ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst;
ADJECTIVE: dienst-;
USER: service, dienst, dienstverlening, diensten
GT
GD
C
H
L
M
O
serving
/ˈsɜː.vɪŋ/ = NOUN: portie, bediening;
USER: portie, waar, dienen, serveert, serveren
GT
GD
C
H
L
M
O
session
/ˈseʃ.ən/ = NOUN: sessie, zitting, zittingsperiode, zittingstijd;
USER: sessie, zitting, vergaderperiode, vergadering, sessielengte
GT
GD
C
H
L
M
O
sessions
/ˈseʃ.ən/ = NOUN: sessie, zitting, zittingsperiode, zittingstijd;
USER: sessies, zittingen, Sessies Sessies, vergaderingen, bijeenkomsten
GT
GD
C
H
L
M
O
set
/set/ = ADJECTIVE: ingesteld, vastgesteld, gezet, vast;
NOUN: reeks, stel, toestel;
VERB: instellen, stellen, zetten, richten, bepalen;
USER: ingesteld, instellen, stellen, vastgesteld, stel
GT
GD
C
H
L
M
O
seth
= NOUN: seth;
USER: seth, van Seth
GT
GD
C
H
L
M
O
several
/ˈsev.ər.əl/ = NOUN: verscheidene;
ADJECTIVE: verscheiden, divers, velen, onderscheiden, afzonderlijk, respectief, eigen;
USER: verscheidene, verschillende, meerdere, diverse, aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
shared
/ʃeəd/ = VERB: delen, verdelen, deelnemen;
USER: gedeeld, gedeelde, deelden, deelde, gemeenschappelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
shop
/ʃɒp/ = VERB: winkelen, verklikken, in de doos stoppen, laten inrekenen;
NOUN: winkel, zaak, werkplaats, kantoor, baantje, hok;
USER: winkelen, winkel, shoppen, te winkelen, winkelt
GT
GD
C
H
L
M
O
shot
/ʃɒt/ = NOUN: schot, shot, opname, hagel, slag, kogel, schutter, schroot, borrel, kiekje, schop, gelag, bereik, rekening;
ADJECTIVE: changeant;
USER: shot, schot, opname, ontsproten, geschoten
GT
GD
C
H
L
M
O
show
/ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren;
NOUN: vertoon, vertoning;
USER: tonen, laten zien, vertonen, toon, zien
GT
GD
C
H
L
M
O
showed
/ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren, aanwijzen, tentoonstellen, brengen, zich tonen, uitstallen, leiden;
USER: toonde, toonden, liet, bleek, vertoonde
GT
GD
C
H
L
M
O
showing
/ˈʃəʊ.ɪŋ/ = NOUN: voorstelling, opgave;
USER: tonen, waaruit blijkt, zien, toont, blijkt
GT
GD
C
H
L
M
O
shown
/ʃəʊn/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren, aanwijzen, tentoonstellen, brengen, zich tonen, uitstallen, leiden;
USER: getoond, weergegeven, aangegeven, aangetoond, getoonde
GT
GD
C
H
L
M
O
shows
/ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren;
NOUN: vertoon, vertoning;
USER: shows, laat zien, toont, laat, blijkt
GT
GD
C
H
L
M
O
shuttle
/ˈʃʌt.l̩/ = NOUN: shuttle, schietspoel, weefspoel, schuitje;
VERB: heen en weer gaan;
USER: shuttle, pendeldienst, pendelbus, pendeldienst van, pendeldienst naar
GT
GD
C
H
L
M
O
sicily
= NOUN: Sicilië;
USER: Sicilië, sicilia, sicily, siciliaans, Sicilie
GT
GD
C
H
L
M
O
side
/saɪd/ = NOUN: kant, zijde, zijkant, zij, partij, aspect, wand, helling, kantje, elftal;
ADJECTIVE: zij-, ver;
USER: kant, zijkant, zijde, zij, side
GT
GD
C
H
L
M
O
sidewalk
/ˈsaɪd.wɔːk/ = NOUN: trottoir, voetpad;
USER: trottoir, voetpad, stoep, sidewalk
GT
GD
C
H
L
M
O
signals
/ˈsɪɡ.nəl/ = NOUN: signaal, teken, sein;
USER: signalen, signaal, signalen te, signalen die
GT
GD
C
H
L
M
O
signature
/ˈsɪɡ.nɪ.tʃər/ = NOUN: handtekening, ondertekening, signatuur;
USER: handtekening, ondertekening, signatuur, onderschrift, onderschrift plaatje
GT
GD
C
H
L
M
O
significant
/sigˈnifikənt/ = ADJECTIVE: betekenisvol, veelzeggend, veelbetekenend, gewichtig;
USER: significant, significante, aanzienlijke, belangrijke, aanzienlijk
GT
GD
C
H
L
M
O
silicone
GT
GD
C
H
L
M
O
simian
GT
GD
C
H
L
M
O
since
/sɪns/ = ADVERB: sinds, sedert, sindsdien, geleden;
PREPOSITION: sinds, vanaf, sedert;
CONJUNCTION: sinds, aangezien, sedert, vermits, wijl;
USER: sinds, aangezien, sedert, omdat, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
singularity
/ˌsɪŋ.ɡjʊˈlær.ɪ.ti/ = NOUN: eigenaardigheid, enkelvoud;
USER: eigenaardigheid, singulariteit, eigenheid, bijzonderheid, enkelvoudigheid
GT
GD
C
H
L
M
O
sit
/sɪt/ = VERB: zitten, zitting hebben, blijven, liggen, zitting houden, poseren, neerzetten, doen zitten, zich bevinden, broeden, koesteren, broeden op, vertegenwoordigen, passen bij;
NOUN: het zitten;
USER: zitten, zit, te zitten, gaan zitten, gaan
GT
GD
C
H
L
M
O
sixteenth
/ˌsɪkˈstiːnθ/ = USER: sixteenth-, sixteenth, zestiende, één zestiende;
USER: zestiende, de zestiende, zestien
GT
GD
C
H
L
M
O
skilled
/skɪld/ = ADJECTIVE: geschoold, bekwaam, bedreven, vakkundig, handig;
USER: geschoold, bekwaam, bedreven, bekwame, geschoolde
GT
GD
C
H
L
M
O
skills
/skɪl/ = NOUN: bekwaamheid, behendigheid, handigheid, bedrevenheid, ervarenheid;
USER: vaardigheden, vaardigheden te, vaardigheden die, competenties, skills
GT
GD
C
H
L
M
O
skin
/skɪn/ = NOUN: huid, schil, vel, vacht, pels, vliesje, schaal, dierevel, lerenwijnzak;
VERB: villen, stropen, pellen, afzetten, met vel bedekken, met een vlies bedekken;
USER: huid, achtergrond, achtergrond gebruiken, de huid, skin
GT
GD
C
H
L
M
O
small
/smɔːl/ = ADJECTIVE: klein, gering, weinig, smal, fijn, dun, min, karig, luttel, kleinzielig, kleingeestig, slap;
NOUN: kleintje, dun gedeelte;
USER: klein, small, kleine, gering, weinig
GT
GD
C
H
L
M
O
smaller
/smɔːl/ = USER: kleinere, kleiner, kleine, kleiner is, minder
GT
GD
C
H
L
M
O
smart
/smɑːt/ = NOUN: smart, chic, pijn;
ADJECTIVE: slim, knap, elegant, chic, bijdehand, gewiekst, zwierig, modieus, gevat;
USER: smart, slim, slimme, tijd, tijd voor
GT
GD
C
H
L
M
O
smit
/smit/ = USER: smit, smit in,
GT
GD
C
H
L
M
O
smithsonian
GT
GD
C
H
L
M
O
social
/ˈsəʊ.ʃəl/ = ADJECTIVE: sociaal, maatschappelijk, gezellig;
USER: sociaal, maatschappelijk, sociale, maatschappelijke, de sociale
GT
GD
C
H
L
M
O
society
/səˈsaɪ.ə.ti/ = NOUN: samenleving, maatschappij, vereniging, genootschap, gezelschap, sociëteit, omgang, club, de grote wereld;
USER: samenleving, maatschappij, de samenleving, de maatschappij, middenveld
GT
GD
C
H
L
M
O
sofia
= NOUN: Sofia;
USER: Sofia, in Sofia, van Sofia,
GT
GD
C
H
L
M
O
software
/ˈsɒft.weər/ = NOUN: software, programmatuur;
USER: software, software te, programmatuur
GT
GD
C
H
L
M
O
souls
/səʊl/ = NOUN: ziel, geest, gemoed;
USER: zielen, ziel, zielen te, de zielen
GT
GD
C
H
L
M
O
source
/sɔːs/ = NOUN: bron, oorsprong, welput, kwel, wel;
USER: bron, source, de bron, bronnen, oorsprong
GT
GD
C
H
L
M
O
space
/speɪs/ = NOUN: ruimte, plaats, spatie, afstand, speling, bestek, wereldruim, tijdruimte, wijdte, tijdje;
VERB: spatieren, in ruimten verdelen, ruimte laten tussen;
USER: ruimte, herdenkingsruimte, de ruimte, space, plaats
GT
GD
C
H
L
M
O
speak
/spiːk/ = VERB: spreken, praten, uitspreken, aanspreken, uiten, aanslaan, opzeggen, praaien, een rede houden;
USER: spreken, spreek, spreekt, te spreken, praten
GT
GD
C
H
L
M
O
speaker
/ˈspiː.kər/ = NOUN: spreker, voorzitter;
USER: spreker, luidspreker, speaker, luidsprekers, luidsprekersysteem
GT
GD
C
H
L
M
O
special
/ˈspeʃ.əl/ = ADJECTIVE: speciaal, bijzonder, apart, afzonderlijk, afgezonderd, extra-;
USER: speciaal, bijzonder, speciale, bijzondere, specifieke
GT
GD
C
H
L
M
O
spectacles
/ˈspek.tɪ.kl̩/ = NOUN: bril;
USER: bril, brillen, een bril, spektakels, voorstellingen
GT
GD
C
H
L
M
O
spectrum
/ˈspek.trəm/ = NOUN: spectrum;
USER: spectrum, het spectrum, scala, spectrumbeheer
GT
GD
C
H
L
M
O
speech
/spiːtʃ/ = NOUN: toespraak, spraak, rede, taal, redevoering, voordracht;
USER: spraak, toespraak, speech, meningsuiting, spreken
GT
GD
C
H
L
M
O
spidery
/ˈspaɪ.dər.i/ = ADJECTIVE: spinne-;
USER: spinne-, spinachtige, spidery, spinachtig, kriebeltekening
GT
GD
C
H
L
M
O
spilling
/spil/ = NOUN: storting, plenging;
USER: morsen, spilling, morsen van, morst, Verspillen
GT
GD
C
H
L
M
O
spinoff
GT
GD
C
H
L
M
O
spontaneously
/ˌspɒn.təˈneɪ.ɪ.ti/ = USER: spontaan, spontane, vanzelf, spontaan te
GT
GD
C
H
L
M
O
sprayed
/sprā/ = VERB: besproeien, verstuiven;
USER: bespoten, gespoten, besproeid, gesproeid, spuiten
GT
GD
C
H
L
M
O
spring
/sprɪŋ/ = NOUN: voorjaar, lente, veer, bron, oorsprong, drijfveer, springbron, elasticiteit;
ADJECTIVE: lente-;
VERB: springen, ontspringen, opkomen, verrijzen, opwellen, opborrelen;
USER: voorjaar, lente, veer, de lente, spring
GT
GD
C
H
L
M
O
springer
= USER: springer, aanzetsteen, aanzetsteenspaniel
GT
GD
C
H
L
M
O
square
/skweər/ = ADJECTIVE: vierkant, rechthoekig, vierkantig;
NOUN: plein, vierkant, kwadraat, winkelhaak, carré;
VERB: vereffenen, vierkant maken, omkopen;
USER: vierkant, plein, kwadraat, vierkante, square
GT
GD
C
H
L
M
O
stable
/ˈsteɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: stabiel, stevig, bestendig, vast, duurzaam, hecht, gevestigd;
NOUN: stal;
USER: stabiel, stal, stabiele, een stabiele, stabieler
GT
GD
C
H
L
M
O
stalk
/stɔːk/ = NOUN: stengel;
VERB: besluipen, schrijden, afristen;
USER: stengel, besluipen, steel, stam, hendel
GT
GD
C
H
L
M
O
stand
/stænd/ = VERB: staan, gaan staan, liggen, stilstaan;
NOUN: stand, tribune, stelling, positie, standplaats, keet, stel, kraam;
USER: staan, stand, tribune, sta, staat
GT
GD
C
H
L
M
O
stands
/stænd/ = NOUN: stand, tribune, stelling, positie, standplaats, keet, stel, kraam;
VERB: staan, gaan staan, liggen, stilstaan;
USER: staat, stands, ligt, bevindt zich, bevindt
GT
GD
C
H
L
M
O
startled
/ˈstɑː.tl̩/ = ADJECTIVE: geschrokken;
USER: geschrokken, opgeschrikt, schrok, schrikken, opgeschrokken
GT
GD
C
H
L
M
O
startup
/dotcom/ = USER: startup, opstarten, het opstarten, opstart, inbedrijfstelling
GT
GD
C
H
L
M
O
startups
/ˈstɑːt.ʌp/ = USER: startups, starters, opstarten, startende
GT
GD
C
H
L
M
O
state
/steɪt/ = NOUN: staat, toestand, rijk, stemming, staatsie, rang;
VERB: vermelden, stellen, verklaren, aangeven, mededelen, beweren, verzekeren, uiteenzetten;
ADJECTIVE: statie-, gala-;
USER: staat, toestand, State, stand, status
GT
GD
C
H
L
M
O
states
/steɪt/ = NOUN: staat, toestand, rijk, stemming, staatsie, rang;
VERB: vermelden, stellen, verklaren, aangeven, mededelen, beweren, verzekeren, uiteenzetten;
USER: staten, toestanden, verklaart, land, landen
GT
GD
C
H
L
M
O
statistical
/stəˈtistikəl/ = ADJECTIVE: statistisch;
USER: statistisch, statistische, statistiek, de statistische, statistieken
GT
GD
C
H
L
M
O
steering
/ˈstɪə.rɪŋ ˌkɒl.əm/ = NOUN: besturing, stuurinrichting, stuurmanskunst;
USER: stuurinrichting, besturing, stuur, leiding, sturen
GT
GD
C
H
L
M
O
stella
= USER: stella, van stella
GT
GD
C
H
L
M
O
stem
/stem/ = NOUN: stam, steel, stengel, steven, voorsteven, boomstam, boeg;
VERB: stelpen, stuiten, tegenhouden, strippen;
USER: stengel, stam, steel, voort, voortkomen
GT
GD
C
H
L
M
O
stevenson
= USER: stevenson, stevenson de
GT
GD
C
H
L
M
O
stimuli
/ˈstɪm.jʊ.ləs/ = NOUN: prikkel, aansporing;
USER: stimuli, prikkels, stimulansen, impulsen
GT
GD
C
H
L
M
O
stinky
/ˈstɪŋ.kɪŋ/ = USER: stinkende, stinky, stinkend, waardoor er stinkend,
GT
GD
C
H
L
M
O
stone
/stəʊn/ = NOUN: steen, gesteente, pit, edelsteen, niersteen;
ADJECTIVE: stenen, van steen, aarden, van klei, klei-;
VERB: stenigen, van pitten ontdoen;
USER: steen, stenen, stone, steenworp
GT
GD
C
H
L
M
O
store
/stɔːr/ = NOUN: winkel, opslagplaats, magazijn, voorraad;
VERB: opslaan, bergen, opbergen, binnenhalen, provianteren;
USER: slaan, opslaan, bewaren, te slaan, bewaar
GT
GD
C
H
L
M
O
strange
/streɪndʒ/ = ADJECTIVE: vreemd, raar, zonderling, onwennig, buitenlands, niet vertrouwd;
USER: vreemd, raar, vreemde, rare, vreemds
GT
GD
C
H
L
M
O
street
/striːt/ = NOUN: straat;
USER: straat, Stratenplan, street, op straat, straat van
GT
GD
C
H
L
M
O
strives
/straɪv/ = USER: streeft, streeft ernaar, streeft er, tracht, streven
GT
GD
C
H
L
M
O
structured
/ˈstrʌk.tʃəd/ = NOUN: strijkinstrumenten, strijkorkest;
USER: gestructureerde, gestructureerd, structured, structuur, structurele
GT
GD
C
H
L
M
O
structures
/ˈstrʌk.tʃər/ = NOUN: structuur, constructie, bouwwerk, bouw, samenstelling, samenstel;
USER: structuren, constructies, structuur, bouwwerken
GT
GD
C
H
L
M
O
struggling
/ˈstrʌɡ.lɪŋ/ = VERB: worstelen, strijden, spartelen, tegenspartelen, zich aftobben;
USER: worstelen, worstelende, worstelt, moeite, moeilijk
GT
GD
C
H
L
M
O
stu
= USER: stu, ATE, stud, studen
GT
GD
C
H
L
M
O
student
/ˈstjuː.dənt/ = NOUN: student, beoefenaar;
USER: student, studenten, leerling
GT
GD
C
H
L
M
O
students
/ˈstjuː.dənt/ = NOUN: student, beoefenaar;
USER: studenten, leerlingen, student, de studenten
GT
GD
C
H
L
M
O
studied
/ˈstʌd.id/ = ADJECTIVE: bestudeerd, geleerd, gewild, opzettelijk;
USER: bestudeerd, studeerde, onderzocht, bestudeerde, gestudeerd
GT
GD
C
H
L
M
O
studies
/ˈstədē/ = NOUN: wetenschappen;
USER: studies, onderzoeken, onderzoek, studie
GT
GD
C
H
L
M
O
studio
/ˈstjuː.di.əʊ/ = NOUN: studio, atelier, klankzaal;
USER: studio, atelier, de studio
GT
GD
C
H
L
M
O
studios
/ˈstjuː.di.əʊ/ = NOUN: studio, atelier, klankzaal;
USER: studios, studio, ateliers
GT
GD
C
H
L
M
O
study
/ˈstʌd.i/ = NOUN: studie, studeerkamer, etude, studeervertrek;
VERB: bestuderen, studeren, instuderen, rekening houden;
USER: studeren, bestuderen, studie, te bestuderen, onderzoeken
GT
GD
C
H
L
M
O
style
/staɪl/ = NOUN: stijl, trant, stylus;
USER: stijl, style, stijl van
GT
GD
C
H
L
M
O
sub
/sʌb/ = USER: sub, onder, uitbesteed, submenu
GT
GD
C
H
L
M
O
subsequent
/ˈsʌb.sɪ.kwənt/ = ADJECTIVE: volgend, navolgend, nagekomen;
USER: volgend, latere, volgende, daaropvolgende, verdere
GT
GD
C
H
L
M
O
subsequently
/ˈsʌb.sɪ.kwənt/ = NOUN: abonnement, inschrijving, contributie, onderschrift;
USER: vervolgens, nadien, daarna, naderhand, later
GT
GD
C
H
L
M
O
successful
/səkˈses.fəl/ = ADJECTIVE: geslaagd, met goed gevolg, voorspoedig, gelukkig;
USER: geslaagd, succesvolle, succesvol, succes, geslaagde
GT
GD
C
H
L
M
O
successfully
/səkˈses.fəl/ = ADVERB: geslaagd, met goed gevolg, gelukkig;
USER: met goed gevolg, geslaagd, succes, met succes, succesvol
GT
GD
C
H
L
M
O
such
/sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo;
PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke;
USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze
GT
GD
C
H
L
M
O
summer
/ˈsʌm.ər/ = NOUN: zomer, steunbalk, stutbalk;
VERB: de zomer doorbrengen;
USER: zomer, de zomer, summer, zomer van
GT
GD
C
H
L
M
O
summit
/ˈsʌm.ɪt/ = NOUN: top, toppunt, summum, kruin, punt, piek, spits, tip, neus;
USER: top, Summit, top van, topconferentie
GT
GD
C
H
L
M
O
sun
/sʌn/ = NOUN: zon, zonneschijn;
VERB: zonnen, aan de zon blootstellen, in de zon drogen;
USER: zon, zondag, de zon
GT
GD
C
H
L
M
O
sung
/sʌŋ/ = VERB: zingen, bezingen, fluiten, kraaien, suizen, gonzen, zoemen, krijsen, tuiten;
USER: sung, gezongen, zong, zongen
GT
GD
C
H
L
M
O
superhuman
/ˌso͞opərˈ(h)yo͞omən/ = ADJECTIVE: bovenmenselijk;
USER: bovenmenselijk, bovenmenselijke, bovennatuurlijke, bovenmenschelijke, supermens
GT
GD
C
H
L
M
O
support
/səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen;
NOUN: ondersteuning, steun, ondersteunen, onderhoud, houvast, ruggesteun;
USER: ondersteunen, steunen, ondersteuning, steun, ondersteuning van
GT
GD
C
H
L
M
O
supported
/səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen;
USER: ondersteund, gesteund, ondersteunde, steun, gesteunde
GT
GD
C
H
L
M
O
surgery
/ˈsɜː.dʒər.i/ = NOUN: chirurgie, heelkunde, operatiekamer, spreekkamer, wondheelkunde;
USER: chirurgie, heelkunde, operatie, ingreep, een operatie
GT
GD
C
H
L
M
O
surprising
/səˈpraɪ.zɪŋ/ = ADJECTIVE: verrassend, verwonderlijk;
USER: verrassend, verwonderlijk, verrassende, verbazingwekkend, vreemd
GT
GD
C
H
L
M
O
surreal
/səˈrɪəl/ = USER: surrealistisch, surrealistische, surreële, surreal, onwerkelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
sways
/sweɪ/ = VERB: zwaaien, slingeren, overhellen, hanteren, bewegen, doen overhellen, heersen, regeren;
NOUN: heerschappij, zwaai, overwicht;
USER: zwaait, sways, slingeringen, zwiept,
GT
GD
C
H
L
M
O
swenson
= USER: Swenson, van Swenson, Swenson met, Swenson is,
GT
GD
C
H
L
M
O
swim
/swɪm/ = NOUN: zwemmen, visrijke plaats;
VERB: zwemmen, drijven, overzwemmen, duizelen, doen zwemmen;
USER: zwemmen, zwem, zwemt, swim
GT
GD
C
H
L
M
O
swimming
/swɪm/ = NOUN: zwemmen;
USER: zwemmen, zwembad, swimming, openluchtzwembad, het zwemmen
GT
GD
C
H
L
M
O
symposium
/sɪmˈpəʊ.zi.əm/ = NOUN: symposium, symposion;
USER: symposium, colloquium
GT
GD
C
H
L
M
O
synthesis
/ˈsɪn.θə.sɪs/ = NOUN: synthese;
USER: synthese, synthese van, de synthese, syntheseverslag
GT
GD
C
H
L
M
O
system
/ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel;
USER: systeem, stelsel, het systeem, systeem van
GT
GD
C
H
L
M
O
systems
/ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel;
USER: systemen, systeem, systemen voor, stelsels
GT
GD
C
H
L
M
O
t
/tiː/ = USER: t, van T, De T
GT
GD
C
H
L
M
O
table
/ˈteɪ.bl̩/ = NOUN: tabel, tafel, lijst, plateau, speltafel, tafelland, het eten;
ADJECTIVE: tafel-;
VERB: indienen, voorstellen, voeden, rangschikken;
USER: tafel, tabel, lijst, table
GT
GD
C
H
L
M
O
tables
/ˈteɪ.bl̩/ = NOUN: tabel, tafel, lijst, plateau, speltafel, tafelland, het eten, handpalm, register;
VERB: indienen, voorstellen, voeden, rangschikken, ter tafel brengen, in de kost zijn, voor kennisgeving aannemen;
USER: tafels, tabellen, lijsten, tafel, tabel
GT
GD
C
H
L
M
O
taboos
/təˈbo͞o,taˈbo͞o/ = USER: taboes, taboe, taboes te, taboos, van taboes,
GT
GD
C
H
L
M
O
tac
/ˌtɪk.tækˈtəʊ/ = USER: tac, tac van
GT
GD
C
H
L
M
O
talent
/ˈtæl.ənt/ = NOUN: talent, aanleg, gave, begaafdheid, bekwaamheid;
USER: talent, talenten, talent te, aanleg
GT
GD
C
H
L
M
O
talents
/ˈtæl.ənt/ = NOUN: talent, aanleg, gave, begaafdheid, bekwaamheid;
USER: talenten, talent, Spelerslijst, talents, talenten te
GT
GD
C
H
L
M
O
talk
/tɔːk/ = VERB: praten, spreken, spreken over;
NOUN: gesprek, gepraat, bespreking, praatjes, gerucht, onderhoud;
USER: praten, spreken, praat, smaak, te praten
GT
GD
C
H
L
M
O
tall
/tɔːl/ = ADJECTIVE: lang, hoog, groot, rijzig, verheven, overdreven, opgesmukt, blufferig, opsnijerig, hoogdravend;
USER: lang, hoog, groot, hoge, lange
GT
GD
C
H
L
M
O
taught
/tɔːt/ = VERB: leren, onderwijzen, doceren, les geven, onderricht geven, afleren;
USER: onderwezen, onderwees, leerde, geleerd, aangeleerd
GT
GD
C
H
L
M
O
tea
/tiː/ = NOUN: thee, theemaaltijd, sterke drank;
VERB: thee drinken, op thee onthalen;
USER: thee, koffie, tea
GT
GD
C
H
L
M
O
teacher
/ˈtiː.tʃər/ = NOUN: leraar, docent, lerares, onderwijzer, onderwijzeres, schooljuffrouw;
USER: leraar, docent, lerares, leerkracht, teacher
GT
GD
C
H
L
M
O
teachers
/ˈtiː.tʃər/ = NOUN: leraar, docent, lerares, onderwijzer, onderwijzeres, schooljuffrouw;
USER: leraren, docenten, leerkrachten, leraars, onderwijzers
GT
GD
C
H
L
M
O
teaching
/ˈtiː.tʃɪŋ/ = NOUN: onderwijs, leer;
USER: onderwijs, teaching, lesgeven, leer, onderwijzend
GT
GD
C
H
L
M
O
team
/tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening;
VERB: samenwerken, aanspannen;
USER: team, ploeg, team van, het team
GT
GD
C
H
L
M
O
tech
/tek/ = USER: tech, technologie, technische
GT
GD
C
H
L
M
O
technical
/ˈtek.nɪ.kəl/ = ADJECTIVE: technisch, vaktechnisch;
USER: technisch, technische, de technische, techniek
GT
GD
C
H
L
M
O
technician
/tekˈnɪʃ.ən/ = NOUN: technicus;
USER: technicus, monteur, technici, techniek
GT
GD
C
H
L
M
O
techniques
/tekˈniːk/ = NOUN: techniek, werkwijze;
USER: technieken, technieken die, techniek, technieken voor
GT
GD
C
H
L
M
O
technological
/ˌtek.nəˈlɒdʒ.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: technologisch;
USER: technologisch, technologische, technische, technologie, de technologische
GT
GD
C
H
L
M
O
technologies
/tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie;
USER: technologieën, technologie, technieken, technologieën te
GT
GD
C
H
L
M
O
technology
/tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie;
USER: technologie, techniek, technologische, technologieën
GT
GD
C
H
L
M
O
ted
/ted/ = VERB: verstrooien;
USER: ted, van Ted
GT
GD
C
H
L
M
O
tedx
= USER: TEDx, van TEDx,
GT
GD
C
H
L
M
O
tends
/tend/ = VERB: leiden, hoeden, streven, zorgen voor, verplegen, bedienen, zich uitstrekken, oppassen, zich richten;
USER: neigt, neiging, de neiging, heeft de neiging, vaak
GT
GD
C
H
L
M
O
term
/tɜːm/ = NOUN: termijn, term, uitdrukking, periode, woord, trimester, kwartaal, zittingstijd, grens, betaaldag;
VERB: noemen;
USER: termijn, term, termijnverhuur, begrip, looptijd
GT
GD
C
H
L
M
O
test
/test/ = NOUN: test, proef, toets, onderzoek, beproeving, examen, keuring, proefwerk;
VERB: toetsen, beproeven, proberen, keuren;
USER: test, proef, testen, toets
GT
GD
C
H
L
M
O
testing
/ˈtes.tɪŋ/ = VERB: toetsen, beproeven, proberen, keuren, op de proef stellen, attesteren;
USER: testen, testing, test, het testen, tests
GT
GD
C
H
L
M
O
th
/ˈTHôrēəm/ = USER: th, ste, e, do, ma
GT
GD
C
H
L
M
O
than
/ðæn/ = CONJUNCTION: dan;
USER: dan, is dan, dan de, zijn dan
GT
GD
C
H
L
M
O
that
/ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat;
PRONOUN: dat, die, wat, welke;
ADVERB: zo;
USER: dat, die, dat de, wat
GT
GD
C
H
L
M
O
the
/ðiː/ = ARTICLE: de, het;
USER: de, het, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
theater
/ˈθɪə.tər/ = NOUN: theater, toneel, schouwburg, schouwtoneel, aula, operatiezaal, front, dramatisch kunst;
USER: theater, toneel, vinden, het theater
GT
GD
C
H
L
M
O
theatre
/ˈθɪə.tər/ = VERB: dekken;
USER: theater, toneel, vinden, het theater
GT
GD
C
H
L
M
O
theatrical
/θiˈæt.rɪ.kəl/ = ADJECTIVE: theatraal-, theater-, schouwburg-, toneel-;
NOUN: acteur;
USER: theater-, theatrale, theatraal, theater
GT
GD
C
H
L
M
O
their
/ðeər/ = PRONOUN: hun, haar;
USER: hun, de, van hun, het, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
them
/ðem/ = PRONOUN: hen, ze, hun, zich, haar;
USER: hen, ze, deze, te, hun
GT
GD
C
H
L
M
O
theme
/θiːm/ = NOUN: thema, onderwerp, herkenningsmelodie, stof, stam;
USER: thema, onderwerpen, theme, thema van, onderwerp
GT
GD
C
H
L
M
O
themed
/θiːm/ = USER: thema, themed, thematische
GT
GD
C
H
L
M
O
therapy
/ˈθer.ə.pi/ = NOUN: therapie, behandeling;
USER: therapie, behandeling, de behandeling, de therapie
GT
GD
C
H
L
M
O
thereby
/ˌðeəˈbaɪ/ = ADVERB: daardoor, daarbij;
USER: daardoor, daarbij, waardoor, daarmee, aldus
GT
GD
C
H
L
M
O
these
/ðiːz/ = PRONOUN: deze, die;
USER: deze, die, dit, van deze, volgende
GT
GD
C
H
L
M
O
thesis
/ˈθiː.sɪs/ = NOUN: proefschrift, thesis, stelling, dissertatie;
USER: thesis, proefschrift, stelling, scriptie, these
GT
GD
C
H
L
M
O
third
/θɜːd/ = USER: third-, third, derde, terts, zestigste deel van seconde;
ADJECTIVE: derde;
USER: derde, van derde, de derde, derden
GT
GD
C
H
L
M
O
thirty
/ˈθɜː.ti/ = USER: thirty-, thirty, dertig;
USER: dertig, dertigtal, half
GT
GD
C
H
L
M
O
this
/ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze;
USER: deze, dit, dit een, van dit, de
GT
GD
C
H
L
M
O
those
/ðəʊz/ = PRONOUN: die, degenen, zij, dat, datgene;
USER: die, degenen, deze, de, die welke
GT
GD
C
H
L
M
O
threats
/θret/ = NOUN: bedreiging, dreiging, dreigement;
USER: bedreigingen, dreigingen, dreigementen, bedreigingen van, bedreiging
GT
GD
C
H
L
M
O
three
/θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën;
USER: drie, de drie, drietal
GT
GD
C
H
L
M
O
through
/θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe;
PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per;
ADJECTIVE: doorgaand;
USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van
GT
GD
C
H
L
M
O
throughout
/θruːˈaʊt/ = ADVERB: door, overal, door en door, dwars door, in alle opzichten, geheel en al;
USER: overal, door, hele, gehele, gedurende
GT
GD
C
H
L
M
O
time
/taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond;
VERB: regelen, controleren;
USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip
GT
GD
C
H
L
M
O
timeless
/ˈtaɪm.ləs/ = ADJECTIVE: tijdloos, eeuwig, oneindig, ontijdig, aan geen tijd gebonden;
USER: tijdloos, tijdloze, leeftijdlooze, leeftijdloos, timeless
GT
GD
C
H
L
M
O
times
/taɪmz/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond;
VERB: regelen, controleren;
USER: tijden, keer, maal, keren, malen
GT
GD
C
H
L
M
O
to
/tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to;
USER: naar, aan, te, tot, om
GT
GD
C
H
L
M
O
together
/təˈɡeð.ər/ = ADVERB: samen, tezamen, bij elkaar, aan elkaar, bijeen, tegelijk, aaneen, ineen, opeen, achtereen, een geheel vormend;
ADJECTIVE: saam;
USER: samen, tezamen, elkaar, bij elkaar, samen te
GT
GD
C
H
L
M
O
too
/tuː/ = ADVERB: te, ook, eveneens, evenzeer, nog wel, insgelijks;
CONJUNCTION: ook nog;
USER: ook, te, al te
GT
GD
C
H
L
M
O
took
/tʊk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken;
USER: nam, namen, duurde, vond, heeft
GT
GD
C
H
L
M
O
tool
/tuːl/ = NOUN: gereedschap, werktuig, beitel, kwast, penis, tandhamer, stempelversiering;
VERB: bewerken, met geperste versieringen voorzien, met blinddruk versieren, mennen, rijden;
USER: gereedschap, werktuig, instrument, hulpmiddel, onderzoekshulpmiddel
GT
GD
C
H
L
M
O
toole
= USER: toole, Tooles
GT
GD
C
H
L
M
O
top
/tɒp/ = NOUN: top, topje, bovenstuk, hoofd, kruin, spits, toppunt;
ADJECTIVE: hoogst, prima, bovenst;
VERB: toppen, bedekken;
USER: top, boven, bovenkant, bovenste, hoogste
GT
GD
C
H
L
M
O
toward
/təˈwɔːdz/ = PREPOSITION: naar toe;
ADJECTIVE: toekomstig, op til, aanstaande, leerzaam, gewillig;
USER: richting, de richting van, richting van, de richting, naar
GT
GD
C
H
L
M
O
towards
/təˈwɔːdz/ = PREPOSITION: tot, tegenover, jegens, in de richting van, tegen, bij, naar toe, omtrent, voor-;
ADVERB: toe;
USER: in de richting van, jegens, tegen, tegenover, tot
GT
GD
C
H
L
M
O
toy
/tɔɪ/ = NOUN: speelbal, speeltuig, beuzelarij, snuisterij;
ADJECTIVE: speelgoed-;
VERB: spelen, beuzelen;
USER: speelbal, speelgoed, stuk speelgoed, toy
GT
GD
C
H
L
M
O
track
/træk/ = VERB: volgen, nasporen, slepen, plattreden;
NOUN: spoor, baan, voetspoor, afdruk;
USER: volgen, spoor, bijhouden, sporen, te volgen
GT
GD
C
H
L
M
O
traditional
/trəˈdɪʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: traditioneel;
USER: traditioneel, traditionele, de traditionele, klassieke
GT
GD
C
H
L
M
O
traditions
/trəˈdɪʃ.ən/ = NOUN: traditie, overlevering;
USER: tradities, traditie, tradities van, overleveringen
GT
GD
C
H
L
M
O
trailer
/ˈtreɪ.lər/ = NOUN: aanhangwagen, caravan, volgwagen, speurder, kruipplant, speurhond;
USER: aanhangwagen, trailer, aanhanger, oplegger, caravan
GT
GD
C
H
L
M
O
training
/ˈtreɪ.nɪŋ/ = NOUN: opleiding, trainen;
USER: opleiding, training, opleidingen, trainingen, scholing
GT
GD
C
H
L
M
O
transfer
/trænsˈfɜːr/ = VERB: overdragen, overbrengen, overmaken, overstappen, overplaatsen, overboken;
NOUN: overdracht, overschrijving, overbrenging, overstappen, overmaking, aansluiting;
USER: overdragen, overdracht, overbrengen, overmaken, overdracht van
GT
GD
C
H
L
M
O
transform
/trænsˈfɔːm/ = VERB: transformeren, omvormen, vervormen;
USER: transformeren, te transformeren, veranderen, zetten, te zetten
GT
GD
C
H
L
M
O
transformation
/ˌtræns.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: gedaanteverwisseling, vervorming;
USER: transformatie, omvorming, omzetting, verandering, de transformatie
GT
GD
C
H
L
M
O
transformational
/ˌtrænsfəˈmeɪʃənəl/ = USER: transformationele, transformationeel, transformerende, transformatie, transformatieproces
GT
GD
C
H
L
M
O
transitioned
= USER: overgeschakeld, overgezet, overgegaan, transitioned, overgestapt
GT
GD
C
H
L
M
O
transitioning
= USER: overgang, transitioning, het transitioning"
GT
GD
C
H
L
M
O
translation
/trænsˈleɪ.ʃən/ = NOUN: vertaling, translatie, overzetting, overplaatsing;
USER: vertaling, translatie, vertaal, vertaalservice, vertaalproject
GT
GD
C
H
L
M
O
transmitting
/trænzˈmɪt/ = VERB: overbrengen, overdragen, uitzenden, overseinen, overerven;
USER: verzenden, zenden, overbrengen, verzendende, overdragen
GT
GD
C
H
L
M
O
transmute
/trænzˈmjuːt/ = VERB: omzetten;
USER: transmuteren, transmuteer, te transmuteren, omvormen, transmuteert
GT
GD
C
H
L
M
O
travel
/ˈtræv.əl/ = NOUN: reizen, reis, slag, beweging, reisbeschrijving;
VERB: reizen, afreizen, vervoeren, zich verplaatsen, zich voortplanten, zich bewegen;
USER: reizen, reis, reist, te reizen, afreizen
GT
GD
C
H
L
M
O
treatment
/ˈtriːt.mənt/ = NOUN: behandeling, kuur, bejegening, onthaal;
USER: behandeling, de behandeling, behandeling van, behandelen, behandeld
GT
GD
C
H
L
M
O
trees
/triː/ = NOUN: boom, stamboom
GT
GD
C
H
L
M
O
tribune
/ˈtrɪb.juːn/ = NOUN: tribune, tribuun, spreekgestoelte;
USER: tribune, tribune van, tribuun, overste, tribune van het
GT
GD
C
H
L
M
O
triennial
/trīˈenēəl/ = ADJECTIVE: driejaarlijks;
USER: driejaarlijks, driejaarlijkse, drie jaar, driejarige, triënnale,
GT
GD
C
H
L
M
O
truly
/ˈtruː.li/ = ADVERB: echt, werkelijk, waarlijk, terecht;
USER: echt, werkelijk, waarlijk, echt moet, echte
GT
GD
C
H
L
M
O
trust
/trʌst/ = NOUN: vertrouwen, trust, stichting, hoop, krediet;
VERB: vertrouwen, hopen, geloven, toevertrouwen, krediet geven, borgen;
USER: vertrouwen, vertrouw, vertrouwt, vertrouwen op, vertrouwen in
GT
GD
C
H
L
M
O
tshirt
/ˈtiː.ʃɜːt/ = USER: tshirt, shirt
GT
GD
C
H
L
M
O
tub
/tʌb/ = NOUN: ton, kuip, bak, tobbe, vat;
VERB: baden, tonnen, vaten, in een kuip planten;
USER: kuip, ton, bad, tub, douchecombinatie
GT
GD
C
H
L
M
O
tubs
/tʌb/ = NOUN: ton, kuip, bak, tobbe, vat;
USER: tubs, kuipen, tobben, kuipjes, badkuipen
GT
GD
C
H
L
M
O
turin
= USER: turijn, Turin, in Turijn, van Turijn, Torino
GT
GD
C
H
L
M
O
turtles
/ˈtɜː.tl̩/ = NOUN: zeeschildpad, waterschildpad;
USER: schildpadden, turtles, zeeschildpadden, schildpad
GT
GD
C
H
L
M
O
two
/tuː/ = USER: two-, two, twee, tweetal;
USER: twee, beide
GT
GD
C
H
L
M
O
type
/taɪp/ = NOUN: type, lettertype, zinnebeeld, drukletter, zetsel, voorbeeld, staaltje;
VERB: typen, tikken, symboliseren, voorbeeld zijn van;
USER: type, soort, het type, vorm, aard
GT
GD
C
H
L
M
O
typical
/ˈtɪp.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: typisch, eigenaardig;
USER: typisch, typische, normale, typerend, karakteristieke
GT
GD
C
H
L
M
O
u
/ju/ = USER: U, AL,
GT
GD
C
H
L
M
O
ucla
= USER: ucla, Redactief, de UCLA, Absoluut Spectaculair, U.
GT
GD
C
H
L
M
O
ultimately
/ˈʌl.tɪ.mət.li/ = ADVERB: tenslotte, eindelijk, ten laatste, per saldo;
USER: tenslotte, eindelijk, uiteindelijk, uiteindelijke, uiteindelijk de
GT
GD
C
H
L
M
O
uncanny
/ʌnˈkæn.i/ = ADJECTIVE: geheimzinnig, angstwekkend;
USER: geheimzinnig, griezelige, geheimzinnige, griezelig, mysterieuze
GT
GD
C
H
L
M
O
under
/ˈʌn.dər/ = ADVERB: onder, beneden;
PREPOSITION: onder, krachtens, volgens, minder dan, beneden;
ADJECTIVE: beneden;
USER: onder, kader van, krachtens, het kader, het kader van
GT
GD
C
H
L
M
O
undergraduate
/ˌəndərˈgrajəwit/ = NOUN: student zonder graad;
USER: undergraduate, bachelor, gegradueerde
GT
GD
C
H
L
M
O
understanding
/ˌəndərˈstand/ = NOUN: begrip, verstand, verstandhouding, betrekking, verband, omgang, schikking, verstandelijkheid;
ADJECTIVE: oordeelkundig, veelbegrijpend, bevattelijk,, inzicht, verstande
GT
GD
C
H
L
M
O
universal
/ˌyo͞onəˈvərsəl/ = ADJECTIVE: universeel, algemeen, alzijdig;
NOUN: algemeen begrip, algemene stelling;
USER: universeel, universele, Universal, de universele, algemene
GT
GD
C
H
L
M
O
universities
/ˌyo͞onəˈvərsətē/ = NOUN: universiteit, hogeschool, academie;
USER: universiteiten, de universiteiten, universiteit
GT
GD
C
H
L
M
O
university
/ˌyo͞onəˈvərsətē/ = NOUN: universiteit, hogeschool, academie;
ADJECTIVE: universiteit-, academisch, universair, universiteits-;
USER: universiteit, University, universitaire, universitair, universiteiten
GT
GD
C
H
L
M
O
unlock
/ʌnˈlɒk/ = VERB: openen, ontsluiten, van het slot doen;
USER: ontsluiten, openen, ontgrendelen, te ontgrendelen, te openen
GT
GD
C
H
L
M
O
unreal
/ʌnˈrɪəl/ = ADJECTIVE: onwerkelijk, onwezenlijk;
USER: onwerkelijk, onwerkelijke, onecht, unreal, onwezenlijk
GT
GD
C
H
L
M
O
unsettling
/ʌnˈset.əl.ɪŋ/ = VERB: onzeker maken, doen weifelen, in de war sturen;
USER: verontrustende, unsettling, ontregelende, verontrustend, verwarrende
GT
GD
C
H
L
M
O
until
/ənˈtɪl/ = PREPOSITION: tot, binnen, voor-;
CONJUNCTION: tot, totdat;
USER: totdat, tot, tot en, tot en met, m
GT
GD
C
H
L
M
O
unveiling
/ʌnˈveɪl/ = VERB: onthullen, ontsluieren, aan het licht brengen;
USER: onthulling, onthullen, onthulling van, onthult, de onthulling
GT
GD
C
H
L
M
O
up
/ʌp/ = ADVERB: omhoog, op, naar boven, overeind, opwaarts, de hoogte in, in de hoogte;
PREPOSITION: op;
VERB: opstaan, opnemen, opspringen;
ADJECTIVE: naar de stad;
USER: omhoog, naar boven, op, up, tot
GT
GD
C
H
L
M
O
upending
/ʌpˈend/ = VERB: overeind zetten;
USER: upending,
GT
GD
C
H
L
M
O
upon
/əˈpɒn/ = PREPOSITION: op, bij, aan;
USER: op, bij, aan, na, upon
GT
GD
C
H
L
M
O
us
/ʌs/ = PRONOUN: ons, aan ons;
USER: ons, met ons, ons op, we, met ons op
GT
GD
C
H
L
M
O
usa
/ˌjuː.esˈeɪ/ = ABBREVIATION: VS, Verenigde Staten, Verenigde Staten van Amerika;
USER: Verenigde Staten, VS, de vs, usa, Staten
GT
GD
C
H
L
M
O
usc
GT
GD
C
H
L
M
O
usd
= USER: usd, EUR, usd te, usd van, usd op
GT
GD
C
H
L
M
O
use
/juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen;
NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel;
USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt
GT
GD
C
H
L
M
O
used
/juːst/ = ADJECTIVE: gebruikt, afgewerkt;
USER: gebruikt, gebruikte, tweedehands, gebruik, toegepast
GT
GD
C
H
L
M
O
useful
/ˈjuːs.fəl/ = ADJECTIVE: nuttig, bruikbaar, dienstig, bevorderlijk, bedreven;
USER: nuttig, bruikbaar, nuttige, handig, bruikbare
GT
GD
C
H
L
M
O
user
/ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker;
USER: gebruiker, gebruikers, user, gebruiksaanwijzing, gebruikersbeoordelingen
GT
GD
C
H
L
M
O
using
/juːz/ = NOUN: gebruik;
USER: gebruik, met, met behulp, met behulp van, gebruik van
GT
GD
C
H
L
M
O
v
/viː/ = USER: v, tegen
GT
GD
C
H
L
M
O
valley
/ˈvæl.i/ = NOUN: vallei, dal, goot;
USER: dal, vallei, vallei van, valley, dal.
GT
GD
C
H
L
M
O
van
/væn/ = NOUN: busje, wagen, vrachtauto, verhuiswagen, goederenwagen;
USER: busje, van, bestelwagen
GT
GD
C
H
L
M
O
varied
/ˈveə.rɪd/ = ADJECTIVE: afwisselend, verschillend, gevariëerd, menigvoudig;
USER: varieerden, gevarieerd, varieerde, gevarieerde, variëren
GT
GD
C
H
L
M
O
various
/ˈveə.ri.əs/ = ADJECTIVE: divers, verschillend, afwisselend, menigvuldig, menigvoudig;
USER: divers, verschillende, diverse, de verschillende, verscheidene
GT
GD
C
H
L
M
O
vectors
/ˈvek.tər/ = NOUN: vector;
USER: vectoren, vectors, Illustraties, Vector, Plaatjes
GT
GD
C
H
L
M
O
vehicle
/ˈviː.ɪ.kl̩/ = NOUN: voertuig, wagen, vehikel, rijtuig;
USER: voertuig, auto, voertuigen, het voertuig, wagen
GT
GD
C
H
L
M
O
venture
/ˈven.tʃər/ = NOUN: onderneming, risico, waagstuk, speculatie;
VERB: aandurven, zich wagen aan;
USER: onderneming, wagen, risicokapitaal
GT
GD
C
H
L
M
O
verisimilitude
/ˌver.ɪ.sɪˈmɪl.ɪ.tjuːd/ = NOUN: waarschijnlijkheid;
USER: waarschijnlijkheid, waarheidsgetrouwheid, verisimilitude, slaafse nabootsing, schijnwaarheid
GT
GD
C
H
L
M
O
version
/ˈvɜː.ʃən/ = NOUN: versie, uitvoering, vertaling;
USER: versie, uitvoering, version, versie van
GT
GD
C
H
L
M
O
versions
/ˈvɜː.ʃən/ = NOUN: versie, uitvoering, vertaling;
USER: versies, uitvoeringen, versie, varianten
GT
GD
C
H
L
M
O
via
/ˈvaɪə/ = PREPOSITION: via, over;
NOUN: weg, exemplaar;
USER: via, via de, door, via een, over
GT
GD
C
H
L
M
O
vice
/vaɪs/ = ADJECTIVE: vice, gebrek, onder, vervangend;
PREPOSITION: vice, in plaats van;
NOUN: ondeugd, bankschroef, schroef;
VERB: vastklemmen, vastzetten;
USER: vice, ondeugd, Ondervoorzitter, de vice
GT
GD
C
H
L
M
O
victor
/ˈvɪk.tər/ = NOUN: overwinnaar;
USER: overwinnaar, Victor, kampioen, winnaar
GT
GD
C
H
L
M
O
video
/ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video;
ADJECTIVE: video-
GT
GD
C
H
L
M
O
virtual
/ˈvɜː.tju.əl/ = ADJECTIVE: virtueel, feitelijk;
USER: virtueel, virtuele, Virtual, feitelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
visiting
/ˈvizit/ = ADJECTIVE: bezoeking;
USER: bezoek, bezoeken, een bezoek, het bezoeken, bezoek aan
GT
GD
C
H
L
M
O
visitors
/ˈvizitər/ = NOUN: bezoeker, inspecteur;
USER: bezoekers, bezoekers van, de bezoekers, bezoeker
GT
GD
C
H
L
M
O
visits
/ˈvɪz.ɪt/ = VERB: bezoeken, opzoeken, visiteren, afgaan;
NOUN: bezoek, visitatie, overkomst;
USER: bezoeken, bezoekers, bezoek, totaal aan bezoeken, in totaal aan bezoeken
GT
GD
C
H
L
M
O
visual
/ˈvɪʒ.u.əl/ = ADJECTIVE: zichtbaar, gezichts;
USER: zichtbaar, visuele, visueel, beeldende, visual
GT
GD
C
H
L
M
O
vitae
/kəˌrɪk.jʊ.ləmˈviː.taɪ/ = NOUN: vita;
USER: vitae, vitae van
GT
GD
C
H
L
M
O
vol
= USER: vol, volume
GT
GD
C
H
L
M
O
volume
/ˈvɒl.juːm/ = NOUN: volume, inhoud, geluidssterkte, boekdeel;
USER: volume, Deel, omvang, hoeveelheid, het volume
GT
GD
C
H
L
M
O
voted
/vəʊt/ = VERB: stemmen, kiezen;
USER: gestemd, stemden, stemde, uitgeroepen, verkozen
GT
GD
C
H
L
M
O
vt
= USER: vt, ww
GT
GD
C
H
L
M
O
w
/ˈdʌb·əl·ju/ = USER: w, g, met, B, m,
GT
GD
C
H
L
M
O
walk
/wɔːk/ = VERB: lopen, wandelen, gaan, stappen, bewandelen, betreden, laten lopen;
NOUN: wandeling, loop, gang, wijk, sfeer;
USER: lopen, wandelen, wandeling, loop, loopt
GT
GD
C
H
L
M
O
walking
/ˈwɔː.kɪŋ/ = ADJECTIVE: wandelend;
USER: wandelen, lopen, walking, het lopen, loopt
GT
GD
C
H
L
M
O
wall
/wɔːl/ = NOUN: muur, wand, wal, waldijk;
VERB: ommuren;
USER: muur, wand, wall, de muur
GT
GD
C
H
L
M
O
walt
= USER: walt, van Walt, vermaak walt,
GT
GD
C
H
L
M
O
wander
/ˈwɒn.dər/ = VERB: dwalen, wandelen, zwerven, dolen, afdwalen, rondzwerven, rondtrekken, rondreizen, ijlen, van de hak op de tak springen;
NOUN: zwerftocht;
USER: dwalen, zwerven, wandelen, slenteren, wandelt
GT
GD
C
H
L
M
O
was
/wɒz/ = USER: was, werd, is, was het
GT
GD
C
H
L
M
O
wash
/wɒʃ/ = VERB: wassen, spoelen, afwassen, uitspoelen, afspoelen, uitwassen, schoonwassen, zich wassen, dweilen;
NOUN: was, wassing, spoeling;
USER: wassen, afwassen, was, te wassen, spoelen
GT
GD
C
H
L
M
O
water
/ˈwɔː.tər/ = NOUN: water, waterspiegel, waterverf;
ADJECTIVE: water-, waterig;
VERB: water geven, drenken, bevochtigen, besproeien, wateren, verwateren, water innemen;
USER: water, het water
GT
GD
C
H
L
M
O
way
/weɪ/ = NOUN: manier, wijze, weg, middel, kant, richting, gang, pad, baan, zij, vaart, wijs, handelwijze, gebruik, zijde, gewoonte, stapel, toestand, afstand, usance, aanwensel, uso, usantie, eigenaardigheid;
USER: manier, weg, wijze, manier waarop, manier om
GT
GD
C
H
L
M
O
we
/wiː/ = PRONOUN: we, wij;
USER: wij, we, dat we, hebben we
GT
GD
C
H
L
M
O
week
/wiːk/ = NOUN: week;
ADJECTIVE: wekelijks;
USER: week, weken
GT
GD
C
H
L
M
O
weeks
/wiːk/ = USER: weken, dagen, week
GT
GD
C
H
L
M
O
well
/wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde;
ADVERB: goed, wel, behoorlijk;
NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn;
USER: goed, en, ook, zowel, vormt
GT
GD
C
H
L
M
O
were
/wɜːr/ = USER: waren, was, werden, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
west
/west/ = NOUN: west, westenwind;
ADJECTIVE: west-, westelijk, wester-;
ADVERB: westelijk, westwaarts;
USER: west, westen, ten westen, het westen
GT
GD
C
H
L
M
O
when
/wen/ = ADVERB: wanneer;
CONJUNCTION: wanneer, als, toen, waarop, terwijl, en daarop;
USER: wanneer, toen, als, bij, bij het
GT
GD
C
H
L
M
O
where
/weər/ = ADVERB: waar, waarin, waarheen;
CONJUNCTION: waar, waarheen, waarheen ook;
USER: waar, waarin, wanneer, waarbij
GT
GD
C
H
L
M
O
which
/wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook;
CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk;
PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk;
USER: welke, die, wat, dat, welk
GT
GD
C
H
L
M
O
while
/waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, gedurende, staande, hoeveel;
NOUN: tijdje, wijl, poos;
PREPOSITION: tot;
USER: terwijl, tijdens, tijdens het, terwijl het
GT
GD
C
H
L
M
O
whining
/waɪn/ = VERB: zeuren, janken, jammeren, huilen, jengelen, temen;
USER: janken, zeuren, jammeren, gezeur, jankend
GT
GD
C
H
L
M
O
white
/waɪt/ = ADJECTIVE: wit, blank, grijs, blanco, spierwit, kleurloos;
NOUN: blanke, het wit, witte kleur, eiwit, witheid;
VERB: wit maken;
USER: wit, witte, een witte, white, wit wordt
GT
GD
C
H
L
M
O
whitey
/ˈ(h)wīdē/ = ADJECTIVE: witachtig;
USER: witachtig, Whitey, van Whitey, bleekscheet, witkop,
GT
GD
C
H
L
M
O
who
/huː/ = CONJUNCTION: die, wie;
PRONOUN: die, wie;
USER: die, wie, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
wide
/waɪd/ = ADJECTIVE: breed, groot, wijd, ruim, uitgebreid, uitgestrekt, wijd open, uitgeslapen, breedvoerig, buitensporig, ruim van opvatting, niet raak;
ADVERB: wijd, uiteen, wijdbeens;
USER: breed, wijd, groot, brede, grote
GT
GD
C
H
L
M
O
will
/wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren;
NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil;
USER: zullen, wil, zal, u
GT
GD
C
H
L
M
O
winner
/ˈwɪn.ər/ = NOUN: winnaar, winner, successtuk;
USER: winnaar, winner, winnaar van, winnaar van de, winnares
GT
GD
C
H
L
M
O
winning
/ˈwɪn.ɪŋ/ = ADJECTIVE: winnend, innemend;
USER: winnend, winnen, het winnen, winnen van, het winnen van
GT
GD
C
H
L
M
O
winter
/ˈwɪn.tər/ = NOUN: winter;
ADJECTIVE: winters;
VERB: overwinteren, de winter doorbrengen, de winter overhouden, doen bevriezen;
USER: winter, de winter, winters
GT
GD
C
H
L
M
O
wired
/waɪəd/ = VERB: telegraferen, strikken, met ijzerdraad vastmaken, aan draad rijgen;
USER: bedraad, bedrade, bekabelde, bekabeld, vast
GT
GD
C
H
L
M
O
wisdom
/ˈwɪz.dəm/ = NOUN: wijsheid;
USER: wijsheid, de wijsheid, wijsheid te
GT
GD
C
H
L
M
O
wise
/waɪz/ = NOUN: wijze;
ADJECTIVE: verstandig, wijs, vroed;
VERB: op de hoogte brengen;
USER: wijs, verstandig, wijze, gewijs, Qua
GT
GD
C
H
L
M
O
with
/wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met;
USER: met, met een, van, bij, met de
GT
GD
C
H
L
M
O
within
/wɪˈðɪn/ = ADVERB: binnen, in huis;
PREPOSITION: binnen, in, tot op, binnen de perken van, per;
USER: binnen, in, op, onder, binnen de
GT
GD
C
H
L
M
O
won
/wʌn/ = NOUN: won;
ADJECTIVE: gewonnen;
USER: won, gewonnen, heb, wonnen, gewonnen van
GT
GD
C
H
L
M
O
wonder
/ˈwʌn.dər/ = NOUN: wonder, verwondering, wonderwerk, verbaasdheid, mirakel;
VERB: zich afvragen, benieuwd zijn, zich verwonderen, willen weten, zich verbazen;
USER: wonder, zich afvragen, afvragen, vraag me af, wonder dat
GT
GD
C
H
L
M
O
wonderland
/ˈwʌn.dəl.ænd/ = NOUN: wonderland, sprookjesland;
USER: wonderland, sprookjesland, Sprookjesland van, het Sprookjesland
GT
GD
C
H
L
M
O
wonders
/ˈwʌn.dər/ = NOUN: wonder, verwondering, wonderwerk, verbaasdheid, mirakel;
VERB: zich afvragen, benieuwd zijn, zich verwonderen, willen weten, zich verbazen;
USER: wonderen, vraagt zich af, benieuwd, wat, is benieuwd
GT
GD
C
H
L
M
O
work
/wɜːk/ = VERB: werken, functioneren, laten werken, gaan, bewerken, effect hebben, bedienen, bewegen;
NOUN: werk, arbeid, werkplaats, het doen;
USER: werken, werk, te werken, werkt, het werk
GT
GD
C
H
L
M
O
worked
/wərk/ = VERB: werken, functioneren, laten werken, gaan, bewerken, effect hebben, bedienen, bewegen, uitrekenen, scheppen, borduren, exploiteren;
USER: werkte, gewerkt, werkten, gewerkte, werkt
GT
GD
C
H
L
M
O
works
/wɜːk/ = NOUN: werken, fabriek, bedrijf, oeuvre;
USER: werken, werkt, fabriek, werkt het, helpt
GT
GD
C
H
L
M
O
workshop
/ˈwɜːk.ʃɒp/ = NOUN: werkplaats, studiegroep;
USER: werkplaats, workshop, atelier, workshops
GT
GD
C
H
L
M
O
workshops
/ˈwɜːk.ʃɒp/ = NOUN: werkplaats, studiegroep;
USER: workshops, werkplaatsen, ateliers, workshop
GT
GD
C
H
L
M
O
world
/wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte;
ADJECTIVE: wereld-, werelds;
USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds
GT
GD
C
H
L
M
O
worlds
/wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte;
USER: werelden, worlds, wereld, s werelds, servers
GT
GD
C
H
L
M
O
worldwide
/ˌwɜːldˈwaɪd/ = ADJECTIVE: wereldwijd, over de hele wereld verspreid;
USER: wereldwijd, wereldwijde, hele wereld, wereld, de hele wereld
GT
GD
C
H
L
M
O
wormhole
= USER: wormhole, wormgat, wormgat te
GT
GD
C
H
L
M
O
would
/wʊd/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren;
USER: zou, zouden, zou doen
GT
GD
C
H
L
M
O
writer
/ˈraɪ.tər/ = NOUN: schrijver, auteur, klerk, stilist, procureur;
USER: schrijver, writer, schrijfster, Gastscenario, auteur
GT
GD
C
H
L
M
O
writing
/ˈraɪ.tɪŋ/ = NOUN: schrift, geschrift, schrijfwerk, handschrift, schriftuur, stijl;
ADJECTIVE: schrijf-;
USER: schrift, schrijven, schriftelijk, het schrijven, schrijven van
GT
GD
C
H
L
M
O
writings
/ˈraɪ.tɪŋ/ = NOUN: literaire werken;
USER: geschriften, geschrift, teksten, writings, geschriften van
GT
GD
C
H
L
M
O
wrote
/rəʊt/ = VERB: schrijven, opschrijven, uitschrijven, neerschrijven;
USER: schreef, schreven, geschreven, schrijft
GT
GD
C
H
L
M
O
xml
/ˌeks.emˈel/ = USER: xml, van XML,
GT
GD
C
H
L
M
O
y
/waɪ/ = NOUN: Ypsilon;
USER: Y, ja, j, jaar,
GT
GD
C
H
L
M
O
year
/jɪər/ = NOUN: jaar
GT
GD
C
H
L
M
O
years
/jɪər/ = NOUN: jaar;
USER: jaren, jaar, jarige, jaar oud
GT
GD
C
H
L
M
O
yield
/jiːld/ = VERB: opleveren, toegeven, zwichten, voortbrengen, afwerpen, afstaan, het veld ruimen, vieren;
NOUN: opbrengst, oogst;
USER: opleveren, opbrengst, leveren, geven, rendement
GT
GD
C
H
L
M
O
yoni
GT
GD
C
H
L
M
O
yorker
/ˌnjuːˈjɔː.kər/ = USER: yorker, newyorker
GT
GD
C
H
L
M
O
youths
/juːθ/ = NOUN: jeugd, jeugdigheid, jonge man;
USER: jongeren, jeugd, jongens, jongelingen
GT
GD
C
H
L
M
O
z
/zi/ = USER: z, Van,
GT
GD
C
H
L
M
O
zones
/zəʊn/ = NOUN: zone, klimaatzone, luchtstreek, aardgordel;
USER: zones, gebieden, zone, de zones
1677 words